Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uitgangspunt is dat hij die zich in het verkeer van een gevaar bewust behoort te zijn, zichzelf in de gelegenheid moet stellen vast te stellen dat dit gevaar zich niet voordoet.
Concreet betekent dit in het onderhavige geval het volgende. Verdachte heeft tijdens de terechtzitting van het hof verklaard ermee bekend te zijn dat het zicht vanaf de bestuurdersplaats van de vrachtauto beperkt was vanwege een zogenoemde dode hoek aan –onder meer- de rechter(voor)zijde van de cabine. Verdachte had zich bewust behoren te zijn van het daarmee gepaard gaande gevaar dat juist fietsers als het onderhavige slachtoffer bij het gebruik maken van de voor hen gereserveerde fietsstrook aan zijn zicht onttrokken zouden kunnen zijn. Hieruit vloeit voort dat verdachte zichzelf in beginsel in de gelegenheid had moeten stellen vast te stellen dat dit gevaar zich hier niet voordeed. “In beginsel”: het vaststellen dat zich in de dode hoek geen fietser bevond, is immers geen absolute eis. Het gaat er om wat op dit punt in de gegeven omstandigheden en gelet op de aanwezige risico’s redelijkerwijze van een beroepschauffeur als verdachte verwacht had mogen worden. Verdachte reed op 23 september 2004 omstreeks 17.30 uur binnen de bebouwde kom van Doetinchem met een vrachtauto die aan de toen geldende wettelijke eisen voldeed. Tevens is vastgesteld dat de rechterbuitenspiegel, de breedtespiegel en de zogenaamde “dode-hoek”-spiegel (zichtverbeterend systeem) van de vrachtauto ten tijde van het ongeval juist stonden afgesteld. Niet is gebleken dat dit anders zou zijn voor de trottoirspiegel, uitgaande van het postuur en de zitpositie van verdachte (vergelijk de brief van deskundige [1], beleidsadviseur techniek van Transport en Logistiek Nederland d.d. 21 november 2005), zodat ook een juiste afstelling van deze spiegel moet worden aangenomen.
Toen verdachte, zoals hij ter zitting van het hof heeft verklaard, op de C. Missetstraat reed, was er sprake van een drukke verkeerssituatie. Bij de kruising met de Spinbaan, reed verdachte stapvoets en aangezien hij op de kruising rechtsaf wilde gaan, heeft hij eerst in zijn rechterbuitenspiegel, breedtespiegel, trottoirspiegel én de zogenoemde “dode-hoek”-spiegel gekeken en daarna zijn richtingaanwijzer naar rechts aangezet. Verdachte heeft vervolgens voorgesorteerd op de suggestiestrook om uiteindelijk rechtsaf te kunnen slaan. Op de fietsstrook naast hem zag verdachte niemand, maar wel zag hij een tegemoetkomende auto en een blauwe auto vanuit de Spinbaan aanrijden. Verdachte heeft daarop zijn vrachtwagen op het kruispunt tot stilstand gebracht. De blauwe auto stopte en gaf verdachte de ruimte om de bocht naar rechts te maken. Verdachte heeft vervolgens weer in zijn spiegels gekeken en wederom zag hij niets naast hem. Daarna is verdachte opgetrokken en heeft hij naar rechts ingestuurd, waarbij hij een fietser heeft geraakt. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij ter plaatse goed bekend was en dat hij bewust was van de dode hoeken in zijn gezichtsveld. Tot twee keer toe heeft verdachte in de voor hem goed afgestelde spiegels gekeken voordat hij de bocht instuurde. Volgens verdachte is de dode hoek rechts direct naast het rechtervoorwiel alleen te zien door op de bijrijderstoel te gaan zitten en vandaar uit het raam te kijken. Deze handelingen heeft verdachte echter niet verricht, aangezien hij dit niet werkbaar acht. Verdachte heeft gesteld dat wanneer hij terug zou zijn gekeerd op de bestuurdersstoel, de verkeerssituatie volledig zou zijn gewijzigd.
De getuige [1] heeft voorts onder meer verklaard dat verdachte opvallend rustig reed. De vrachtwagen reed stapvoets of stond zelfs nagenoeg stil op het moment dat verdachte in wilde draaien. Verdachte reed duidelijk iets voorbij de Spinbaan om zo geen binnenbocht te maken. Op dat moment stond er een fietser stil naast de vrachtauto. De getuige heeft gezien dat verdachte in zijn rechterbuitenspiegels heeft gekeken. Toen de vrachtauto langzaam in beweging kwam, kwam ook de fietser in beweging. De fietser week volgens de getuige iets van het fietspad af de Spinbaan op en wilde direct weer stoppen, maar zijn voorwiel raakte de rechtervoorband van de vrachtwagen. Getuige [2] heeft verklaard dat hij nagenoeg zeker weet dat verdachte zijn knipperlicht naar rechts had aanstaan en dat de vrachtwagen stilstond op de kruising. Tijdens het maken van de bocht was opvallend dat verdachte de vrachtauto nagenoeg weer tot stilstand bracht. Het leek wel of verdachte twijfelde en extra wilde kijken. De vrachtwagen kwam vervolgens weer in beweging en sloeg de Spinbaan op.
Uit de registratie op de tachograafschijf komt naar voren dat verdachte direct voor het ongeval heeft gereden met een snelheid tussen de 40 en 50 kilometer per uur. Daarna is hij gestopt en vervolgens blijkt verdachte tweemaal te zijn opgetrokken tot een snelheid van circa 5 kilometer per uur, waarna hij opnieuw is gestopt.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het volgende oordeel. Aannemelijk is geworden dat het slachtoffer zich voorafgaande aan het ongeval bevond in de voor verdachte niet zichtbare dode hoek rechts van de vrachtauto. Onder de toen geldende wetgeving kon verdachte zich van hetgeen zich in die dode hoek bevond enkel vergewissen door zich van de bestuurdersstoel naar de bijrijdersstoel te verplaatsen, waarbij de situatie zich op het moment dat hij weer op de bestuurdersstoel zou hebben had plaatsgenomen, volledig kon zijn gewijzigd. Alleen het meenemen van een bijrijder of het op het voertuig aanbrengen van extra, niet verplichte spiegels of camera’s, had verdachte zicht op deze dode hoek kunnen verschaffen. Daarvoor was verdachte echter afhankelijk van zijn werkgever.
Het hof komt tot de slotsom dat verdachte in de gegeven omstandigheden al die handelingen heeft verricht die redelijkerwijs van hem als beroepschauffeur verwacht mochten worden. Nu aldus sprake is van afwezigheid van alle schuld, is verdachte niet strafbaar en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.