ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6777

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2005/574
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mannoury
  • A. Groen
  • J. van Rijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en wijziging van eis in hoger beroep met betrekking tot recreatiebungalowpark

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen appellanten en De Dikkenberg B.V. De rechtbank had eerder geoordeeld dat De Dikkenberg onrechtmatig had gehandeld jegens de appellanten door hen te misleiden over de omgeving waarin zij een woning kochten. Appellanten stelden dat zij een huis kochten in een blijvend beboste omgeving zonder camping, terwijl De Dikkenberg plannen had om een camping te realiseren op het aangrenzende C-terrein. Tijdens de zitting heeft de vertegenwoordiger van appellanten verduidelijkt dat hun klacht niet zozeer de komst van de camping betrof, maar de veranderingen die op kavel 125 waren doorgevoerd, waaronder het verwijderen van begroeiing en het bouwen van andere structuren.

Het hof heeft de grieven van appellanten in het incidenteel hoger beroep behandeld, waarin zij betoogden dat De Dikkenberg niet onrechtmatig had gehandeld en haar verplichtingen niet had geschonden. Het hof oordeelde dat er geen toezeggingen waren gedaan over de staat en het gebruik van kavel 125, en dat appellanten niet mochten verwachten dat de situatie onveranderd zou blijven. Het hof concludeerde dat De Dikkenberg niet onrechtmatig had gehandeld en vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, waarbij de vorderingen van appellanten werden afgewezen. Tevens werden appellanten veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen De Dikkenberg hen had voldaan op basis van het eerdere vonnis.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor kopers om zich bewust te zijn van de mogelijkheid van veranderingen in de omgeving en de plannen van ontwikkelaars. Het hof heeft ook de kosten van beide instanties aan appellanten opgelegd, wat de financiële gevolgen van hun ongelijk benadrukt.

Uitspraak

19 december 2006
eerste civiele kamer
rolnummer 2005.00574H
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1. [appellant sub 1], wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonende te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal appèl,
geïntimeerden in het incidenteel appèl,
procureur: mr P.M. Wilmink,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Dikkenberg B.V.,
gevestigd te Bennekom,
geïntimeerde in het principaal appèl,
appellante in het incidenteel appèl,
procureur: mr T.J. van Veen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 20 april 2005 dat de rechtbank Arnhem tussen principaal appellanten (hierna ook te noemen: [appellanten]) als eisers in hoofdzaak en incident en principaal geïntimeerde (hierna ook te noemen: De Dikkenberg) als gedaagde in hoofdzaak en incident bij verstek heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellanten] hebben bij exploot van 13 mei 2005 aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van De Dikkenberg voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven hebben [appellanten] een grief tegen het bestreden vonnis in de hoofdzaak aangevoerd en toegelicht, hebben zij hun vordering gewijzigd, bewijs aangeboden en een nieuwe productie in het geding gebracht. Zij hebben gevorderd dat het hof het bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. De Dikkenberg zal veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het arrest de oude situatie van vóór september 2004 te herstellen door:
a. het hekwerk (voor zoveel nog niet geschied) terug te plaatsen waar het stond;
b. alle caravans en/of chalets en/of overige opstallen (schuurtjes, volledige infrastructuur, zoals de geasfalteerde wegen, de aangelegde aansluitputten en het leidingennetwerk voor riool, water, elektra, gas, CAI en KPN etc.), staande op kavel 125 in een straal van 10 meter rond kavel 125 en achter kavel 127 te verwijderen en verwijderd te houden en de grond weer terug te brengen in de oude toestand van vóór september 2004;
c. een zodanige hoeveelheid bomen en bosschage in dichtheid en soort terug te plaatsen dat een situatie ontstaat die overeenkomt met de situatie zoals die was vóór september 2004;
2. een deskundige landschapsarchitect zal aanwijzen die, indien en zodra De Dikkenberg naar het oordeel van [appellanten] in gebreke blijft afdoende en juiste beplanting aan te brengen, door [appellanten] kan worden gevraagd om een deskundig oordeel te geven of de aangebrachte beplanting voldoet ja of neen en zo neen wat De Dikkenberg in alle redelijkheid zou dienen te beplanten, onder gelijktijdige veroordeling van De Dikkenberg in de kosten van deze deskundige en veroordeling om binnen 30 dagen na het uitbrengen van het rapport aan de inhoud daarvan uitvoering te hebben gegeven;
3. De Dikkenberg zal veroordelen in de kosten die [appellanten] hebben moeten maken aan buitengerechtelijke kosten zoals rechtsbijstand, in goede justitie te stellen op € 15.000;
4. De Dikkenberg zal veroordelen tot een dwangsom van € 5.000 per dag of gedeelte van een dag ingeval zij in gebreke mocht blijven aan de veroordeling te voldoen, zulks met een maximum van € 400.000;
5. voor recht zal verklaren dat het afbreken van het hekwerk rond kavel 125 op 12 mei 2005 een handelen is in strijd met de in kort geding genomen ordemaatregel, waardoor De Dikkenberg vanaf 12 mei 2005 dwangsommen verbeurt, subsidiair voor recht zal verklaren dat vanaf de datum van betekening van het arrest van het hof (19 augustus 2005) het niet terugplaatsen van het hekwerk een handeling is in strijd met de door de voorzieningenrechter van de rechtbank op 1 februari 2005 opgelegde voorlopige voorziening en De Dikkenberg hierdoor vanaf 19 augustus 2005 de opgelegde dwangsommen verbeurt;
6. voor het overige het bestreden vonnis zal bekrachtigen;
7. De Dikkenberg zal veroordelen in de kosten van deze procedure en van de procedure in prima.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft De Dikkenberg zich verzet tegen de vermeerdering van eis zoals in overweging 2.2 onder 5 weergegeven en heeft zij voorts de grief bestreden, bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het door [appellanten] ingestelde beroep zal verwerpen.
2.4 Bij dezelfde memorie heeft De Dikkenberg incidenteel beroep ingesteld tegen het vonnis en heeft zij daartegen drie grieven aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. De Dikkenberg heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zal vernietigen voor zover daarbij:
? voor recht is verklaard dat het handelen van De Dikkenberg als onrechtmatig jegens [appellanten] dient te worden aangemerkt;
? De Dikkenberg is veroordeeld om ten titel van voorschot op schadevergoeding een bedrag van € 250.000 aan [appellanten] te betalen;
? De Dikkenberg is veroordeeld om de door [appellanten] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vergoeden;
? De Dikkenberg is veroordeeld in de kosten van de procedure;
en, opnieuw rechtdoende, alle vorderingen van [appellanten] alsnog zal afwijzen en [appellanten] zal veroordelen tot terugbetaling aan De Dikkenberg van al hetgeen deze uit hoofde van het bestreden vonnis aan [appellanten] heeft voldaan, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van beide instanties.
2.5 Bij memorie van antwoord in het incidenteel beroep hebben [appellanten] de in het incidenteel beroep aangevoerde grieven bestreden, enige producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof De Dikkenberg in haar incidenteel beroep tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover als gevorderd, niet-ontvankelijk zal verklaren, dat althans zal verwerpen, met veroordeling, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van De Dikkenberg in de kosten van beide instanties.
2.6 Ter voor het houden van de pleidooien bepaalde zitting van 20 april 2006 zijn partijen verschenen, [appellanten] bij hun vertegenwoordiger [A.], bijgestaan door mr W.H.A. Buiting, advocaat te Doetinchem, en De Dikkenberg bij haar directeur [B.], bijgestaan door mr T.J. van Veen, advocaat te Ede. Partijen hebben daar mondelinge toelichting verstrekt waarbij aan [appellanten] akte is verleend van het in het geding brengen van een productie. Van het houden van de pleidooien is toen echter afgezien. Overeenkomstig toen gemaakte afspraken hebben partijen daarna ter rolle elk nog akte gevraagd van de overlegging van een schriftelijke pleitnota, waarna zij de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof hebben overgelegd.
3 De vaststaande feiten
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de volgende feiten vast.
3.1 De Dikkenberg heeft in het kader van de renovatie en herindeling van het terrein van het door haar te Bennekom geëxploiteerde kampeerbedrijf een deel van dat terrein bestemd om daarop een recreatiebungalowpark onder de naam “Landgoed Panorama” te realiseren. Een deel van de geplande bungalows is gebouwd en verkocht. [appellanten] hebben op 1 augustus 2002 kavel 127 ter grootte van 8 a 32 ca met de daarop gebouwde bungalow gekocht alsmede een aanpalend stuk grond ter grootte van 1 a 48 ca. Op 6 december 2002 hebben zij aanvullend nog een strook grond ter grootte van 76 ca bijgekocht.
3.2 Kavel 127 ligt aan het westelijke uiteinde van de meest zuidelijk gelegen rij bouwkavels van het geplande Landgoed Panorama. Het aan de oostkant van kavel 127 grenzende bouwkavel 125 en de andere bouwkavels van die meest zuidelijke rij waren ten tijde van de koop door [appellanten] nog niet bebouwd. Het was de bedoeling het terrein ten zuiden van het “Landgoed Panorama”, het zogenaamde C-terrein, dat door een hekwerk van Landgoed Panorama gescheiden was, opnieuw in te richten voor gebruik als camping.
3.3 De zuidelijke rij bouwkavels is onbebouwd gebleven. Op enig ogenblik heeft De Dikkenberg haar plannen herzien en besloten die zuidelijke rij bouwkavels (behalve de reeds bebouwde en aan [appellanten] verkochte kavel 127) aan Landgoed Panorama te onttrekken, alsnog bij het C-terrein te trekken en voor gebruik als camping te bestemmen. Het hekwerk werd daartoe in september 2004 verplaatst. [appellanten] hebben daartegen bezwaar gemaakt en een voorziening in kort geding gevraagd.
3.4 Bij vonnis van 1 februari 2005 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem De Dikkenberg op straffe van dwangsom veroordeeld het hekwerk terug te plaatsen en de caravans/chalets en schuurtje(s) die in het kader van de gewijzigde opzet op kavel 125 waren geplaatst, weer te verwijderen. De Dikkenberg heeft het hekwerk inderdaad teruggeplaatst, maar heeft wel hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. De pleidooien in dat hoger beroep werden gehouden op 12 mei 2005. Bij die gelegenheid kreeg De Dikkenberg kennis van het thans bestreden vonnis van 20 april 2005 dat inmiddels bij verstek gewezen was en waarbij de vordering tot terugplaatsing van dat hekwerk door de bodemrechter was afgewezen. Daarin heeft De Dikkenberg aanleiding gezien de terugplaatsing weer ongedaan te maken. De in kort geding uitgesproken veroordeling werd echter door het hof bekrachtigd bij arrest van 16 augustus 2005. Op 19 augustus 2005 werd dat arrest aan De Dikkenberg betekend.
4 Het verzet tegen de vermeerdering van eis
4.1 [appellanten] hebben in dit hoger beroep in hun in eerste aanleg gedane vordering verschillende wijzigingen aangebracht. Onder meer hebben zij hun eis vermeerderd met de hiervoor in rechtsoverweging 2.2 onder 5 weergegeven vordering tot verklaring voor recht dat De Dikkenberg door het afbreken en het niet terugplaatsen van het hekwerk dwangsommen, door de voorzieningenrechter opgelegd bij vonnis van 1 februari 2005, verbeurd heeft. Tegen die vermeerdering van eis heeft De Dikkenberg zich verzet.
4.2 Dit verzet slaagt. Weliswaar is er tussen de oorspronkelijke vordering en de toegevoegde eis enig verband, maar de toegevoegde eis zou een debat openen over een geheel andere problematiek dan in eerste aanleg aan de orde was, een problematiek die in eerste aanleg ook niet aan de orde kon zijn nu de toegevoegde eis zich grondt op feiten die zich pas na de uitspraak van het bestreden vonnis hebben voorgedaan. De toegevoegde eis stelt inhoudelijk een geschil aan de orde betreffende de executie van een in een andere zaak, namelijk het kort geding, gegeven veroordeling. Onder deze omstandigheden acht het hof het verschil tussen oorspronkelijke eis en toegevoegde vordering zo groot en het verband tussen beide zo beperkt dat de aan de eiswijziging verbonden consequentie dat De Dikkenberg een instantie zou missen, niet kan worden aanvaard. De eiswijziging is aldus in strijd met de eisen van een goede procesorde en dient te worden geweigerd.
5 De motivering van de beslissing op het hoger beroep
5.1 De rechtbank heeft geoordeeld dat De Dikkenberg jegens [appellanten] onrechtmatig heeft gehandeld nu zij hun heeft voorgespiegeld dat zij een huis kochten in een blijvend beboste omgeving met slechts een soortgelijk buurhuis en zonder camping. Ter zitting van het hof heeft de vertegenwoordiger van [appellanten] hun klachten nader toegelicht en verklaard dat de klacht niet is dat er een camping komt op het naburige, ten zuiden van het gekochte gelegen C-terrein. Dat die camping er zou komen was van tevoren bekend. Ook klagen [appellanten] er niet over dat op de aan de oostzijde van het gekochte grenzende kavel 125 geen buurhuis is gebouwd. De klacht komt er op neer dat die kavel 125 bij het C-terrein en dus bij de daarop aan te leggen camping is getrokken, dat er veel begroeiing is verwijderd, andere werken zijn uitgevoerd en allerhande bouwsels zijn opgetrokken. Het incidenteel hoger beroep, de drie daarin aangevoerde grieven tezamen en in onderling verband begrepen, richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat De Dikkenberg onrechtmatig jegens [appellanten] gehandeld heeft en betoogt dat dat niet het geval was en dat De Dikkenberg ook haar verplichtingen jegens [appellanten] niet geschonden heeft.
5.2 De Dikkenberg heeft niet bestreden dat zij aan [appellanten], voorafgaande aan de koopovereenkomst tussen partijen, heeft laten weten dat het haar bedoeling was kavel 125 als bouwterrein te handhaven en daarop een door bosschages omgeven woonhuis te stichten, soortgelijk aan dat wat aan [appellanten] verkocht zou worden. [appellanten] hebben niet bestreden dat dat ook inderdaad de bedoeling van De Dikkenberg was.
5.3 Het hof stelt voorop dat in der partijen overeenkomst geen toezegging van De Dikkenberg te lezen valt omtrent de staat en het gebruik van kavel 125. Ook valt uit de feitelijke stellingen van [appellanten] een dergelijke toezegging niet af te leiden. Ten betoge dat zij mochten verwachten dat kavel 125 bouwterrein voor een aan het hare soortgelijk woonhuis zou blijven en niet anders dan als zodanig zou worden gebruikt, hebben [appellanten] niet anders aangevoerd dan de feitelijke situatie ten tijde van de koopovereenkomst en de toen bestaande voornemens van De Dikkenberg. Dat acht het hof onvoldoende. Aan de toen bestaande feitelijke situatie mochten [appellanten] niet de verwachting ontlenen dat daarin nooit verandering zou komen en aan de toen bestaande plannen van De Dikkenberg mochten zij niet de verwachting ontlenen dat De Dikkenberg die plannen, als uitvoering daarvan op problemen zou stuiten, niet zou herzien en aan kavel 125 niet een andere bestemming zou geven.
5.4 In het hoger beroep van het vonnis in kort geding van 1 februari 2005 had het hof niet de vrijheid om af te wijken van het inmiddels gewezen, thans bestreden vonnis ten principale waarin het hof het oordeel las dat De Dikkenberg onrechtmatig gehandeld had. Thans echter is het hof op grond van het onder 5.3 overwogene van oordeel dat van een dergelijk onrechtmatig handelen niet gesproken kan worden. Bovendien volgt uit het onder 5.3 overwogene dat het bewijsaanbod van [appellanten] niet relevant is. De conclusie is dat het bestreden vonnis, voor zover in de hoofdzaak gewezen, op het incidenteel hoger beroep vernietigd dient te worden en dat de vorderingen van [appellanten] alsnog geheel dienen te worden afgewezen met hun veroordeling tot terugbetaling van wat De Dikkenberg ter voldoening aan het bestreden vonnis mocht hebben betaald. De grief in het principaal hoger beroep, uitgaande van de onrechtmatigheid van het handelen van De Dikkenberg, behoeft derhalve geen verdere bespreking. [appellanten] dienen als in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van beide instanties.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 20 april 2005, voorzover in de hoofdzaak gewezen, en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van [appellanten] af;
veroordeelt [appellanten] tot terugbetaling van al hetgeen De Dikkenberg hun ter voldoening aan het bestreden vonnis mocht hebben voldaan;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Dikkenberg begroot, wat betreft de eerste aanleg op nihil, wat betreft het principaal hoger beroep op € 2.682 voor salaris van de procureur en op € 450 voor griffierecht en wat betreft het incidenteel hoger beroep op € 447 voor salaris van de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Mannoury, Groen en Van Rijssen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2006.