ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6303

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
TBS 2006\231
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vegter
  • A. Stikkelbroeck
  • R. Rutgers van der Loeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling na beoordeling van behandeltraject en deskundigenadviezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 22 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 juni 2006, waarbij de terbeschikkingstelling van de betrokkene met twee jaar werd verlengd. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar verlengd. De kliniek heeft aangegeven dat de huidige situatie het hoogst haalbare is, aangezien de behandeling niet heeft geleid tot een geslaagd resocialisatietraject. De onafhankelijke deskundigen hebben echter geoordeeld dat plaatsing in een longstayvoorziening op dit moment prematuur is, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de betrokkene zich in situaties heeft begeven die konden leiden tot een geweldsdelict. Het hof heeft vastgesteld dat, ongeacht het te volgen traject, het niet te verwachten is dat binnen een jaar gronden aanwezig zijn voor beëindiging van de terbeschikkingstelling.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat zowel de rechtbank als het gerechtshof een verdragsrechtelijke verplichting hebben om de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling zo spoedig mogelijk te behandelen. In deze zaak is het hof van oordeel dat er geen sprake is geweest van een spoedige behandeling, aangezien het beroep pas vijf maanden na het instellen van het hoger beroep is behandeld. De beslissing om een schending van verdragsrechten aan te nemen, biedt voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel. Gezien de ernst van de problematiek en het aanwezige delictgevaar, heeft het hof geoordeeld dat een verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar is geïndiceerd. De beslissing is genomen na het horen van de getuige-deskundige mevrouw Kavelaars, waarbij het hof heeft geoordeeld dat het niet noodzakelijk was om andere getuige-deskundigen te horen, gezien de adviezen die reeds waren uitgebracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2006\231
Beslissing d.d. 22 december 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 juni 2006, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Na schorsing voor beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede:
Het hof bepaalt allereerst dat op verzoek van de raadsman mevrouw Kavelaars namens de kliniek is verschenen. Het hof zal deze getuige-deskundige horen en ziet geen aanleiding om de in de brief van de raadsman genoemde getuige-deskundige Mol alsnog op te roepen. Door het horen van mevrouw Kavelaars wordt bereikt dat aan een persoon met behandelingsverantwoordelijkheid in de kliniek door de verdediging vragen kunnen worden gesteld en de raadsman heeft geen enkele bijzondere reden aangegeven waarom nu juist een andere getuige-deskundige van de kant van de kliniek zou dienen te worden gehoord. Het verzoek om mevrouw Mol alsnog als getuige-deskundige op te roepen en te horen wordt derhalve afgewezen.
Het verzoek om de getuige-deskundigen Onkenhout en Van Giessen op te roepen en alsnog te horen, wordt afgewezen. Daarbij is primair van betekenis dat de door beiden uitgebrachte (externe) adviezen inhouden dat de maatregel met twee jaar dient te worden verlengd. De raadsman heeft geen argumenten gegeven op grond waarvan twijfel wordt gezaaid omtrent deze adviezen en hun onderbouwing. De raadsman wenst deze getuige-deskundigen te horen omtrent hun opvatting over de aanpak van de behandeling. Het is voor het hof duidelijk dat in genoemde adviezen een van de kliniek afwijkende opvatting over de behandeling wordt gegeven. In het kader van de verlengingsbeslissing acht het hof het niet noodzakelijk dat de getuige-deskundigen worden gehoord, temeer nu over de wijze van behandeling de ter zitting aanwezige mevrouw Kavelaars kan worden gehoord.
Het hof acht het tenslotte evenmin noodzakelijk dat de getuige-deskundige Kerver wordt gehoord. Deze getuige-deskundige heeft weliswaar in 2001 over de terbeschikkinggestelde gerapporteerd, maar niet gebleken is welke betekenis die rapportage of vragen daaromtrent voor de thans aan de orde zijnde verlengingsvordering kunnen hebben.
Overwegingen:
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht zal doen mede op grond van nieuwe stukken en mede op grond van hetgeen de getuige-deskundige ter terechtzitting heeft verklaard.
Ambtshalve overweegt het hof het volgende. Zowel artikel 509x, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering als artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden stelt eisen aan de voortgang van de behandeling door de rechter van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Er dient door het hof zo spoedig mogelijk respectievelijk spoedig (de Engelse tekst bezigt het woord "speedily") te worden beslist. Waar in beginsel de terbeschikkingstelling expireert op een ruimschoots tevoren bekende datum heeft zowel de rechtbank als het gerechtshof een verdragsrechtelijke verplichting om tot een zo spoedig mogelijke behandeling van de vordering tot verlenging over te gaan. De genoemde inspanningsverplichting dwingt tot een grotere spoed dan waarvan in de onderhavige zaak is gebleken. Het hof is van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers is het beroep ruim vijf maanden na het instellen van het hoger beroep behandeld. In de voorliggende zaak oordeelt het hof dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt.
In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat. Uit het verlengingsadvies en de rapportage van de externe deskundigen volgt dat bij betrokkene sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Zowel de kliniek als de externe deskundigen sluiten een geweldsdelict zich op lange termijn niet uit. De kliniek acht de huidige situatie het hoogst haalbare, nu de behandeling niet heeft geresulteerd in een geslaagd resocialisatietraject, en zal dan ook binnenkort een aanvraag tot longstayplaatsing indienen. De onafhankelijke deskundigen achten op dit moment plaatsing in een longstayvoorziening prematuur, gezien het feit dat er geen aanwijzingen zijn dat betrokkene zich in de laatste transmurale fase in situaties heeft begeven die konden leiden tot een geweldsdelict. In ieder geval zal er ook volgens de deskundigen sprake zijn van een te verwachten langdurig traject. Het hof stelt vast dat, ongeacht welk traject zal worden gevolgd, het niet te verwachten is dat binnen een jaar gronden aanwezig zijn die een beëindiging van de terbeschikkingstelling rechtvaardigen. Gelet op de ernst van de problematiek, het aanwezige delictgevaar en het feit dat betrokkene nog langdurig zorg, structuur en begeleiding nodig heeft, is het hof van oordeel dat een verlenging met een termijn van twee jaar is geindiceerd.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 juni 2006 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde.
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Aldus gedaan door
mr Vegter als voorzitter,
mrs Stikkelbroeck en Rutgers van der Loeff als raadsheren,
en dr Schaap en drs Van Iersel als raden,
in tegenwoordigheid van mr Jansen als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2006.
Mr Rutgers van der Loeff en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.