29 augustus 2006
Familiekamer
Rekestnummer 102/2006
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr J.M. Bosnak,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal beroep,
verzoeker in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de man”,
procureur mr F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 16 november 2005, uitgesproken onder zaaknummer 68203 FARK 05-316.
2 Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 februari 2006, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, voor zover bij deze beschikking een door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding is vastgesteld alsmede voor zover het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud is afgewezen en opnieuw beschikkende alsnog de man te veroordelen om met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag te betalen van € 6.450,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een zodanig bedrag boven het door de rechtbank bepaalde bedrag als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 maart 2006, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel beroep ingesteld. De man verzoekt het hof zo mogelijk bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad in het principaal beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel het beroep af te wijzen en in het incidenteel beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de partneralimentatie betreft en opnieuw beschikkende de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand vast te stellen op € 11,- per maand zolang de vrouw nog gratis woont en op € 680,- per maand zodra partijen hun eigen woonlasten voldoen, althans op zodanige bedragen als het hof juist acht, met bepaling dat de man gerechtigd is de aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage te verrekenen met de te veel betaalde alimentatie in de periode 1 september 2005 tot 31 december 2005 ad € 3.143,-, evenals de te veel betaalde partneralimentatie in de periode 5 januari 2005 tot aan de datum van de beschikking in beroep, en met bepaling dat de man gerechtigd is de door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding te verrekenen met de door hem te betalen partneralimentatie.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 14 april 2006, waarin zij het hof verzoekt om de man niet-ontvankelijk te verklaren in het incidenteel beroep dan wel het verzoek in het incidenteel beroep af te wijzen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 27 juli 2006 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr G. Dik, advocaat te Amsterdam, en de man bijgestaan door mr A.E. van Solinge, advocaat te Utrecht.
2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van de advocaat van de vrouw van 28 februari 2006 met bijlage 5 tot en met 10g, een brief van de advocaat van de man van 17 juli 2006 met bijlagen, een brief van de advocaat van de vrouw van 18 juli 2006 met bijlagen en een faxbericht van de advocaat van de vrouw van 25 juli 2006 met een bijlage.
3.1 Partijen zijn op 22 augustus 1980 met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 5 januari 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 1982;
- [kind 2], op [geboortedatum] 1984;
- [kind 3], op [geboortedatum] 1986 en
- [kind 4], verder te noemen “[kind 4]”, op [geboortedatum]1988.
3.3 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald:
- dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zo lang de echtelijke woning van partijen nog niet is verkocht en de vrouw in de echtelijke woning verblijft terwijl de man de hypotheeklast verbonden aan deze woning voldoet, dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 3.185,- per maand en zodra de echtelijke woning van partijen is verkocht en geleverd met € 3.211,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
- dat de vrouw als deze op het ogenblik van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de echtelijke woning bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden voort te zetten,
- dat de vrouw € 1.167,- per maand aan de man zal betalen als vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning en
- dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 4] € 500,- per maand zal betalen.
De rechtbank heeft deze beschikking met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding en de gebruiksvergoeding uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4 De man is alleenstaand. Hij is werkzaam als notaris en oefent zijn notarispraktijk uit middels [...] Praktijk B.V, verder de praktijk B.V.. De aandelen van deze B.V. worden gehouden door [...] Beheer BV, verder de Beheer B.V., waarvan de man de aandelen houdt.
Uit de overgelegde jaarstukken blijkt het volgende:
praktijkomzet geconsolideerde winst
2003 € 598.222 € 28.663
2004 € 592.383 € 79.817
2005 € 559.575 € 71.272
De man is in dienst van de praktijk B.V en ontvangt een salaris dat sedert 2001 € 136.412,- per jaar bedraagt. De man heeft inkomen uit de verhuur van een onroerende zaak aan de praktijk B.V.. Dit inkomen, dat belast is in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden, bedraagt na aftrek van kosten € 15.845,- op jaarbasis.
3.5 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 1.617,- aan hypotheekrente voor de voormalige echtelijke woning waarin de vrouw met [kind 4] woont;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten van deze woning;
- € 400,- aan huur voor een vakantiewoning waarin de man woont;
- € 341,08 aan ziektekosten voor de man en voor [kind 4] met ingang van 1 januari 2006:
- € 231,08 aan nominale basis premie ZVW en premie aanvullende verzekering en
- € 110,- op aanslag zelf betaalde inkomensafhankelijke premie ZVW;
- € 100,- aan niet-vergoede ziektekosten voor de man en de vier kinderen;
- € 517,83 aan premie arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- € 111,- aan premie Zwitserleven;
- € 500,- aan bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding respectievelijk van levensonderhoud en studie van [kind 4];
- € 2.722,- aan bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie (inclusief ziektekosten) van de drie meerderjarige dochters van partijen.
Het eigenwoningforfait van de voormalige echtelijke woning bedraagt € 4.074,- per jaar. Blijkens zijn aangifte IB 2005 heeft de man 50% hiervan als eigenaar opgeteld bij zijn inkomen en 50% afgetrokken als alimentatie.
3.6 De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1956, vormt met [kind 4] een gezin. De vrouw werkt sinds juli 2001 bij [...] Keukens B.V als verkoopster en keukenadviseur. Haar inkomen bij deze werkgever bedroeg in 2003, 2004 en 2005 blijkens de overgelegde jaaropgaven van die jaren respectievelijk € 14.827,-, € 15.763,- en € 10.048,- en bedraagt blijkens de salarisspecificatie van januari 2006 € 828,75 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Zolang [kind 4] bij haar woont heeft de vrouw recht op de alleenstaande-ouderkorting.
4 De motivering van de beslissing
4.1 In geschil is de door de rechtbank met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, dus met ingang van 5 januari 2006, vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de door de rechtbank vastgestelde gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning.
4.2 Het hof slaat geen acht op de inhoud van het faxbericht van de advocaat van man aan het hof van 31 juli 2006, nu tijdens de mondelinge behandeling niet is afgesproken dat de man nog nadere inlichtingen kon verschaffen, de advocaat van de vrouw hiertegen blijkens het faxbericht van 1 augustus 2006 van de advocaat van de man bezwaar heeft gemaakt, waarop de man zijn bericht van 31 juli 2006 heeft ingetrokken.
4.3 De vrouw stelt dat haar behoefte hoger is dan het door de rechtbank berekende bedrag van € 3.815,- netto per maand. De man betwist dat. Hij stelt dat de behoefte van de vrouw niet hoger is dan € 2.200,- netto per maand.
4.4 Voor de bepaling van de hoogte van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de vrouw dient het hof rekening te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in dezelfde periode. De behoefte dient daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud te worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de vrouw redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door het hof op vorenbedoelde wijze is vastgesteld. Het gezamenlijk gezinsinkomen aan het einde van het huwelijk dat door beide partijen werd verdiend geeft een aanwijzing voor die welstand. De rechtbank heeft dit inkomen berekend op € 7.859,- netto per maand, € 7.164,- per maand van de man en € 695,- per maand van de vrouw. De vrouw stelt dat dit inkomen verhoogd dient te worden met de schenkingen van de ouders van de man die partijen jaarlijks ontvingen en die ook door hen werden uitgegeven. Nu deze schenkingen van f 40.000,- à f 50.000,- per jaar hebben plaatsgevonden in de jaren 1998 tot en met 2001, in welke periode het salaris van de man bovendien aanzienlijk lager was en € 63.000,- per jaar bedroeg, betreft dit niet de situatie van de laatste jaren van het huwelijk, zodat het hof met deze schenkingen geen rekening houdt. Voorts heeft de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, niet aannemelijk gemaakt dat de B.V. van de man regelmatig privé-kosten van het gezin heeft betaald, zodat het hof hiermee ook geen rekening houdt. Ten slotte heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling nog gesteld dat het inkomen vermeerderd dient te worden met het dividend dat uitgekeerd had kunnen worden uit de winst van de B.V. Hieromtrent overweegt het hof dat nu in de laatste jaren in werkelijkheid geen dividend is uitgekeerd deze winst geen invloed heeft gehad op de bestedingen van het gezin zodat er in dit geval geen aanleiding is het gezinsinkomen te verhogen. Het eerdergenoemde gezinsinkomen van € 7.859,- netto per maand dient verminderd te worden met de kosten van de kinderen. De man heeft terecht gesteld dat deze kosten voor de vier kinderen samen in het kader van deze berekening op ten minste € 2.000,- per maand moeten worden gesteld, zodat € 5.859,- per maand resteert voor beide partijen samen. Omdat een huishouding van een alleenstaande relatief duurder is dan van iemand die samenwoont kan de behoefte van de vrouw gesteld worden op 60% van dit bedrag, ofwel € 3.515,- per maand netto.
4.5 De vrouw heeft voorts in haar schriftelijke stukken gesteld dat haar behoefte berekend dient te worden op het bedrag van haar uitgaven zoals gespecificeerd in haar behoefteberekening die uitkomt op € 6.577,64 per maand, bijlage 10 bij de brief van 28 februari 2006 van haar advocaat. Nadat de man hiertegen in zijn verweerschrift in hoger beroep en in zijn brief van 17 juli 2006 gemotiveerd verweer heeft gevoerd, deze betwisting heeft voorzien van een aantal bewijsstukken en deze kosten eerst op € 2.508,- netto per maand heeft berekend en vervolgens op € 2.124,- netto per maand is de vrouw hierop niet meer ingegaan, ook niet tijdens de mondelinge behandeling. Tijdens die behandeling heeft zij juist aangegeven dat haar behoefte bepaald dient te worden met behulp van de 60% regel. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding de behoefte van de vrouw zoals hiervoor in 4.4 berekend te corrigeren met het oog op de behoeftelijst van de vrouw. Het door de man gevoerde verweer tegen de behoeftelijst van de vrouw is evenmin aanleiding de in 4.4 berekende behoefte van de vrouw te corrigeren, ook al omdat partijen het er over eens zijn dat een redelijke woonlast van de vrouw € 1.250,- per maand netto bedraagt.
4.6 De man stelt dat de vrouw meer inkomen kan verwerven dan zij thans doet door haar werkzaamheden uit te breiden bij haar huidige werkgever, dan wel door elders te gaan werken. De vrouw betwist dat. Zij stelt dat zij tijdens het huwelijk voornamelijk heeft gezorgd voor de huishouding en de kinderen en dat zij geen mogelijkheden ziet voor ander en beter betaald werk dan zij thans heeft. Het hof overweegt dat de vrouw thans 50 jaar is en pas sinds 2001 buitenshuis werkt. Zij heeft toegepaste huishoudwetenschappen gestudeerd en heeft onbetwist gesteld dat zij thans werk verricht dat bij die opleiding past. Dat de vrouw elders in een andere branche werk kan vinden waarmee zij meer zou kunnen verdienen dan zij thans doet, heeft de vrouw gemotiveerd betwist en heeft de man geenszins aannemelijk gemaakt. Gelet op het inkomen dat de vrouw met deze werkzaamheden de laatste drie jaar heeft verdiend, houdt het hof rekening met een zelf door de vrouw te verwerven inkomen van circa € 13.500,- belastbaar per jaar, omgerekend € 1.090,- netto per maand zolang [kind 4] bij haar woont, hetgeen tot oktober 2006 het geval zal zijn volgens de verklaring van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling, en € 972,- netto per maand vanaf die datum. De vrouw houdt dan ook behoefte aan een bijdrage van de man van € 2.425,- netto per maand tot oktober 2006 en van € 2.543,- netto vanaf die datum.
4.7 De vrouw stelt dat de draagkracht van de man toereikend is voor een hogere bijdrage dan door de rechtbank is vastgesteld, de man stelt dat zijn draagkracht lager is.
4.8 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.4 en 3.5 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.9 Naast het salaris dat de man zich uit de B.V. heeft toegekend houdt het hof rekening met een dividend van € 15.000,- per jaar dat de man kan laten uitkeren. Zowel de praktijk B.V. als de Beheer B.V. hebben in 2004 en 2005 winst behaald, de eerste B.V. in 2004 € 60.397,- en in 2005 € 14.472,-. De reserveringen die in de Beheer B.V. zijn gevormd, zijn in 2005 toegenomen van € 770.814,- tot € 842.086,-. Gelet op de welstand tijdens het huwelijk, de behoefte van de vrouw en de behoefte van de kinderen is het redelijk dat de man in deze situatie van echtscheiding dividend opneemt uit een van de vennootschappen. De liquiditeitspositie en de solvabiliteit van beide vennootschappen zijn goed. Dat de tarieven in het notariaat vanwege de marktwerking onder druk staan, is juist en algemeen bekend maar desondanks heeft de man zowel in 2004 als in 2005 winst behaald. Of de resultaten over het jaar 2006 minder gunstig zullen zijn, zoals de man heeft gesteld, staat nog niet vast. Bovendien heeft de man in 2006 nog een nieuwe kandidaat notaris aangesteld hetgeen niet wijst op een teruggang van de omzet in de (nabije) toekomst en daarmee de mogelijke winst. Gelet op het voorgaande heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat een verhoging van zijn inkomen door het toekennen en opnemen van dividend hem een positie brengt die in strijd is met artikel 15 lid 2 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels dat bepaalt dat een notaris alle kortlopende schulden, zowel zakelijk als privé, terstond moet kunnen betalen.
4.10 Voorts houdt het hof rekening met de huuropbrengst van het kantoorpand na aftrek van kosten van € 15.845,- per jaar. Daaraan doet niet af dat het kantoorpand betrokken zal (moeten) worden in de verrekening die nog tussen partijen dient plaats te vinden op grond van het verrekenbeding in hun huwelijkse voorwaarden. Ten tijde van de mondelinge behandeling is gebleken dat er nog geen inzicht bestaat in de afwikkeling hiervan.
4.11 Met de door de man voor de drie studerende dochters en voor [kind 4] opgevoerde kosten zoals in 3.5 vermeld houdt het hof rekening omdat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling met deze bedragen heeft ingestemd.
4.12 Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het redelijk is dat de vrouw de door de rechtbank vastgestelde gebruiksvergoeding van € 1.167,- per maand aan de man betaalt zolang zij de voormalige echtelijke woning bewoont. In die situatie heeft zij alleen het volledige genot van die woning, een ruime vrijstaande woning met zwembad en grote tuin, terwijl de man, die sinds maart 2004 in een vakantiehuisje verblijft, dat genot moet missen. Daaraan doet niet af dat de vrouw vanwege de omstandigheid dat [kind 4] bij haar woont en nog schoolgaand was er voor heeft gekozen in die woning te blijven en geen andere woonruimte te betrekken. [kind 4] heeft inmiddels in de zomer van 2006 eindexamen gedaan en zijn diploma behaald.
4.13 Omdat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij met ingang van medio oktober 2006 andere woonruimte zal betrekken, houdt het hof in de draagkrachtberekening van de man tot 15 oktober 2006 rekening met de vastgestelde gebruiksvergoeding van € 1.167,- per maand, die bij de man belast is. Het hof gaat er van uit dat de man ingaande die datum de voormalige echtelijke woning weer zal betrekken en houdt daarom met ingang van 15 oktober 2006 rekening met de bijtelling van het gehele eigenwoningforfait en met de hypotheekrente en de overige eigenaarslasten zoals in 3.5 vermeld.
4.14 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en van hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof de man met ingang van 5 januari 2006 in staat bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 2.822,- bruto per maand en met ingang van 15 oktober 2006 met € 2.379,- bruto per maand. Aan deze bijdragen heeft de vrouw behoefte gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de hoogte van haar netto behoefte. Daarmee komt zij niet in een voordeliger positie dan de man.
4.15 De vrouw heeft tegen het verzoek van de man om te bepalen dat hij de te betalen alimentatie voor de vrouw kan verrekenen met de gebruiksvergoeding die de vrouw aan hem dient te betalen alsmede met eventueel te veel betaalde alimentatie voor de vrouw krachtens de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank en de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank slechts aangevoerd dat als er discussie mocht ontstaan over verrekening van eventueel teveel betaalde alimentatie de voorzieningenrechter kan toetsen of verrekening in dit geval toelaatbaar is. De man, die onbetwist heeft gesteld dat de vrouw geweigerd heeft toe te staan dat hij de teveel betaalde alimentatie krachtens een later gewijzigde beschikking voorlopige voorzieningen kon verrekenen met toekomstige termijnen, heeft er terecht bezwaar tegen dat weer een andere procedure moet worden gevoerd met alle kosten en emoties van dien. Het hof acht het verzoek van de man redelijk en op de wet, artikel 6:127 BW, gegrond. Het beroep van de man op verrekening voldoet aan de in dat artikel genoemde vereisten terwijl de vrouw geen bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat deze verrekening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar gevergd kan worden. Ten slotte is van belang dat in de berekening van de draagkracht van de man tot 15 oktober 2006 rekening is gehouden met de door de man te ontvangen gebruiksvergoeding. Daarom zal het hof dit verzoek van de man toewijzen.
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de hoogte van de alimentatie voor de vrouw te vernietigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 16 november 2005, voor zover dit betreft de hoogte van de alimentatie voor de vrouw, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 5 januari 2006 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 2.822,- per maand zal betalen en stelt deze bijdrage met ingang van 15 oktober 2006 vast op € 2.379,- per maand;
bepaalt dat de man de over het verleden teveel aan de vrouw betaalde alimentatie als bedoeld in r.o. 4.15 en de door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 16 november 2005 mag verrekenen met de nog te verschijnen alimentatie-termijnen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt de beschikking, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Mens, Katz-Soeterboek en Knottnerus en is op 29 augustus 2006 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.