21 november 2006
derde civiele kamer
rolnummer 2005/1139
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
de naamloze vennootschap
Evides N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
procureur: voorheen mr. P.C. Plochg, thans mr. P.M. Wilmink,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lareco Nederland B.V.,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde,
procureur: mr. P.C.M. Heinen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van de rechtbank Arnhem van 7 september 2005, gewezen tussen appellante (hierna ook te noemen: Evides) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Lareco) als gedaagde. Een kopie van het vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploit van 19 oktober 2005 heeft Evides Lareco hoger beroep aangezegd van het vonnis en deze gedagvaard voor dit hof.
2.2 Het hof leest de eis in hoger beroep zoals deze is geformuleerd in het petitum van het appelexploit in samenhang met de memorie van grieven als volgt: dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw recht doende Lareco zal veroordelen om aan Evides te betalen het bedrag van € 14.784,72, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2004, althans vanaf 11 juli 2004, althans vanaf de dag van de inleidende dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van Lareco in de proceskosten van de beide instanties.
2.3 Bij memorie van grieven heeft Evides zeven grieven aangevoerd tegen het vonnis en deze toegelicht, drie producties overgelegd en bewijs aangeboden.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft Lareco de grieven van Evides bestreden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en Evides in de proceskosten in hoger beroep zal veroordelen bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
De grieven komen er -samengevat- op neer dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat en waarom Lareco niet aansprakelijk is voor de schade aan een Evides in eigendom toebehorende waterleiding welke bij uitgraving ervan in het kader van werkzaamheden door Lareco op 1 juli 2003 is opengesprongen.
4.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties dan wel als door de rechtbank (in het vonnis onder 1.1 tot en met 1.5) vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden, de navolgende feiten vast.
4.2 Evides was eigenaar van een waterleidingnetwerk, waarvan de waterleiding langs de hoek van de Hillegondastraat/Hillegaersbergstraat in Rotterdam deel uitmaakt. Die waterleiding dateert uit 1976.
4.3 Lareco heeft in opdracht van een derde op 1 juli 2003 werkzaamheden uitgevoerd op de hoek Hillegondastraat/Hillegaersbergstraat, waartoe het nodig was onder meer de waterleiding uit te graven. Voorafgaande aan de uitvoering heeft Lareco melding van die werkzaamheden gedaan bij het Kabels- en Leidingen Informatie Centrum (“KLIC-melding”). Naar aanleiding van die KLIC-melding heeft Evides aan Lareco een tekening verschaft waarop is aangegeven waar zich de waterleiding van Evides bevond, alsmede door Evides opgestelde “Voorwaarden bij werkzaamheden in de nabijheid van waterleidingen van [de rechtsvoorganger van Evides; hof]” (hierna: de Instructies; productie 2 bij memorie van grieven). Op de genoemde tekening stond niet aangegeven op welke plaatsen in de waterleiding zich verbindingen bevinden, evenmin waaruit die verbindingen bestaan.
4.4 Op 1 juli 2003 is, tijdens het uitgraven van de waterleiding door personeel van Lareco is, niet in de bocht van de waterleiding bij de hoek Hillegondastraat/Hillegaersbergstraat, maar op een afstand van ongeveer 2,5 meter van die bocht, een verbinding tussen twee leidingdelen door middel van een schuifmof losgeraakt, waardoor gedurende enkele uren water uit de leiding is gestroomd. Deze schuifmof bleek niet bestand tegen horizontale krachten (“niet-trekvast”). Er was geen sprake van verticale verzakking van de (verbinding in de) waterleiding, maar van horizontaal losschuiven van de schuifmof, dat veroorzaakt werd doordat de door de grond in de bocht van de waterleiding geleverde horizontale tegendruk door de uitgraving was weggevallen.
5 De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 Evides vordert vergoeding van de kosten van herstel van die waterleiding, met nevenvorderingen. De rechtbank heeft die vordering afgewezen.
5.2 De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Ze hebben de strekking het geschil in hoger beroep volledig aan de orde te stellen.
5.3 Het gaat in deze zaak om de vraag of Lareco onder de onder 4 beschreven omstandigheden aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan ten gevolge van het losraken van de niet-trekvaste schuifmof, waardoor de beide leidingdelen van die waterleiding van elkaar zijn geraakt met het uitstromen van water als gevolg.
5.4 Evides legt aan haar vordering de stelling ten grondslag -en voert ter onderbouwing van grieven 1 en 2 aan- dat (een persoon voor wiens gedragingen) Lareco (verantwoordelijk is) een onrechtmatige daad heeft gepleegd door
(a) de waterleiding, haar eigendom te beschadigen;
(b) niet overeenkomstig de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm te werk te gaan, onder meer door
(i) niet volgens de Instructies te werk te gaan;
(ii) met haar geen nader overleg te plegen over de te nemen voorzorgsmaatregelen, terwijl zij daartoe in de Instructies was uitgenodigd.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
5.5 Zoals uit het feitenoverzicht onder 4 blijkt, was Lareco door middel van de KLIC-melding op de hoogte gekomen met de feitelijke ligging van de waterleiding. Gesteld, noch gebleken is dat het losraken van de niet-trekvaste schuifmof verband houdt met onvoldoende bekendheid van Lareco met de ligging van de waterleiding, evenmin met een andere feitelijke ligging dan Evides naar aanleiding van de KLIC-melding aan Lareco had medegedeeld. Er doet zich hier dan ook niet de -in de rechtspraak dikwijls behandelde- situatie voor waarbij een aannemer bij ‘grondroeren’ een ter plekke onverwachte -of onverwacht (anders) gelegen- leiding raakt en daardoor beschadigt.
5.6 De eerste door Evides aangevoerde grond voor aansprakelijkheid van Lareco is de gestelde aantasting van haar eigendomsrecht.
Om tot een dergelijke aantasting te kunnen concluderen is meer nodig dan de enkele beschadiging van het betreffende in eigendom gehouden object, zoals in dit geval het enkele losraken van de niet-trekvaste schuifmof met het uitstromen van water als gevolg. Het gaat hier, immers, niet om een rechtsinbreuk, de aantasting van het eigendomsrecht als zodanig. Uit de Parlementaire Geschiedenis op art. 6:162 BW (bladzijden 606, 613, 614 en 619) blijkt dat een gedraging nog niet onrechtmatig is louter en alleen omdat zij tot zaaksbeschadiging heeft geleid.
Uit het vorenstaande volgt dat de gestelde inbreuk op het eigendomsrecht de vordering niet kan dragen.
Daarom verwerpt het hof de stelling zoals hierboven onder 5.4 onder (a) verwoord.
5.7 Evides stelt voorts dat Lareco zich niet overeenkomstig de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm heeft gedragen, door niet volgens de Instructies te werk te gaan c.q. door geen nader overleg te plegen over te nemen voorzorgsmaatregelen, terwijl Lareco daartoe in de Instructies was uitgenodigd.
Evides verwijst daarbij naar de volgende Instructies:
“23. Bij het graven langs de leiding over een lengte van meer dan 1,5 meter evenwijdig aan de leiding dient de leiding te worden beschermd tegen (horizontale) verschuiving. Een gevolg van verschuiving is dat de leiding uit de (mof)verbindingen schiet. Beschermende maatregelen dienen in overleg met [de rechtsvoorganger van Evides; hof] te worden genomen. Grondverzakkingen dienen ten alle tijde te worden voorkomen.
24. Bij het graven in nabijheid van bochten dienen altijd voorzorgsmaatregelen te worden genomen tegen verplaatsing c.q. losschuiven van bochtstukken. De gronddruk achter eventueel aanwezige stempelpalen mag niet worden verminderd. Let op: veel leidingen zijn niet trekvast uitgevoerd!”
5.8 Bij de beoordeling van deze tweede stelling van Evides kan voorts van de volgende tussen partijen vaststaande feiten worden uitgegaan.
De waterleiding was vervaardigd van een PVC-buis met een doorsnee van 16 cm.
De niet-trekvaste schuifmof vormde de verbinding tussen twee rechte leidingdelen op een afstand van ongeveer 2,5 meter van één van de bochtstukken van 45° (zie het als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde rapport van Lengkeek, Laarman & De Hosson - hierna: rapport Lengkeek - op bladzijde 2 onder Evenement, tweede alinea).
De waterleiding stond onder 3 BAR druk.
Bij de uitgraving van de waterleiding heeft Lareco deze bij de beide bochtstukken (als het ware) opgehangen met behulp van singels welke aan in de grond gezette damwandplanken waren bevestigd (zie de als producties 1 en 2 bij memorie van grieven overgelegde foto’s en het rapport Lengkeek, bladzijde 2 onder Evenement, eerste alinea).
In haar toelichting op grief 4 heeft Evides gesteld dat de leiding aan de buitenzijde van de bocht met paaltjes was geborgd tegen horizontale verschuiving en dat Lareco deze paaltjes na het vrijgraven heeft verwijderd. Lareco heeft dat gemotiveerd betwist. Op Evides rust de bewijslast. Evides heeft echter geen op deze stelling toegespitst bewijs aangeboden, zodat het hof van de juistheid van die stelling niet kan uitgaan en evenmin aan een bewijsopdracht ter zake toekomt.
5.9 Het hof stelt vast dat gesteld, noch gebleken is dat de schade aan de waterleiding is veroorzaakt doordat Lareco deze bij de ontgravingwerkzaamheden of anderszins heeft geraakt.
Kennelijk heeft de waterleiding (steeds) het risico in zich geborgen dat de niet-trekvaste schuifmof door de waterdruk zou losschuiven, maar -zo begrijpt het hof onder meer uit de verklaring van de heer [A.] bij de comparitie van partijen, het rapport van ‘n Kotten (bovenaan bladzijde 4; productie 1 bij inleidende dagvaarding) en het rapport Lengkeek (onder Evenement, tweede alinea en onder Bevindingen tweede alinea)- dat risico heeft zich in de ingegraven toestand van de waterleiding niet kunnen verwezenlijken ten gevolge van de door grond geleverde horizontale (tegen)druk bij de bocht van de waterleiding c.q. de verticale druk boven de leidingdelen bij die schuifmof en boven die schuifmof zelf. Aldus is door het uitgraven van de waterleiding de grond(tegen)druk wegvallen en heeft dat risico zich daardoor verwezenlijkt.
5.10 Het hof stelt voorop dat de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid niet zo ver reikt dat reeds de enkele mogelijkheid van schade als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig maakt, maar dat gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (vgl.: HR 9 december 1994, NJ 1996, 403 -schoppen tegen een tak-; HR 7 april 2006, NJ 2006, 244 -weggegooide uienrestanten-). Daarom acht het hof het enkele uitvoeren van graafwerkzaamheden door Lareco, in de wetenschap dat en op welke plaats de waterleiding gelegen was, op zichzelf niet onrechtmatig. Voor zover de grieven het tegendeel als uitgangspunt nemen stranden zij daarop.
5.11 Naar aanleiding van de verwijzing door Lareco merkt het hof ten overvloede op dat volgens het wetsontwerp houdende Regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten (Kamerstukken 2005-2006, 30475, Tweede Kamer) -in de huidige versie- de onder 5.10 geformuleerde norm niet anders zou zijn. Immers, de “grondroerder” Lareco had in dit geval (wel) de KLIC-melding gedaan en had naar aanleiding daarvan van Evides de precieze ligging van de waterleiding vernomen. Volgens de memorie van toelichting onder 3.1 beoogt het wetsvoorstel weliswaar meer evenwicht te brengen in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen grondroerders en kabel- en leidingbeheerders, maar betreft het geen wijziging van de aansprakelijkheidsbepalingen (waaronder artikel 6:162) in het Burgerlijk Wetboek.
5.12 De omstandigheid dat de waterleiding (steeds) het risico in zich borg dat de niet-trekvaste schuifmof door de waterdruk zou losschuiven kan in beginsel aan Evides worden toegerekend. Immers, Lareco had met de betreffende wijze van aanleg van de waterleiding niets van doen gehad. Het lag daarom op de weg van Evides om naar aanleiding van de KLIC-melding van Lareco hetzij zelf voorzorgsmaatregelen te treffen ter voorkoming van de verwezenlijking van dat risico (bij voorbeeld door de waterdruk van de leiding te halen), hetzij Lareco voldoende voor dat specifieke risico te waarschuwen.
5.13 Het hof begrijpt de stelling van Evides aldus dat zij, door Lareco naar aanleiding van de KLIC-melding van laatstgenoemde de Instructies toe te zenden, voldoende heeft gewaarschuwd voor het risico dat bij uitgraving van de waterleiding de niet-trekvaste schuifmof door de waterdruk zou losschuiven. Volgens Evides zou de schade niet zijn ontstaan indien Lareco de Instructies onder nr. 23 en/of nr. 24 zou hebben nageleefd.
5.14 Aan Lareco kan worden toegegeven dat de aangehaalde bepalingen in die Instructies in algemene termen zijn gesteld en dat deze Instructies geen inlichtingen bevatten over (de wijze van constructie van) het betreffende waterleidinggedeelte.
Echter, Lareco, een professionele aannemer van grondwerken, heeft redelijkerwijs uit de Instructies onder nrs. 23 en 24 (in onderling verband) de volgende voor het onderhavige geval relevante waarschuwingen behoren af te leiden:
(a) bij het graven langs de waterleiding over een lengte van meer dan 1,5 meter evenwijdig aan de leiding -zoals in het onderhavige geval- dient rekening te worden gehouden met het risico van horizontale verschuiving;
(b) horizontale verschuiving bergt het risico in zich dat een leidingdeel uit een (niet-trekvaste) (mof)verbinding schiet;
(c) bij het graven in de nabijheid van een bocht dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van vermindering van de horizontale grond(tegen)druk, juist ook op die plaatsen waar geen stempelpaaltje bij de waterleiding was aangebracht;
(d) veel leidingen zijn niet trekvast uitgevoerd.
Door die waarschuwingen was Lareco als professionele aannemer van grondwerken bekend met de omstandigheden dat gedeelten van de waterleiding niet-trekvast zijn aangelegd, dat bij uitgraving rekening dient te worden gehouden met het risico van horizontale verschuiving, mede door de lineaire waterdruk, en dat daardoor een leidingdeel uit een (niet-trekvaste) (mof)verbinding zou (kunnen) losschuiven. Bij zodanige bekendheid brengt de in het maatschappelijk verkeer ten opzichte van Evides als eigenaar van de waterleiding betamende zorgvuldigheid met zich dat Lareco voorzorgsmaatregelen zou treffen, waardoor de gevolgen van het door de uitgraving wegnemen van de (horizontale tegen)druk van de grond zouden worden opgevangen (bij voorbeeld door de waterleiding langs de buitenbocht te fixeren met behulp van stempelpaaltjes). Voor zover Lareco de Instructies onder nr. 23 en/of nr. 24, zoals zij aanvoert, onduidelijk vond en zij daarbij niet heeft begrepen dat zich ook in het door haar uit te graven gedeelte van de waterleiding een niet-trekvaste schuifmof kon bevinden en/of welke voorzorgsmaatregelen zij behoorde te treffen ter afwending van dat risico, bracht de in het maatschappelijk verkeer ten opzichte van Evides als eigenaar van de waterleiding betamende zorgvuldigheid met zich dat zij naar aanleiding van die Instructies in ieder geval daarover bij Evides navraag zou doen.
5.15 Zoals onder 5.8 overwogen, heeft Lareco het uitgegraven gedeelte van de waterleiding bij de beide bochtstukken (als het ware) opgehangen met behulp van singels die aan in de grond gezette damwandplanken waren bevestigd, waardoor verticale verschuiving werd voorkomen. Echter, gesteld noch gebleken is, dat Lareco ook de hiervoor bedoelde voorzorgsmaatregelen heeft getroffen ter voorkoming van horizontale verschuiving c.q. ter opvang van de door de uitgraving weggevallen horizontale grond(tegen)druk.
Lareco voert weliswaar aan dat zij voorafgaand aan de werkzaamheden vier maal contact heeft gehad met (de rechtsvoorganger van) Evides, maar niet gesteld of gebleken is dat zij (bij één van die gelegenheden) bij deze navraag heeft gedaan over de (de strekking van de) Instructies onder nr. 23 en/of nr. 24.
Nu Lareco die voorzorgsmaatregelen niet heeft getroffen en geen navraag heeft gedaan en het risico dat een niet-trekvaste schuifmof zou losschuiven zich inderdaad heeft verwezenlijkt, heeft Lareco daarmee onrechtmatig jegens Evides gehandeld.
5.16 Lareco voert aan dat Evides geen gedetailleerde informatie bijhoudt van haar waterleidingstelsel, zodat, indien zij bij Evides navraag zou hebben gedaan, Evides haar niet de relevante inlichtingen c.q. instructies had kunnen geven.
Dat argument gaat niet op, al was het maar omdat het er aan voorbij ziet dat Evides Lareco had kunnen informeren over te treffen maatregelen (zoals het fixeren met behulp van stempelpaaltjes), die het uit te graven gedeelte van de waterleiding zouden beschermen tegen het wegvallen van de horizontale grond(tegen)druk.
5.17 Lareco voert voorts aan dat Evides, gezien nr. 26 van de Instructies, niet de aannemer, zoals Lareco, maar de betreffende opdrachtgever van de werkzaamheden voor schade aan de waterleiding aansprakelijk zou houden.
Het relevante gedeelte van de betreffende bepaling van de Instructies luidt als volgt:
“Aansprakelijkheid en schade
26. De opdrachtgever van het bedoelde werk zal aansprakelijk zijn voor alle schade toegebracht door welke oorzaak ook, aan personen of zaken waaronder begrepen medewerkers respectievelijk eigendommen van [de rechtsvoorganger van Evides; hof], tengevolge van of in verband met de aanleg c.q. aanwezigheid van het betrokken werk ter plaatse.”
Dat betoog gaat niet op. Evides grondt de aansprakelijkheid van Lareco niet op het in de Instructies onder nr. 26 bepaalde. Voorts miskent dat betoog dat het in de Instructies onder nr. 26 bepaalde, naar Lareco redelijkerwijs behoorde te begrijpen, niet uitsluit dat Evides (naast de betreffende opdrachtgever) ook een ander, zoals Lareco voor schade zou kunnen aanspreken. Voor zover Lareco bedoelt te betogen dat de Instructies helemaal niet tot haar zijn gericht, maar tot de betreffende opdrachtgever, ziet zij er aan voorbij dat Evides de Instructies aan haar heeft toegezonden naar aanleiding van haar KLIC-melding; met die toezending was voor Lareco voldoende kenbaar dat Evides bedoelde dat Lareco de Instructies bij de door haar uit te voeren grondwerkzaamheden zou naleven.
5.18 Verder voert Lareco aan, onder verwijzing naar het rapport Lengkeek, dat zij er vanuit is gegaan dat het uit te graven gedeelte van de waterleiding zou voldoen aan de Algemene Besteksbepalingen Leidingen uit 1999 of 2002 van de rechtsvoorgangster van Evides, met name dat bij een waterleiding als de onderhavige met een doorsnede van 16 centimeter gerekend vanaf een bocht een trekvaste lengte van ten minste 10 meter vereist is, zodat zij binnen die afstand van de bocht geen niet-trekvaste schuifmof behoefde te verwachten.
Allereerst ziet dat argument er aan voorbij dat Evides in dit geval naar aanleiding van de KLIC-melding niet die Algemene Besteksbepalingen aan Lareco had toegezonden, maar de Instructies -waarvan gesteld noch gebleken is dat deze een dergelijke bepaling bevatten- alsmede dat Lareco in dit geval niet in opdracht van Evides werkzaamheden uitvoerde, zodat die Algemene Besteksbepalingen niet (uit dien hoofde) van toepassing waren.
Voor zover Lareco bedoelt te betogen dat zij er uit anderen hoofde vanuit mocht gaan dat het betreffende gedeelte van de waterleiding zou voldoen aan die in de Algemene Besteksbepalingen opgenomen kwaliteitseis, gaat het niet op omdat Evides in dit geval met de Instructies onder nrs. 23 en 24 voldoende had gewaarschuwd voor het risico van niet-trekvaste schuifmoffen, ook dichter bij een bocht in de waterleiding.
Daarnaast mocht Lareco als professionele aannemer van grondwerken niet zonder meer aannemen dat het betreffende gedeelte van de waterleiding reeds voldeed aan de verder gaande of meer recente kwaliteitseisen die de Algemene Bestekbepalingen van 1999 of 2002 voor uit te voeren werkzaamheden voorschreven.
5.19 Het vorenstaande neemt niet weg dat, zoals gezegd, de Instructies onder nr. 23 en/of nr. 24 geen inlichtingen bevatten over (de wijze van constructie van) het betreffende waterleiding gedeelte, zodat de gevolgen van de verwezenlijking van dat risico ten dele aan Evides kunnen worden toegerekend. Derhalve is de aan de waterleiding ontstane schade een gevolg deels van de wijze van aanleg ervan, in samenhang met de omstandigheid dat de waterleiding onder druk is gebleven, en deels van het onrechtmatige handelen van Lareco. Er doet zich derhalve de situatie voor bedoeld in art. 6:101 BW. Het hof weegt in het kader van de in het eerste lid van dat wetsartikel opgenomen causaliteitsmaatstaf elk van deze beide omstandigheden even zwaar. Derhalve wordt de vergoedingsplicht van Lareco op 50% bepaald.
Voor zover Lareco met hetgeen zij bij conclusie van antwoord onder nrs. 21 en 22 heeft aangevoerd bedoelt een beroep te doen op billijkheidscorrectie in de zin van het slot van dat eerste lid, wordt dat beroep niet gehonoreerd nu geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken die zodanige correctie zouden rechtvaardigen.
5.20 Tussen partijen is niet in dispuut dat de kosten van herstel van de waterleiding € 14.784,72 hebben belopen. Derhalve dient Lareco aan hoofdsom € 7.392,36 aan Evides te vergoeden.
5.21 Tegen de vordering tot vergoeding van wettelijke rente is geen verweer gevoerd. Daarom zal die conform de vordering vanaf 8 januari 2004 worden toegewezen.
5.22 Tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten heeft Lareco het verweer gevoerd dat deze geenszins aannemelijk zijn gemaakt. Op dat verweer is Evides noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep ingegaan. In een geval waarin een proces is gevoerd, zoals het onderhavige, komen buitengerechtelijke incassokosten slechts op de voet van art. 6:96 lid 2 BW als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking voor zover deze betrekking hebben op andere verrichtingen dan die waarvoor de in art. 241 Rv bedoelde kosten, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, een vergoeding plegen in te sluiten; onder instructie van de zaak zijn de kosten gemoeid met de (eerste) kennisname van de zaak en het daartoe relevante recht, het verzamelen van de feiten, het gereedmaken van het dossier, alsmede het schrijven van enkele aanmaningen mede begrepen (vgl.: HR 11 juli 2003, NJ 2003, 566; HR 14 januari 2005, S&S 2006, 37; HR 18 februari 2005, NJ 2005, 216). Nu Evides niet voldoende heeft gesteld en geconcretiseerd dat en welke buitengerechtelijke incassowerkzaamheden, anders dan die waarvoor de in artt. 237 tot en met 240 Rv. bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zij heeft verricht c.q. laten verrichten, komen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet voor toewijzing in aanmerking.
5.23 Omdat beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld, zal het hof de proceskosten compenseren. In eerste aanleg had dat -om dezelfde reden- ook moeten worden gedaan.
5.24 Waar over de relevante feiten geen dispuut (meer) bestaat, komt het hof aan het bewijsaanbod van Evides niet toe.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep gedeeltelijk slaagt. Het vonnis waarvan beroep kan daarom niet in stand blijven. De vordering zal voor de helft worden toegewezen.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 7 september 2005 en doet opnieuw recht;
veroordeelt Lareco om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Evides te betalen het bedrag van € 7.392,36 (zevenduizenddriehonderdtweeënnegentig 36/100 euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf 8 januari 2004 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit arrest tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de kosten van beide instanties aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Steeg, Dozy en Sprenger en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2006.