ECLI:NL:GHARN:2007:AZ9367

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600402
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. Breemhaar
  • M. Onnes-Wind
  • J. Overtoom
  • P. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake contactverbod en onroerende zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door appellante tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De voorzieningenrechter had op 31 juli 2006 een contactverbod opgelegd aan appellante en haar bevolen om mee te werken aan de levering van een onroerende zaak aan geïntimeerde, onder de verplichting dat geïntimeerde een bedrag van € 14.450,-- aan appellante zou betalen. Appellante heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend, maar het hof heeft eerst de ontvankelijkheid van het hoger beroep onderzocht. Het hof oordeelt dat appellante niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de punten III en IV van het dictum van het bestreden vonnis. Het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige en wijst de vordering van appellante tot ongedaanmaking van de uitvoering van het vonnis af. Het hof concludeert dat de verplichting van geïntimeerde om het bedrag aan appellante te voldoen, onverbrekelijk verbonden is aan de toedeling van de woning aan hem. De kosten van het hoger beroep worden aan appellante opgelegd, omdat zij als de in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd.

Uitspraak

Arrest d.d. 27 februari 2007
Rolnummer 0600402
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
voor wie gepleit heeft mr. M.A. Schuring, advocaat te Wierden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. C. Boonman,
voor wie gepleit heeft mr. A.E. Grosscurt, advocaat te Zwolle.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 31 juli 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 25 augustus 2006 is door [appellante] - onder intrekking van het op 15 augustus 2006 betekende exploot - hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 5 september 2006.
Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"alsdan en aldaar op nader aan te voeren grieven, namens appellante als eiseres te horen eisen en concluderen;
1. dat het Gerechtshof te Arnhem moge behagen om bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis, 31 juli 2006 door de Rechtbank te Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, in kort geding gewezen tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiser onder zaaknummer 122617/KGZA 06-293 te vernietigen en opnieuw rechtdoende;
2. te bepalen dat de verzoeken van geïntimeerde dienen te worden afgewezen, met veroordeling van geïntimeerde tot ongedaanmaking van al hetgeen op grond van het vonnis van 31 juli 2006 door de Rechtbank te Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, in kort geding gewezen tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiser, onder zaaknummer 122617/KGZA 06-293 is uitgevoerd;
3. geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van grieven is de conclusie als volgt geformuleerd:
"zonodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden, het vonnis van de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Zwolle-Lelystad, rechtdoende in kort geding, te vernietigen en de vordering van geïntimeerde in kort geding alsnog af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde tot het ongedaan maken van de levering van de woning aan geïntimeerde en met veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zonodig onder verbetering of aanvulling van de gronden, zal bekrachtigen het vonnis d.d. 31 juli 2006 onder rolnummer 122617/KGZA 06-293 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad in kort geding tussen partijen gewezen, met afwijzing van de vorderingen van appellante en veroordeling van appellante in de kosten van het hoger beroep."
Vervolgens hebben partijen hun zaak op 31 januari 2007 doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
De ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep
1. Het hof zal eerst de ontvankelijkheid van [appellante] in het door haar ingestelde hoger beroep onderzoeken.
2. In punt III van het dictum van het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter [appellante] bevolen binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis haar medewerking te verlenen aan het verlijden van een notariële akte, waarbij de onroerende zaak, gelegen aan de [adres], aan [geïntimeerde] geleverd wordt onder de verplichting tot uitbetaling van een bedrag van
euro 14.450,-- aan [appellante], met bepaling dat [geïntimeerde] zijn medewerking dient te verlenen aan het verzoek aan de hypotheekverstrekker om [appellante] te ontslaan uit haar aansprakelijkheid uit hoofde van de aan de onroerende zaak verbonden lening. In punt IV van het dictum van het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter voorts bepaald dat indien [appellante] nalaat of weigert mee te werken aan het onder III gegeven bevel, de uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is en dat de uitspraak in de plaats van die akte zal treden.
3. Blijkens artikel 301 lid 2 Rv dient op straffe van niet-ontvankelijkheid het hoger beroep tegen een vonnis dat een dictum behelst als hiervoor weergegeven, binnen acht dagen na het instellen ervan te worden ingeschreven in het register, als bedoeld in artikel 433 Rv. Bedoelde niet-ontvankelijkheid strekt zich evenwel slechts uit tot het gedeelte van de bestreden uitspraak ten aanzien waarvan de rechter heeft bepaald dat het op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de akte (HR 24 december 1999, NJ 2000, 495).
4. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het vonnis van de voorzieningenrechter dat met de verplichting van [appellante] om mee te werken aan de toedeling van de woning aan [geïntimeerde] onverbrekelijk verbonden is de verplichting van [geïntimeerde] om aan [appellante] een bedrag van euro 14.450,-- te voldoen.
De verplichting van [geïntimeerde] om genoemd bedrag aan [appellante] te voldoen, vloeit immers direct voort uit de toedeling van het aandeel van [appellante] in de woning aan hem, nu deze woning tegen de waarde van euro 173.500,-- in verdeling is gebracht en - naar tussen partijen niet ter discussie staat - [geïntimeerde] de op de woning rustende hypothecaire schuld voor zijn rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen.
5. Zijdens [appellante] is ter gelegenheid van de pleidooien aangegeven dat de inschrijving van het door haar ingestelde hoger beroep in het hiervoor in rechtsoverweging 3 genoemde register achterwege is gebleven. Bijgevolg moet [appellante] niet-ontvankelijk worden verklaard in het door haar ingesteld hoger beroep, voor zover het de punten III en IV van het dictum van het bestreden vonnis betreft en behoeven de grieven 2,3 en 4, die tegen deze onderdelen van het dictum van het bestreden vonnis zijn gericht, geen verdere bespreking.
De vaststaande feiten
6. Tegen de weergave van de vaststaande feiten zoals die zijn verwoord op pagina 2 van het beroepen vonnis is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen grief 1 is gericht, geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 1 zal worden overwogen.
7. Grief 1 klaagt erover dat de voorzieningenrechter als vaststaand feit heeft aangenomen dat de kantonrechter in de rechtbank Zwolle/Lelystad bij diens vonnis van 10 mei 2006 de woning per 1 juli 2006 voor de duur van zes maanden aan [geïntimeerde] heeft toegewezen.
8. Uit het vonnis van de kantonrechter van 10 mei 2006 blijkt dat [geïntimeerde] bevoegd is verklaard om vanaf 1 juli 2006 de resterende tijd van de periode van zes maanden als bedoeld in artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst van partijen in de woning te blijven wonen. Dit komt neer op een periode van circa tweeënhalve maand.
9. De grief is mitsdien terecht opgeworpen, maar dat kan [appellante] evenwel niet baten nu deze grief niet kan leiden tot vernietiging van het beroepen vonnis.
Uit de rechtsoverwegingen van dat vonnis blijkt namelijk niet dat de voorzieningenrechter zijn beslissing heeft gebaseerd op dit ten onrechte als vaststaand aangenomen feit, laat staan dat blijkt dat dit van doorslaggevende betekenis voor zijn oordeel is geweest.
Met betrekking tot grief 5
10. Grief 5 richt zich tegen onderdeel V van het dictum van het beroepen vonnis.
[appellante] klaagt in de toelichting op deze grief dat de voorzieningenrechter, door uit te gaan van de door [geïntimeerde] overgelegde lijst, het haar onmogelijk heeft gemaakt nog andere, haar toebehorende, zaken mee te nemen. Voorts is [appellante] van mening dat het door de voorzieningenrechter geformuleerde tijdsbestek veel te kort was, waardoor zij niet de mogelijkheid had te controleren of zij alle zaken op de door [geïntimeerde] overgelegde lijst daadwerkelijk had ontvangen en evenmin of de door haar zelf opgestelde lijst volledig was.
11. Ook deze grief treft geen doel. [appellante] miskent dat de betreffende voorziening op vordering van [geïntimeerde] is gegeven. [geïntimeerde] had een spoedeisend belang bij deze vordering in verband met het hinderlijke gedrag van [appellante]. Dat gedrag was aanleiding tot het opleggen van een contactverbod (punt I en II van het dictum van het bestreden vonnis). Tegen dat contactverbod is het hoger beroep van [appellante] niet gericht. De sub V gegeven voorziening had dan ook geenszins ten doel [appellante] in de gelegenheid te stellen om in de woning rond te kijken. Zo [appellante] afgifte van andere roerende zaken wenste, had zij daartoe een vordering in reconventie kunnen instellen. Dat heeft zij evenwel nagelaten. Hetgeen [appellante] ter toelichting op deze grief heeft aangevoerd, is dan ook niet relevant.
Slotsom
12. Het hof zal [appellante] niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen punt III en IV van het dictum van het beroepen vonnis en zal dat vonnis voor het overige bekrachtigen. De vordering van [appellante] tot ongedaanmaking van al hetgeen op grond van het bestreden vonnis is uitgevoerd, moet, wat daarvan ook verder zij, daarom worden afgewezen.
13. Het hof ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding om [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij te veroordelen in de kosten van het hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] wat betreft het salaris voor de procureur tot aan deze uitspraak op euro 2.682,-- (3 punten naar tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep voorzover dat is gericht tegen punt III en IV van het dictum van het vonnis waarvan beroep;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
wijst af de vordering van [appellante] tot ongedaanmaking van al hetgeen op grond van het vonnis waarvan beroep, is uitgevoerd;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op euro 296,-- aan verschotten en euro 2.682,-- aan salaris procureur;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Breemhaar, voorzitter, Onnes-Wind en Overtoom, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Van den Bosch als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 27 februari 2007.