30 januari 2007
vijfde civiele kamer
rolnummer 2006/119 KG
[appellant],
handelende onder de naam Koffiehuis [...],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr W.D. Huizinga,
de stichting Woningstichting Goedestede,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde,
procureur: mr P.M. Wilmink.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Verwezen wordt naar het arrest van dit hof van 20 juni 2006. Vervolgens heeft op 26 september 2006 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt.
1.2 Nadien heeft [appellant] een akte na comparitie genomen, daarbij een aantal producties in het geding gebracht en twee foto's bij de griffie gedeponeerd, waarvan een akte van depot is opgesteld, waarna Goede Stede een antwoordakte na comparitie heeft genomen. Bij begeleidende brief heeft Goede Stede bezwaar gemaakt tegen de akte genomen door [appellant] onder verwijzing naar het rolreglement, welk bezwaar ook in de antwoordakte staat.
1.3 Tenslotte zijn de processtukken gefourneerd voor het wijzen van arrest.
2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof blijft bij zijn arrest van 20 juni 2006.
2.2 De beslissing dat het nemen van een akte na comparitie is toegestaan is ten tijde van de comparitie genomen en hierin wordt volhard. De lengte noch de inhoud van de akte aan de zijde van [appellant] vormt aanleiding om de akte te weigeren.
2.3 Ter beoordeling liggen de grieven twee en drie voor. De grieven spitsen zich toe op de kwalificatie van de gehuurde ruimte en kunnen gezamenlijk behandeld worden.
2.4 Het hof kan, voorlopig oordelend, de stellingen van Goede Stede zoals deze aan haar oorspronkelijke vorderingen ten grondslag liggen, niet volgen. Gezien de volgende omstandigheden is niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te oordelen dat de door [appellant] gehuurde ruimte onder het regime van artikel 7:230a valt, mede in het licht van hetgeen in het tussenarrest van 20 juni 2006 onder 5.2 is overwogen. Daarbij dient als uitgangspunt dat ruimte eerst valt onder artikel 7:230a BW, als het geen woon- of bedrijfsruimte ex artikel 7:290 BW is. De vraag of het woonruimte is, is niet aan de orde, doch [appellant] stelt gemotiveerd dat de gehuurde ruimte valt onder het regime van artikel 7:290 BW.
2.5 In de huurovereenkomst is als uitsluitende bestemming voor het gehuurde opgenomen dat dit een sociaal-culturele Marokkaanse ontmoetingsplaats betreft. Wat evenwel onder dit begrip zou moeten vallen, is niet verder uitgewerkt. Er zijn geen eisen gesteld aan het invullen van het sociale aspect, anders dan de voorwaarden als opgenomen in artikel 1.3 van de huurovereenkomst. Hierin staat het navolgende:
" De openingstijden zijn van 12.00 uur tot 22.00 uur (ook in het weekend); Er worden geen alcoholische dranken geschonken;
Er komt geen terras in de buitenlucht;
Er wordt geen muziek gedraaid;
Er wordt geen drugs verhandeld en/of gebruikt;
Er wordt geen overlast veroorzaakt."
Deze eisen sluiten, anders dan Goede Stede stelt, de bestemming als cafébedrijf, vallend onder het regime van artikel 7:290 BW, allerminst uit. Juist de ruime openingstijden en het feit dat kennelijk behoefte was aan het beperken van de aard van de te serveren consumpties, kunnen aanwijzingen zijn voor een horecabestemming. Eenzelfde overweging geldt voor de benaming terras. Dat er geen muziek mag worden gedraaid, doet daar niet aan af.
De Goede Stede heeft verder in het geheel geen eisen gesteld aan de invulling van het culturele aspect van de overeengekomen bestemming. Zij heeft de stelling van [appellant], dat er nimmer een activiteit van culturele (of politieke) aard heeft plaatsgevonden, niet weersproken. Tenslotte is gesteld noch gebleken, dat een 'ontmoetingsplaats', wat dat ook moge betekenen anders dan een plaats om elkaar te ontmoeten, niet zou kunnen vallen onder een artikel 7:290 BW ruimte. Juist een café is immers in die zin ook een ontmoetingsplaats. Als zodanig acht het hof de naam die aan de bestemming is gegeven, niet toereikend om tot het oordeel te komen dat sprake is van een gehuurde ruimte die onder het regime van artikel 7:230a BW valt. Daarbij komt dat niet altijd betekenis toekomt aan de naamgeving die partijen in hun overeenkomst gebruiken (HR 24 december 1993, NJ 1994, 215).
2.6 Beide partijen hebben aangevoerd, zij het met verschillende accenten, dat het openen van de gehuurde ruimte tot gevolg zou kunnen hebben dat jongeren, met name van Marokkaanse afkomst, die op het station van Almere rondhangen, naar het gehuurde zouden kunnen komen, zodat de overlast zou worden verminderd en de jongeren een eigen plek zouden krijgen. Ook als dit een doelstelling zou zijn van [appellant], hetgeen hij tot op zekere hoogte betwist, kan dit niet tot het oordeel leiden dat het gehuurde om die reden valt onder artikel 7:230a BW of dat [appellant] niet een café of horecaonderneming zou drijven. Hij heeft hiertoe immers ook een gemeentelijke vergunning verkregen.
2.7 Hierbij wordt mede overwogen dat een professionele verhuurder als Goede Stede bij het aangaan van een huurovereenkomst voor in dit geval in eerste instantie 25 maanden, er genoegzaam van overtuigd wil zijn dat de huur per maand, bepaald op fl. 957,23, zal kunnen worden betaald. Hiertoe zal [appellant] het nodige hebben moeten aanvoeren. Dat Goede Stede terzake niets dan de huurovereenkomst in haar dossiers aantreft, wekt bevreemding. Wat daar ook van zij, nu is gesteld noch gebleken dat de huur uit andere middelen dan opbrengsten uit het gehuurde zou worden voldaan, is aannemelijk dat Goede Stede er bekend mee was dat er dusdanige (horeca-)activiteiten in het gehuurde plaats zouden gaan vinden, dat de huur uit de opbrengsten daarvan betaald kon worden. Daarbij komt dat uit de jaarcijfers blijkt dat [appellant] van meet af aan omzetten, zij het deels gering, heeft behaald uit de horecawerkzaamheden.
2.8 Anders dan Goede Stede aanvoert, sluit de inrichting van het gehuurde evenmin uit dat er horeca-activiteiten plaatsvinden. De inrichting van het geheel bestaat immers uit een bargedeelte en verder diverse tafels met stoelen. Anders dan het door Goede Stede aangehaalde vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 10 november 2003 (Prg 2004, 6170) betreft dit gedeelte niet een klein gedeelte van het gehuurde, maar het geheel.
2.9 Niet betwist is, tenslotte, dat de gehuurde ruimte voor een ieder toegankelijk was.
2.10 Gezien het voorgaande, kan niet voorlopig worden geoordeeld dat de gehuurde ruimte valt onder artikel 7:230a BW. Dit leidt ertoe dat de tweede en derde grief van [appellant] slagen.
2.11 Nu de tweede grief en derde grief slagen, wordt het vonnis in kort geding van de kantonrechter vernietigd. Goede Stede zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in beide instanties worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 14 december 2005 de kantonrechter (rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad) ;
weigert de gevraagde voorziening;
veroordeelt Goede Stede in de proceskosten, aan de zijde van [appellant] tot aan de uitspraak wat de eerste aanleg betreft begroot op € 400,- aan salaris voor de gemachtigde aanleg, en wat het hoger beroep betreft € 244,-- aan vastrecht, € 71,32 aan explootkosten en € 2.235,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Fokker, Korthals Altes en Prakke-Nieuwenhuizen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2007.