ECLI:NL:GHARN:2007:AZ9983

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2004/917
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mannoury
  • A. Groen
  • J. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de nakoming van arbeidsovereenkomsten en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een besloten vennootschap (appellante) tegen twee echtgenoten (geïntimeerden) die vorderingen hebben ingesteld op basis van een overeenkomst sui generis, die zij beschouwen als arbeidsovereenkomsten. De geïntimeerden stellen dat hen een bedrag van ƒ 400.000 toekomt op basis van deze overeenkomsten, onder aftrek van reeds ontvangen bedragen. Het Gerechtshof Arnhem heeft in zijn arrest van 23 januari 2007 geoordeeld dat de appellante zich niet verplichtte om het volledige bedrag van ƒ 400.000 te betalen, maar enkel tot het doen van maandelijkse loonbetalingen. Het hof heeft vastgesteld dat appellante in totaal een brutoloon van ƒ 340.104,96 had moeten uitkeren, maar dat er een bedrag van € 59.540,90 niet in de loonadministratie was verantwoord en onbetaald was gelaten. Het hof heeft de vordering van de geïntimeerden gedeeltelijk toegewezen en de veroordeling van de rechtbank in eerste aanleg aangepast. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt. Het hof heeft de wettelijke rente over het te betalen bedrag van € 64.760,90 toegewezen vanaf 31 maart 2004 tot de dag van betaling.

Uitspraak

23 januari 2007
eerste civiele kamer
rolnummer 2004.00917
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
voorheen geheten [...],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in het principaal appèl,
geïntimeerde in het incidenteel appèl,
procureur: mr F.J. Boom,
tegen:
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], echtelieden,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal appèl,
appellanten in het incidenteel appèl,
procureur: mr P.M. Wilmink.
1 Het verdere verloop van het geding
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 4 juli 2006. Ingevolge dat tussenarrest hebben [geïntimeerden] zich bij akte uitgelaten over de juridische strekking van hun vordering waarop [appellante] bij antwoordakte heeft gereageerd. Daarbij heeft [appellante] tevens ter voldoening aan de haar gegeven bewijsopdracht stukken in het geding gebracht en, voor het geval het bewijs daarmee nog niet geleverd mocht zijn, aangeboden getuigen voor te brengen. Vaststelling van een dag voor getuigenverhoor heeft zij echter niet gevraagd. Over de in het geding gebrachte stukken hebben [geïntimeerden] zich bij akte nog uitgelaten. Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
2 De motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof heeft [geïntimeerden] uitgenodigd zich duidelijk en ondubbelzinnig over de juridische strekking van hun vordering uit te laten. Zij hebben in hun daarop genomen akte onder c. doen weten niet in te zien waarom hun vordering (nader) geduid moet worden nu ze nakoming wensen van “de overeenkomst sui generis” (waarmee zij blijkens de akte onder b. de zogenoemde “arbeidsovereenkomsten” bedoelen). Onder d. van de akte stellen zij dat, indien niettemin (nadere) duiding noodzakelijk is, hun vordering strekt tot volledige ontbinding van de arbeidsovereenkomsten. Daaraan komt het hof echter niet toe. Het is aan [geïntimeerden] zelf te beslissen wat ze willen vorderen en, nu ze uitdrukkelijk hebben laten weten nakoming te wensen, is er geen noodzaak tot nadere duiding. Ten overvloede overweegt het hof dat het, als het over ontbinding van de overeenkomst zou moeten oordelen, in elk geval geen aanleiding zou zien tot volledige ontbinding. [appellante] is de overeenkomst voor een zeer substantieel deel nagekomen en niet is gesteld of gebleken waarom die gedeeltelijke prestatie door het achterwege blijven van het andere deel aan betekenis voor [geïntimeerden] zou hebben ingeboet. De tekortkoming van [appellante] zou naar het oordeel van het hof niet meer dan gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. En blijkens de akte onder e. wensen [geïntimeerden] in elk geval geen gedeeltelijke ontbinding.
2.2 [geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat hun op grond van de “overeenkomst sui generis” (en dat betekent dus de zogenoemde “arbeidsovereenkomsten”) ƒ 400.000 toekomt en hun vordering tot nakoming strekt daarom tot betaling van dat bedrag onder aftrek van hetgeen zij reeds (netto) ontvangen hebben. Hiermee kan het hof zich niet verenigen. Zoals het reeds in zijn arrest van 4 juli 2006 onder 2.5 overwoog, kunnen partijen aan de door [appellante] op zich genomen verplichting tot het aangaan van de “arbeidsovereenkomsten” wel een waarde van ƒ 400.000 hebben toegekend, maar dat betekent niet dat [appellante] zich verplichtte om aan [geïntimeerden] dat bedrag te betalen. Zij verplichtte zich tot het doen van maandelijkse loonbetalingen alsof deze overeenkomsten inderdaad arbeidsovereenkomsten waren.
2.3 Dan dient de vraag beantwoord te worden in hoeverre [appellante] aan die verplichting heeft voldaan. Bij tussenarrest is reeds beslist dat [appellante] volgens de “arbeidsovereenkomsten” in totaal een brutoloon had dienen uit te keren van ƒ 340.104,96. Volgens het arrest was dat 13 x 4 x 2 1,08, maar zoals [geïntimeerden] terecht aanvoeren, is dat een onjuiste motivering van dat bedrag. Het bedrag moet worden berekend op:
13 (aantal betalingsperioden per jaar) maal
4 (aantal jaren van de looptijd der “arbeidsovereenkomsten”) maal
2 (aantal “werknemers”) maal
1,08 (factor ter medeberekening van de vakantietoeslag) maal
ƒ 3.028 (maandloon)
en komt aldus toch uit op het reeds berekende bedrag van ƒ 340.104,96 of € 154.332,90. Daarvan is in elk geval een bedrag van € 59.540,90 niet in de loon-administratie verantwoord en onbetaald gelaten.
2.4 Het verschil van (€ 154.332,90 - € 59.540,90 =) € 94.792 is volgens de reeds in het tussenarrest genoemde en inzoverre niet betwiste verklaring van de accountant [A.] van 16 november 2005 als brutoloon in de loonadministratie opgenomen en verantwoord als:
ingehouden en afgedragen loonheffing € 17.236
ingehouden en afgedragen sociale premies 2.359
ingehouden en afgedragen pensioenpremies 4.555
uitbetaald nettoloon 70.642
totaal € 94.792
2.5 De afdracht van loonheffing en sociale premies is erkend en staat vast, evenals de uitbetaling van nettoloon tot een bedrag van € 64.548,93. Voor het overige is [appellante] bij voormeld tussenarrest tot bewijs toegelaten. Zij heeft tot levering van het haar opgedragen bewijs een aanvullende verklaring van [A.] van 21 september 2006 overgelegd met bijlagen.
2.6 [A.] heeft aanvullend verklaard de afdracht van de berekende pensioenpremies te hebben gecontroleerd en te hebben bevonden dat deze afdracht daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. [geïntimeerden] hebben doen zeggen dat ze dat niet kunnen controleren, maar ze hebben die afdracht niet gemotiveerd weersproken. Daarmee staat die afdracht vast.
2.7 [A.] heeft voorts aanvullend verklaard de uitbetaling van de berekende nettobedragen te hebben gecontroleerd en aan de hand van de dagafschriften van de bank de uitbetaling van € 65.422 te hebben vastgesteld. [geïntimeerden] hebben daarover doen zeggen dat zij de door [A.] opgegeven betalingen met de door hen ontvangen betalingen hebben vergeleken en ten aanzien van een drietal betalingen (betreffende vier betalingsperioden) verschillen tot een totaal van ongeveer € 2.300 hebben geconstateerd. Het hof acht deze betwisting onvoldoende gemotiveerd. Als [appellante] bepaalde betalingen stelt en met een accountantsverklaring aantoont en [geïntimeerden] stellen dat die betalingen in werkelijkheid tot lagere bedragen op hun bankafschriften voorkomen, had van hen overlegging van die bankafschriften mogen worden verwacht. Ook ten aanzien van de nettobetalingen acht het hof [appellante] in het haar opgedragen bewijs geslaagd behoudens een bedrag van (€ 70.642 - € 65.422 =) € 5.220.
2.8 Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerden] nog toekomt
ten onrechte niet verloond € 59.540,90
wel verloond, maar niet netto uitbetaald 5.220,00
totaal € 64.760,90,
aldus minder dan tot betaling waarvan [appellante] in eerste aanleg veroordeeld werd. De in het principaal hoger beroep voorgedragen grief slaagt derhalve.
3 Slotsom
3.1 Zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep slaagt. Op het principaal hoger beroep dient de uitgesproken veroordeling te worden teruggebracht tot een bedrag van € 64.760,90, op het incidenteel hoger beroep dient aan de veroordeling de wettelijke rente te worden toegevoegd. In het hoger beroep tegen het tussenvonnis is [appellante] niet-ontvankelijk. Het in eerste aanleg in reconventie gewezen vonnis is aan het oordeel van het hof niet onderworpen.
3.2 Het hof ziet aanleiding de kosten van de eerste aanleg in conventie tussen partijen, zijnde over en weer ten dele in het gelijk gesteld, te compenseren. Het hof acht [geïntimeerden] in het ongelijk gesteld in het principaal hoger beroep en [appellante] in het ongelijk gesteld in het incidenteel hoger beroep en het zal hen dienovereenkomstig in de kosten van het hoger beroep verwijzen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 februari 2004;
vernietigt het in conventie gewezen vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 september 2004 voorzover [appellante] daarbij werd veroordeeld om aan [geïntimeerden] een bedrag van € 120.159,85 te betalen en voorzover de rechtbank daarbij over de kosten van het geding beslist heeft en doet opnieuw recht;
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 64.760,90;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerden] te betalen de wettelijke rente over voormeld bedrag van € 64.760,90 van 31 maart 2004 tot de dag van betaling;
wijst de vordering van [geïntimeerden] voor het overige af;
veroordeelt [geïntimeerden] om al wat [appellante] hun ter voldoening aan het vonnis van 1 september 2004 meer mocht hebben betaald dan tot betaling waarvan zij bij dit arrest veroordeeld wordt, aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van de dag van betaling tot die der terugbetaling;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie aldus dat ie-dere partij haar eigen kosten draagt;
bekrachtigt het vonnis van 1 september 2004 voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] begroot op € 4.077,50 voor sala¬ris van de procureur en op € 3.675,40 voor verschotten;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden]begroot op € 447 voor salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs Mannoury, Groen en Van den Brink en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2007.