14 november 2006
vierde civiele kamer
rolnummer: 2005/107
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [appellant sub 4],
wonende te [woonplaats], Mexico,
appellanten in het principaal beroep,
geïntimeerden in het incidenteel beroep,
procureur: mr J.M. Bosnak,
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal beroep,
appellanten in het incidenteel beroep,
procureur: mr F.P. Lomans.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van de rechtbank Zwolle (Zwolle-Lelystad) van 10 december 2003 en 6 oktober 2004, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 10 november 2004, gewezen tussen appellanten in het principaal beroep (hierna partij [appellant] te noemen) en [...] als gedaagden en geïntimeerden in het principaal beroep (hierna partij [geïntimeerde] te noemen) als eisers, in welke procedure voorts nog [...], [...], [...], [...] en [...] als derden waren opgeroepen. Van deze vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 20 december 2004 heeft partij [appellant] partij [geïntimeerde] aangezegd van bovengenoemde vonnissen in hoger beroep te komen en heeft zij partij [geïntimeerde] voor dit hof gedagvaard.
2.2 Bij exploot van 28 december 2004 heeft partij [geïntimeerde] aan partij [appellant] aangezegd dat het hoger beroep bij vervroeging zou worden aangebracht bij dit hof en dat partij [geïntimeerde] voornemens was om op een nog nader te bepalen rolzitting incidenteel beroep in te stellen; in het exploot wordt partij [appellant] opgeroepen om op de eerdere zittingsdag te verschijnen. Partij [geïntimeerde] heeft een afschrift van dit exploot ook aan de onder 1 genoemde derden laten betekenen.
2.3 Bij memorie van grieven heeft partij [appellant] drie grieven tegen het bestreden vonnis van 6 oktober 2004, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 10 november 2004, aangevoerd en toegelicht, één nieuwe productie overgelegd en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en opnieuw recht doende partij [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen alsnog geheel zal afwijzen, kosten rechtens.
2.4 Bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het incidenteel beroep heeft partij [geïntimeerde] de grieven bestreden, van haar kant hoger beroep tegen de bestreden vonnissen ingesteld, tegen die vonnissen, waaronder ook het vonnis van 10 december 2003, drie grieven aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, partij [appellant] in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel de door haar aangevoerde grieven zal verwerpen en in het incidenteel beroep het vonnis van 6 oktober 2004, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 10 november 2004 zal vernietigen, voor zover daarbij de vorderingen van partij [geïntimeerde] zijn afgewezen en, opnieuw recht doende, partij [appellant] zal veroordelen om binnen één maand (30 dagen) na betekening van dit arrest:
I. haar medewerking te verlenen aan het omzetten van de vordering op de besloten vennootschap [de B.V.] op 31 december 1998 ten bedrage van f. 2.396.233,- (zijnde € 1.087.363,-) door haar verkregen door rechtsopvolging onder algemene titel van wijlen [de erflater], in aandelen in deze vennootschap en deze vervolgens te laten certificeren door overdracht aan de Stichting Administratiekantoor [de erflater], althans voor recht zal verklaren dat het testament van wijlen [de erflater] van 22 februari 1993 aldus moet worden verstaan dat de in de nalatenschap vallende vordering van wijlen [de erflater] op [de B.V.] gedurende 50 jaar na zijn overlijden niet opeisbaar zal zijn, althans het testament uit te leggen op een door het hof in goede justitie vast te stellen wijze;
II. aan de besloten vennootschap [de B.V.] te voldoen de somma welke gelijk is aan het bedrag dat zij ten titel van aflossing dan wel ten titel van rentevergoeding van deze vennootschap hebben of mogelijk nog zullen ontvangen uit hoofde van hun vermeende vordering op deze vennootschap, door hen verkregen door rechtsopvolging onder algemene titel van wijlen [de erflater], zijnde op het moment van de betekening van de inleidende dagvaarding van de procedure in eerste aanleg de somma van € 324.720,13, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. het een en ander vrij van kosten, heffingen of anderszins vrij van voor rekening van partij [geïntimeerde] komende lasten;
IV. het een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat partij [appellant] of één van hen met de nakoming van het vorenstaande in gebreke blijft,
alles met veroordeling van partij [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep.
2.5 Bij memorie van antwoord in het incidenteel beroep heeft partij [appellant] de grieven in het incidenteel beroep bestreden en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen, voor zover in het principaal beroep niet aangevallen, zal bekrachtigen en partij [geïntimeerde] in haar incidenteel beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar vorderingen alsnog geheel zal afwijzen, kosten rechtens.
2.6 Daarna hebben beide partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
De rechtbank heeft in het vonnis van 10 december 2003 onder 1.1 tot en met 1.7 feiten vastgesteld. Nu tegen deze vaststelling, met uitzondering van het woord “rentedragend” in overweging 1.3, geen grieven zijn gericht of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep van de onbestreden gebleven feiten uitgaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Partij [appellant] heeft geen grieven tegen het vonnis van 10 december 2003 heeft geformuleerd. Dit betekent dat zij in haar hoger beroep, voor zover tegen dit vonnis gericht, niet kan worden ontvangen.
4.2 De voornaamste vraag waarover partijen van mening verschillen is of, zoals partij [geïntimeerde] stelt en partij [appellant] betwist, het testament van wijlen [de erflater] (hierna aan te duiden als de erflater) voor meerdere uitleg vatbaar is. De rechtbank heeft in het bestreden eindvonnis deze vraag bevestigend beantwoord, daarbij overwegende dat een letterlijke uitleg van het testament er snel toe zal leiden dat het vermogen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de B.V.] (hierna aan te duiden als de BV) uit elkaar zal vallen, terwijl de erflater tijdens zijn leven nog uitdrukkelijk maatregelen heeft getroffen om dat te voorkomen. Tegen deze overweging richt zich de eerste grief in het principaal beroep.
4.3 De grief slaagt. In de eerste plaats merkt het hof op dat het testament onder de letter H, voor zover thans van belang, slechts bepaalt dat aan de legatarissen, vrij van rechten en kosten, in onverdeeldheid tezamen en voor gelijke delen de certificaten van de aandelen in de BV zijn gelegateerd en dat deze certificaten van aandelen gedurende vijftig jaar na het overlijden van de erflater, behoudens aan de overige legatarissen, niet mogen worden vervreemd of met beperkte rechten bezwaard. Deze bepaling is, zoals partij [appellant] terecht aanvoert, volstrekt duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. De omstandigheid dat de BV mogelijk, indien de erven zouden besluiten om hun vordering op de BV ineens op te eisen, haar in de statuten omschreven doel niet zal kunnen realiseren, maakt dit niet anders. Het hof voegt hieraan toe dat toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] zou betekenen dat het testament zou worden gewijzigd. Een dergelijke wijziging is in strijd met de aan Boek 4, Titel 4 afdeling 5 van het Burgerlijk Wetboek ten grondslag liggende gedachte dat alleen de erflater, met inachtneming van voorgeschreven vormen, een uiterste wilsbeschikking kan herroepen. Met betrekking tot de door partij [geïntimeerde] geuite vrees over de levensvatbaarheid van de BV merkt het hof overigens nog op dat partij [appellant] in haar conclusie van dupliek - en zij verwijst hiernaar in haar memorie van grieven - uitdrukkelijk heeft toegezegd dat de erven zich bij de uitoefening van hun rechten met betrekking tot hun vordering op de BV zodanig zullen gedragen dat het doel van de BV geen enkel gevaar zal lopen. Dat zij in de afgelopen jaren in strijd met deze toezegging hebben gehandeld, is niet gesteld of gebleken.
4.4 Nu grief I slaagt, is ook grief III terecht voorgedragen. Van onverschuldigde betaling door de BV aan de erven is geen sprake. Het slagen van deze grieven betekent dat het bestreden vonnis van 6 oktober 2004, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 10 november 2004 niet in stand kan blijven en dat de oorspronkelijke vordering van partij [geïntimeerde] alsnog moet worden afgewezen. Bij de bespreking van grief II in het principaal beroep heeft partij [appellant] geen belang meer. Het slagen van de grieven in het principaal beroep maakt voorts dat de grieven in het incidenteel beroep falen, nu zij zijn gebaseerd op het onjuiste uitgangspunt dat het testament voor meerdere uitleg vatbaar is. Dit betekent dat het vonnis van 10 december 2003, waartegen partij [geïntimeerde] heeft gegriefd, zal worden bekrachtigd.
4.5 Partij [geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, zowel in het principaal als in het incidenteel beroep.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het principaal beroep:
verklaart partij [appellant] niet-ontvankelijk in haar beroep, voor zover gericht tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Zwolle van 10 november 2003;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 oktober 2004, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 10 november 2004, voor zover tussen partijen gewezen en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst de vorderingen van partij [geïntimeerde] af;
veroordeelt partij [geïntimeerde], des dat de een betalende de anderen in zoverre zullen zijn bevrijd, in de kosten van het geding in beide instanties en begroot de tot aan deze uitspraak aan de zijde van partij [appellant] gevallen kosten in eerste aanleg op € 870,- aan vast recht en € 975,- aan salaris voor de procureur en in hoger beroep op € 5.796,27 aan verschotten en € 894,- aan salaris voor de procureur;
in het incidenteel beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zwolle van 10 november 2003, voor zover tussen partijen gewezen;
wijst de vorderingen van partij [geïntimeerde] in hoger beroep af;
veroordeelt partij [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot de tot aan deze uitspraak aan de zijde van partij [appellant] gevallen kosten op € 447,- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs Wefers Bettink, Ter Veer en Van den Dungen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op de zitting van 14 november 2006.