ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6999

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/033
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Steeg
  • A. Dozy
  • M. Strens-Meulemeester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en aansprakelijkheid in uitzendovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, gaat het om een hoger beroep betreffende een geschil tussen een vennootschap onder firma en de uitzendorganisatie Europa-Job. De zaak is voortgekomen uit een tussenarrest van 19 september 2006, waarin het hof de partijen had verzocht om zich uit te laten over de schade die was ontstaan door een tekortkoming in de nakoming van de uitzendverbintenis door Europa-Job. De tekortkoming vond plaats in de periode van 17 tot en met 20 februari 2004, waarbij de appellanten stelden dat zij schade hadden geleden door het wegblijven van ingeleende arbeidskrachten. De appellanten begrootten de schade op € 9.072,--, gebaseerd op een rapport van hun accountant, waarin werd gesteld dat er champignons te laat waren geoogst, wat leidde tot een waardedaling.

Het hof oordeelde dat de schade moest worden begroot op een wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming was. Het hof ging uit van het gemiddelde aantal arbeidsuren dat de appellanten in de weken voorafgaand aan de tekortkoming hadden ingeleend. De appellanten hadden niet kunnen bewijzen dat zij in week 8 meer arbeidsuren zouden hebben ingeleend dan gemiddeld. Het hof concludeerde dat de schade over de resterende vier dagen van week 8 op € 1.128,60 werd begroot, maar wees de vervolgschade af, omdat de appellanten niet konden aantonen dat de schade nog enkele weken daarna had voortgeduurd.

In reconventie werd een beperkte schadevergoeding toegewezen, en het hof oordeelde dat de wettelijke handelsrente niet toewijsbaar was, maar dat de wettelijke rente vanaf de conclusie van eis in reconventie wel toewijsbaar was. Het hof vernietigde het eindvonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het de appellanten hoofdelijk veroordeelde tot betaling aan Europa-Job van een bedrag van € 9.585,65, vermeerderd met de handelsrente. De proceskosten werden gecompenseerd, en het hof verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

9 januari 2007
derde civiele kamer
rolnummer 2006/33
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1 de vennootschap onder firma [appellant sub 1],
en haar vennoten:
2 [appellant sub 2] en
3 [appellant sub 3],
gevestigd respectievelijk wonende te [plaatsnaam],
appellanten,
procureur: mr. P.M. Wilmink,
tegen:
[geïntimeerde],
handelend onder de naam Europa-Job Uitzendorganisatie,
gevestigd te Deest, gemeente Druten,
geïntimeerde,
procureur: mr. W.J.G.M. van den Broek.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 19 september 2006. Daarbij is de zaak naar de rol verwezen opdat eerst [appellanten] en vervolgens Europa-Job zich bij akte zouden uitlaten over de schade als bedoeld in rov. 4.17 van het tussenarrest.
1.2 Daarna hebben [appellanten] bij akte na tussenarrest producties overgelegd en hun schade begroot op € 9.072,--.
1.3 Europa-Job heeft een antwoordakte na tussenarrest verzocht.
1.4 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
2 De motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar en volhardt bij voormeld tussenarrest. Daarin heeft het hof onder 4.17 overwogen:
“Deze tekortkoming (van Europa-Job in de nakoming van de uitzendverbintenis met ingang van dinsdag 17 februari 2004) heeft betrekking op een wekelijkse uitzendafspraak. [appellanten] hebben niet gesteld dat Europa-Job zich jegens [appellant sub 1] heeft verbonden om gedurende een langere termijn uitzendkrachten ter beschikking te (kunnen) stellen. Daarom moet de door deze tekortkoming veroorzaakte schade worden beperkt tot het wegblijven van de ingeleende arbeidskrachten van 17 tot en met 20 februari 2004. Ter rolle mogen partijen, eerst [appellanten] en daarna Europa-Job, zich bij akte uitlaten over de omvang van de hierdoor veroorzaakte schade.”
2.2 Bij akte na het tussenarrest begroten [appellanten] de schade op € 9.072,--. Volgens het daarbij overgelegde rapport van [A.], AA van 16 oktober 2006 is in die week (8) van de eerste vlucht champignons 4 (mensen) x 3 (dagen) x 8 (uur) x 30 (kg per uur) = 2.880 kg te laat geoogst en de waarde daarvan gedaald van klasse I naar klasse III met € 0,90 (per kg), zodat de schade over die week 2.880 (kg) x € 0,90 (per kg) = € 2.592,-- bedraagt. Omdat de schade volgens de accountant nog drie tot vier weken doorloopt, voegt hij daaraan 2,5 x € 2.592,-- toe.
Europa-Job bestrijdt deze schadebegroting.
2.3 Het hof oordeelt hierover als volgt.
Volgens artikel 6:97 BW begroot de rechter de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.
Volgens de facturen van Europa-Job van 13 februari 2004 en de weken daarvoor (producties 1 bij de inleidende dagvaarding) had [appellant sub 1] in de aan week 8 voorafgaande weken gemiddeld 52,25 arbeidsuren ingeleend. Dat [appellant sub 1] in week 8 meer arbeidsuren zou hebben ingeleend, hebben [appellanten] wel gesteld maar na gemotiveerde betwisting niet te bewijzen aangeboden, zodat het hof, in overeenstemming met het gemiddelde, voor week 8 uitgaat van 4/5 (dagen) x 52,25 ar-beidsuren = 41,8 gemiste arbeidsuren. Europa-Job heeft betwist dat een plukker per uur 30 kg plukt, dat door te late pluk de kwaliteitsklasse daalt en dat deze waardedaling € 0,90 per kg bedraagt. De eerste betwisting heeft zij niet gemotiveerd door aan te geven hoeveel champignons een plukker dan wel per uur plukt. De tweede betwisting is niet voldoende gemotiveerd: in het licht van de niet bestreden stelling dat het oogsten een continu proces vormt, oordeelt het hof niet onaannemelijk dat later oogsten de kwaliteit vermindert. De bestrijding van de waardedaling heeft Europa-Job tegenover de door [appellanten] bij akte overgelegde inkoopfactuur van haar afnemer Verhoeckx & Zn. van 31 mei 2004 niet gemotiveerd. Op grond hiervan begroot het hof de opbrengstschade over de resterende vier dagen van week 8 op 41,8 (gemiste arbeidsuren) x 30 (kg per uur) x € 0,90 (waardedaling) = € 1.128,60.
Europa-Job heeft ook bestreden dat de schade van [appellant sub 1] nog enkele weken daarna heeft voortgeduurd. Inderdaad valt niet in te zien waarom [appellant sub 1] niet in staat zou zijn geweest om die 41,8 gemiste uren in het begin van de volgende week in te halen. Het argument van [appellanten] dat [appellant sub 1] in die weken nog onervaren mensen moest opleiden, overtuigt niet nu het volgens rov. 4.11 van tussenarrest relatief eenvoudige werkzaamheden betrof. Daarom wijst het hof die vervolgschade af.
In reconventie is dus € 1.128,60 in hoofdsom voor toewijzing vatbaar.
2.4 Voor zover [appellant sub 1] in reconventie onder de wettelijke rente primair de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW heeft gevorderd, oordeelt het hof deze niet toewijsbaar.
De wettelijke handelsrente vindt zijn grondslag in de artikelen 6:119a en 6:120 lid 2 BW. Deze bepalingen zijn ingevoegd in het Burgerlijk wetboek ter implementatie van de Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Blijkens haar tekst, structuur en achtergrond sterkt deze richtlijn ertoe betalingsachterstanden bij handelstransacties tegen te gaan. Volgens overweging 13 daarvan heeft deze richtlijn enkel betrekking op betalingen tot vergoeding van handelstransacties en strekt zij niet tot regulering van transacties met consumenten, interest betreffende andere betalingen zoals betalingen uit hoofde van de wetgeving inzake cheques en wissels, of betalingen bij wijze van schadeloosstelling met inbegrip van betalingen uit hoofde van verzekeringspolissen. Daaraan herinnert de MvT ter uitvoering van die richtlijn (TK, 2001-2002, 28239, nr. 3). Vergelijk het arrest van dit hof van 5 september 2006, LJN: AY9335, rov. 2.18. Hieruit vloeit voort dat bij een handelstransactie de wederpartij van de tot leverantie of dienstverlening verplichte onderneming niet gerechtigd is tot de handelsrente over een vordering tot schadevergoeding.
Wel voor toewijzing is vatbaar de vordering tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, zoals [appellant sub 1] in hoger beroep ook heeft gevorderd vanaf de conclusie van eis in reconventie, 29 juni 2005, tot de dag der voldoening.
3 De slotsom
3.1 Onder vernietiging van het eindvonnis wordt in conventie naast de hoofdsom van € 8.817,65 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 768,-- de handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW toegewezen, voor zover deze de contractuele rente niet te boven gaat, en wordt in reconventie een beperkte schadevergoeding toegewezen.
3.2 In eerste aanleg in conventie blijven [appellanten] in overwegende mate in het ongelijk gesteld en moeten zij daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Voor het overige (in reconventie en in hoger beroep) worden partijen over en weer op enige punten in het ongelijk gesteld en worden de proceskosten gecompenseerd zoals hieronder vermeld.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank Arnhem van 13 juli 2005;
vernietigt het eindvonnis van die rechtbank van 12 oktober 2005 en doet opnieuw recht:
in conventie:
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk, aldus dat door de betaling van de een de ander in zoverre zal zijn bevrijd, om aan Europa-Job een bedrag te betalen van € 9.585,65, vermeerderd met de handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 8.817,65 vanaf 22 februari 2004 en over € 768,-- vanaf 22 maart 2005, alles tot de dag der voldoening, een en ander voor zover deze rente de contractuele rente niet te boven gaat;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van de eerste aanleg aan de zijde van Europa-Job gevallen en tot aan het eindvonnis begroot op € 662,-- wegens salaris en € 362,93 wegens verschotten;
in reconventie:
veroordeelt Europa-Job om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant sub 1] een bedrag te betalen van € 1.128,60, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 29 juni 2005 tot de dag der voldoening;
compenseert de kosten in reconventie aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
in conventie en in reconventie:
verklaart de voorafgaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst al het meer of anders gevorderde af;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Steeg, Dozy en Strens-Meulemeester en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 9 januari 2007.