ECLI:NL:GHARN:2006:AZ5738

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-02476
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mineralenheffing en de acceptatie van afleverbewijzen met werkelijk gemeten gewicht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 21 december 2006, gaat het om de mineralenheffing en de vraag of afleverbewijzen met daarop vermeld het werkelijk gemeten gewicht in aanmerking genomen moeten worden. De belanghebbenden, X en X-Y, hebben bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen van de Inspecteur van het Bureau Heffingen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De naheffingsaanslagen betroffen forfaitaire mineralenheffingen voor het heffingsjaar 1999. Tijdens de zitting op 7 december 2006 in Arnhem hebben de belanghebbenden aangevoerd dat de afleverbewijzen betrekking hebben op hun bedrijf, A B.V., en niet op de maatschap X en Y, die reeds ontbonden was. Ze stelden dat de Inspecteur de afleverbewijzen met werkelijk gemeten gewichten niet had aanvaard, omdat deze niet overeenkwamen met de geschatte hoeveelheden die in de ministeriële regeling waren voorgeschreven.

Het Hof oordeelde dat de visie van de Inspecteur, die stelde dat alleen geschatte hoeveelheden in aanmerking genomen konden worden, berustte op een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof benadrukte dat de Inspecteur het bezwaar van de belanghebbenden opnieuw moest beoordelen, rekening houdend met de feitelijke gegevens die door hen waren aangevoerd. Het Hof concludeerde dat de bestreden naheffingen zouden vervallen indien de in 1999 afgevoerde hoeveelheden meststoffen verhoogd zouden worden met de hoeveelheden die op de afleverbewijzen stonden vermeld.

De uitspraak van het Gerechtshof was dat de uitspraken van de Inspecteur werden vernietigd, de Inspecteur werd gelast om binnen zeven weken opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar, en de Inspecteur moest het door de belanghebbenden gestorte griffierecht van € 232 vergoeden. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, W.J.N.M. Snoijink. De belanghebbenden gaven aan geen veroordeling van de Inspecteur in hun proceskosten te verlangen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nr. 03/02476
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X en X-Y
te : Z
verweerder : de Inspecteur van het Bureau Heffingen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: de In-specteur van de Dienst Regelingen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; hierna: de Inspecteur)
aangevallen beslissing : uitspraken op bezwaarschrift tegen naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen nummers 1MF9902 en 1MS9902
soort belasting : forfaitaire mineralenheffingen
tijdvak : heffingsjaar 1999
onderzoek ter zitting : op 7 december 2006 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbenden alsmede de Inspecteur
gronden:
1. Bij pleidooi voeren belanghebbenden aan dat de in kopie als bijlagen 9A tot en met 9H overgelegde afleverbewijzen betrekking hebben op het bedrijf van A B.V. aan de a-straat 1 te Z, waarvan zij de aandeelhouders zijn en niet, zoals de Inspecteur stelt, op het bedrijf van de maatschap X en Y, aangezien deze maatschap – aldus belanghebbenden – reeds jaren geleden is ontbonden.
2. Zij stellen voorts dat de afleverbewijzen met bonnummers 01 en 02, gedagtekend 28 september 1999 respectievelijk 13 oktober 1999, door het toenmalige Bureau Heffingen niet zijn aanvaard en niet zijn geregistreerd, waarvoor als reden werd opgegeven dat het opgege-ven gewicht niet het geschatte gewicht was.
3. De Inspecteur erkent dat bonnen waarop een werkelijk gemeten gewicht in plaats van een geschat gewicht – naar het Hof begrijpt: in afgeronde aantallen kilogrammen – vermeld stond, systematisch niet werden aanvaard en geregistreerd.
4. De Inspecteur kan ter zitting desgevraagd noch bevestigen noch ontkennen dat de onder 2 genoemde afleverbewijzen door het Bureau Heffingen ooit zijn ontvangen en, zo ja, zijn teruggezonden aan belanghebbenden of A BV. Partijen zijn het erover eens, dat de bestreden naheffingen komen te vervallen indien de in 1999 afgevoerde hoeveelheden meststoffen zouden worden verhoogd met die welke op deze afleverbewijzen staan vermeld.
5. Het Hof is van oordeel dat de visie van de Inspecteur dat, nu de ministeriële regeling zulks voorschrijft, louter geschatte hoeveelheden in aanmerking kunnen worden genomen en niet de werkelijk gemeten hoeveelheden, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Het ligt op de weg van de Inspecteur, het bezwaar van belanghebbenden opnieuw te beoordelen met inachtneming van de feitelijke gegevens die in beroep door belanghebbenden zijn aange-voerd. Daarbij zal tevens kunnen worden onderzocht of de tenaamstelling van de nahef-fingsaanslagen juist is en, zo neen, tot misverstanden kan hebben geleid.
slotsom:
Het beroep is gegrond.
kosten:
Belanghebbenden geven te kennen geen veroordeling van de Inspecteur in hun proceskosten te verlangen.
beslissing:
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
– gelast de Inspecteur binnen zeven weken nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden opnieuw uitspraak op het bezwaar te doen;
– gelast de Inspecteur aan belanghebbenden het door hen gestorte griffierecht van € 232 te vergoeden.
Aldus gedaan te Arnhem op 21 december 2006 door de raadsheer mr. Den Ouden, voorzit-ter, en de raadsheren mr. Kooijmans en mr. Monsma. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 december 2006
Binnen zes weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal kan ieder van de partijen tegen deze mondelinge uitspraak beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20 303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van dit proces-verbaal overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid alsnog gronden voor het beroep in cassatie aan te voeren.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.