appellant : de heffingsambtenaar van de gemeente Heumen
verweerder in hoger beroep : X te Z (hierna: belanghebbende)
uitspraak in eerste aanleg : van de rechtbank Arnhem van 17 januari 2006, nr. AWB 05/2958
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen waardebeschikking (ar-tikel 22 Wet waardering onroerende zaken)
tijdvak : jaren 2005 en 2006
onderzoek ter zitting : op 4 januari 2007 te Arnhem door mr. Monsma, raads-heer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende en zijn gemachtigde alsmede de heffings-ambtenaar
gronden:
1. De rechtbank heeft de vastgestelde waarde van de onroerende zaak plaatselijk be-kend a-straat 3 te Z (hierna: het object) naar de waardepeildatum 1 januari 2003 vermin-derd tot € 160 000. Het object is een geschakelde woning met een inhoud van 512 m³ die omstreeks 1999 in de lengterichting is aangebouwd bij de woning a-straat 1, een boerde-rij uit 1726, en daarmee op een kavel van 385 m² een zogenoemde meergeneratiewoning vormt. Het object is gelegen in het buitengebied van de gemeente.
2. De destijds in artikel 5 van het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen en thans in artikel 17, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken vervatte overdrachts-fictie stond en staat niet eraan in de weg dat bij de waardering van een zaak rekening wordt gehouden met de waardedrukkende invloed van een publiekrechtelijke regeling die – doordat niet elke potentiële koper de zaak zou mogen bewonen – de kring van gegadig-den voor de verkrijging van die zaak beperkt (vergelijk de arresten van de Hoge Raad van 19 mei 1982, nr. 21 029, BNB 1982/199, en van 11 november 2005, nr. 39 455, Be-lastingblad 2006, blz. 159). Die invloed zou in het bod van de denkbeeldige beste gega-digde worden verdisconteerd en aldus een marktgegeven vormen.
3. Ter zitting heeft belanghebbende evenwel verklaard dat de door hem bedoelde be-perkingen geen andere zijn dan die welke zijn vervat in de ‘Verklaring d.d. 20 april 1998 behorende bij voorwaarden meergeneratiewoning’ zoals weergegeven in de bijlage van de bouwvergunning voor het object. Deze is als bijlage 4 van het beroepschrift in eerste aanleg overgelegd. Deze Verklaring begint met ‘Hierbij verklaren ondergetekenden zich gebonden te achten aan de voorwaarden voor meergeneratiewoning en deze als zodanig na te leven’ en is voor akkoord ondertekend met dagtekening 2 mei 1998 door ‘Familie X (tweemaal).
4. In de bouwvergunning voor het object heeft het college van burgemeester en wet-houders uitdrukkelijk overwogen dat het bouwplan voldoet aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Wel is eveneens overwogen dat ter voldoening aan de bepalingen van het Bouwbesluit de gevraagde vergunning slechts onder het stellen van voorwaarden kan worden verleend, maar deze betreffen enkel de vooraf te verlenen goedkeuring van teke-ningen en berekeningen van de toegepaste constructies, de toe te passen materialen en kleuren, de warmteweerstand en de warmtedoorgangscoëfficiënt.
5. De verleende bouwvergunning en de genoemde Verklaring laten geen andere ge-volgtrekking toe dan dat de door belanghebbende bedoelde beperkingen in het gebruik en in de overdraagbaarheid alleen hem persoonlijk betreffen. Gesteld noch gebleken is dat de ‘voorwaarden meergeneratiewoning’ tevens zouden voortvloeien uit de gebruiksvoor-schriften van het bedoelde bestemmingsplan. Dit brengt mee dat de rechtbank ten onrech-te waardedrukkende invloed aan die voorwaarden heeft toegekend, als waren deze op één lijn te stellen met planologische bestemmingsvoorschriften. Opmerking hierbij verdient, dat de genoemde overdrachtsfictie tevens meebrengt dat geen betekenis toekomt aan ju-ridische belemmeringen voor de door belanghebbende bedoelde eigendomsafsplitsing. De bedoelde fictie gaat er immers van uit dat de volle eigendom van het object, zoals het overeenkomstig de wettelijke bepalingen is afgebakend, zou kunnen worden overgedra-gen. Dienovereenkomstig is door de Hoge Raad beslist voor een appartement in een ge-bouw dat niet in appartementsrechten mocht worden gesplitst (arrest van 28 mei 2004, nr. 38 665, BNB 2004/233* en Belastingblad 2004, blz. 723).
6. In hetgeen door belanghebbende in beroep, het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank en het verweer in hoger beroep is aangevoerd liggen geen andere gronden of argumenten besloten dan zijn verwijzing naar de invloed van de ‘voorwaarden meergene-ratiewoning’.
7. Het hoger beroep heeft de strekking het verweer in eerste aanleg volledig te hand-haven. Daarin ondersteunt de heffingsambtenaar de vastgestelde en na bezwaar gehand-haafde waarde van € 320 400 met een taxatierapport van A van 4 oktober 2005. Daarte-genover heeft belanghebbende geen gegevens van gelijk gewicht aangevoerd. Het door hem ingebrachte taxatierapport van B van 21 juli 2005 (onder F, 1, onder G, 3, a en onder O) houdt rekening met de onder ?5 bedoelde invloed, gaat aldus uit van een ander waar-debegrip dan wordt gehanteerd in artikel 17, lid 2, voormeld en mist daarom voor dit geding overtuigende kracht.
8. De door de heffingsambtenaar verdedigde waarde, ondersteund als voormeld, kan als juist worden aanvaard.
slotsom:
De uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep gegrond is verklaard, kan niet in stand blijven.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof, recht doende in hoger beroep:
– vernietigt de uitspraak van de rechtbank en, opnieuw recht doende:
– verklaart het beroep tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ongegrond.