ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6295

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
VI 11-06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G.W. Stikkelbroeck
  • Y.A.J.M. van Kuijck
  • E. van der Herberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot achterwege blijven van vervroegde invrijheidstelling na ernstige misdragingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 december 2006 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van een veroordeelde. De vordering was gebaseerd op ernstige misdragingen van de veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde had zich onttrokken aan de tenuitvoerlegging van zijn straf en was later opnieuw in de fout gegaan door zich schuldig te maken aan verboden wapenbezit en schuldheling. De advocaat-generaal stelde dat de vordering onverwijld was ingediend, terwijl de raadsman betoogde dat dit niet het geval was. Het hof oordeelde dat de vordering niet onverwijld was gedaan, maar dat dit niet leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aangezien er geen sprake was van grove veronachtzaming van de belangen van de veroordeelde. Het hof besloot de vordering gedeeltelijk toe te wijzen en de vervroegde invrijheidstelling met zes maanden uit te stellen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde en zijn positieve ontwikkelingen na zijn laatste veroordeling. Het hof heeft daarbij de inzet van de veroordeelde voor hulpverlening en therapie in overweging genomen.

Uitspraak

VI-nummer: 11-06
Uitspraak: 27 december 2006
Gerechtshof te Arnhem
Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie.
Het hof heeft te beslissen op de op 14 augustus 2006 ingekomen vordering van de officier van justitie te Alkmaar van 11 augustus 2006, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van:
[VEROORDEELDE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 13 december 2006 gehoord de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr J.G. de Goeij, advocaat te Alkmaar, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling toe te wijzen voor een deel van zes maanden.
Overwegingen
Grondslag van de vordering
De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 19 november 1996 van de rechtbank te Alkmaar opgelegde gevangenisstraf van veertien jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht en wel door het voorhanden hebben van vuurwapens en het medeplegen van heling.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken.
Bij vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 19 november 1996 is veroordeelde ter zake van doodslag en poging tot doodslag, meermalen gepleegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek. Veroordeelde heeft zich van 14 september 2004 tot 24 oktober 2005 onttrokken aan de executie van dit vonnis. In de periode van 16 augustus 2005 tot en met 24 oktober 2005 heeft veroordeelde zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens, meermalen gepleegd en het medeplegen van schuldheling. Door de rechtbank te Almelo is veroordeelde hiervoor op 10 januari 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek. Dit vonnis is op 25 januari 2006 onherroepelijk geworden. Veroordeelde heeft zich derhalve na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
Onverwijldheid van de vordering
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de vordering niet onverwijld is gedaan, zoals voorgeschreven in artikel 15a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft daaromtrent opgemerkt dat de vordering bewust pas is ingediend, nadat is gebleken dat ook het vonnis van de medeverdachte in de zaak met parketnummer 08/700370-05 onherroepelijk was geworden. Tussen dat moment en de indiening van de thans aan de orde zijnde vordering zitten slechts enkele weken. De vordering is volgens de advocaat-generaal derhalve, evenals in de zaak van de medeverdachte, wel onverwijld ingediend.
Voor de beoordeling van het verweer gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- Nadat veroordeelde zich op 14 september 2004 onttrokken had aan de tenuitvoerlegging van het vonnis van 19 november 1996, is veroordeelde op 24 oktober 2005 aangehouden in verband met nieuwe strafbare feiten. Hij zou in de periode van 16 augustus 2005 tot en met 24 oktober 2005 samen met anderen een aantal jachtgeweren voorhanden hebben gehad;
- Op 10 januari 2006 is veroordeelde ter zake van deze feiten door de rechtbank te Almelo veroordeeld wegens verboden wapen- en munitiebezit en schuldheling tot een gevangenisstraf van één jaar met aftrek, overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- De medeverdachte van veroordeelde in dezelfde zaak heeft tegen het vonnis in zijn zaak hoger beroep ingesteld;
- Het vonnis van veroordeelde is op 25 januari 2006 onherroepelijk geworden;
- In juni 2006 heeft de medeverdachte het hoger beroep ingetrokken;
- Op 14 augustus 2006 is ter griffie van het hof de onderhavige vordering tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidsstelling, gedateerd 11 augustus 2006, binnengekomen.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. De vordering is derhalve niet gestoeld op artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht, kort gezegd een onherroepelijk geworden veroordelend vonnis. Wat hiervan ook zij, in beide gevallen had de onderhavige vordering in een veel eerder stadium kunnen worden ingediend. Naar het oordeel van het hof is de vordering derhalve niet onverwijld gedaan. Dit hoeft evenwel niet te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Een dergelijk gevolg is slechts aan de orde in zeer uitzonderlijke situaties waarbij het openbaar ministerie bewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de veroordeelde zou hebben gehandeld. Daarvan is niet gebleken. Gelet op het vorenstaande wordt het verweer verworpen.
Gelet op het tijdsverloop ziet het hof overigens wel aanleiding enige matiging toe te passen in de vorm van een gedeeltelijke toewijzing van de vordering.
Beoordeling van de vordering
Het hof is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat de voornoemde feiten, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zeer ernstige gedragingen vormen in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Met de onherroepelijke veroordeling van veroordeelde op 10 januari 2006 is voldaan aan het gestelde bij artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b alsook sub c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is voorts van oordeel, dat de aard van de bewezenverklaarde feiten en de recidive rechtvaardigen, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde in ieder geval voor een deel achterwege blijft. Het hof zal daarom de vordering van de officier van justitie deels toewijzen.
Het hof heeft voorts, bij het vaststellen van de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling, in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting.
Na zijn laatste veroordeling heeft veroordeelde meegewerkt aan het programma Terugdringen Recidive. Inmiddels is een Plan van Aanpak tot uitvoering gebracht. Er is sprake van inzet van veroordeelde met betrekking tot huisvesting, omgaan met geld, emotioneel welzijn en denkpatronen. Veroordeelde is op de goede weg; hij staat open voor hulpverlening en volgt de aanbevolen agressieregulatietherapie. Het hof heeft bij het vaststellen van de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling met deze positieve ontwikkelingen in het voordeel van veroordeelde rekening gehouden.
Toegepaste wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
Het hof:
Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de officier van justitie te Haarlem en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde zal worden uitgesteld, in dier voege dat de vervroegde invrijheidstelling pas zal plaatsvinden zes maanden na het tijdstip waarop die ten vroegste zou kunnen worden bevolen.
Aldus gewezen door:
mr H.G.W. Stikkelbroeck, voorzitter
mrs Y.A.J.M. van Kuijck en E. van der Herberg, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr M.A. Jansen, griffier
en op 27 december 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Van Kuijck is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.