2. Nu de wet niet de mogelijkheid biedt hoger beroep in te stellen tegen de door de rechtbank genomen tussenbeslissingen inzake artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof zich niet uitlaten over de vraag of de rechtbank ten tijde van de tussenbeslissingen op goede gronden aldus heeft kunnen beslissen. Het hof dient in het kader van de onderhavige procedure te beoordelen of thans voortzetting van de tenuitvoerlegging van maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Daarbij dient gezien de wettekst en de wetsgeschiedenis gebruik te worden gemaakt van het volgende beslissingskader. Allereerst moet vastgesteld worden of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publiek domein. Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
De rechtbank heeft op 5 april 2005 de maatregel opgelegd. Uit het rapport van Centrum Maliebaan, gedateerd 21 maart 2005 volgt dat betrokkene al op vroege leeftijd is begonnen cocaïne en alcohol te gebruiken. Hij gebruikt al lange tijd methadon. Naast verslavingsproblematiek is bij betrokkene sprake van een psychiatrisch ziektebeeld. Uit de brief van N.A. Schoenmaker, GZ-psycholoog, verbonden aan de psychologische dienst van [naam P.I.], gedateerd 9 februari 2006, volgt dat gekozen is voor een opname in de FPK te Assen, waarbij in eerste instantie de diagnostiek centraal zou staan. Op 22 maart 2006 zou een intake plaatsvinden. Betrokkene is vanaf 21 maart 2006 met het ISD-traject gestopt, waardoor de intake geen doorgang heeft kunnen vinden. Betrokkene gebruikt nog steeds methadon.
In het bijzonder gelet op de uitgebrachte adviezen en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat, nu nog niet is toegekomen aan behandeling van betrokkenes verslavings- en psychiatrische problematiek, opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten ernstige overlast en het onveilig maken van het publieke domein als gevolg van de problematiek van betrokkene. Gelet hierop dient de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel in beginsel te worden gelast.
Vervolgens moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt. Bij de tenuitvoerlegging van de maatregel is voorzien in een langere vrijheidsbeneming in een zeer beperkt regime. Een traject dat is gericht op het veranderen van het criminele levenspatroon zal worden uitgezet als daarvoor duidelijke aanknopingspunten zijn.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat de ISD-maatregel voor 23 december 2005 niet naar behoren is verlopen. Nu echter aan betrokkene inmiddels een programma met daadwerkelijke interventies en gerichte concrete stappen werd aangeboden, ziet het hof hierin geen aanleiding thans tot beëindiging van de maatregel te beslissen, te meer nu beëindiging van de maatregel -zoals hierboven reeds is vermeld- niet kan worden gebaseerd op wezenlijke vermindering van het recidivegevaar. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met het feit dat de uitvoering van het uiteindelijk aangeboden programma niet kon worden gerealiseerd, doordat betrokkene op 21 maart 2006 heeft besloten te stoppen met het ISD-traject. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die (geheel) buiten de macht van betrokkene ligt. Op grond van de persoonlijkheid van betrokkene acht het hof de kans op terugval van betrokkene in zijn eerdere (delict-)gedrag bij beëindiging van de maatregel realistisch. Nu het beoogde programma niet kan worden gerealiseerd, betrokkene daarin zelf een aandeel heeft en de beoogde strekking van de maatregel, te weten beveiliging van de maatschappij, nog van betekenis is, acht het hof voortzetting van de maatregel noodzakelijk. Het hof zal derhalve beslissen als na te melden.