ECLI:NL:GHARN:2007:BA0013

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-00351
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Lamens
  • M. Ettema
  • A. Spek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM-heffing voor personenauto aangeschaft voor gehandicapte zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 23 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) die was opgelegd aan belanghebbende, X, door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 798 voor de periode van 26 maart 2004 tot en met 10 november 2004, en was gekoppeld aan een boetebeschikking van hetzelfde bedrag. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de boete, maar de Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en vernietigde de boetebeschikking. De Rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur. Hierop ging de Inspecteur in hoger beroep bij het Gerechtshof.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2006 werd de vraag aan de orde gesteld of de auto van belanghebbende, die was aangeschaft voor het vervoer van zijn gehandicapte zoon, als personenauto kon worden aangemerkt. Het Hof oordeelde dat, in tegenstelling tot de Rechtbank, de inrichting van het motorrijtuig voor personenvervoer nog steeds relevant is voor de toepassing van de MRB. Het Hof concludeerde dat de auto, ondanks dat deze ook voor andere doeleinden was ingericht, als een personenauto moest worden aangemerkt.

Het Hof verwierp het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel, omdat hij niet had aangetoond dat andere motorrijtuigen door de Inspecteur niet als personenauto's waren aangemerkt. Uiteindelijk vernietigde het Hof de uitspraak van de Rechtbank en handhaafde de naheffingsaanslag. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 05/00351
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 28 september 2005, nummer AWB 05/1074, in het geding tussen de Inspecteur
en
X, wonende te Z (hierna: belanghebbende)
1. Naheffingsaanslag, bezwaar, beroep en geding voor het Hof
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de periode 26 maart 2004 tot en met 10 november 2004 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd ten bedrage van € 798.Voorts is een boetebeschikking genomen waarin het bedrag van de boete is bepaald op € 798.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij de uitspraak op het bezwaar gehandhaafd. De boetebeschikking is bij de uitspraak op het bezwaar vernietigd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op het bezwaar en “de beschikking” vernietigd. Een kopie van de uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.
1.4. De Inspecteur is van deze uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij dit Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden te Arnhem op 31 oktober 2006. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1. Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen is opgenomen in onderdeel 2 van de uitspraak van de Rechtbank.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is allereerst de vraag of sprake is van een personenauto. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend. Zo niet, dan is de vraag aan de orde of het plaatsen van twee stoelen op de laadvloer van de auto door middel van een zogenoemd clicksysteem eraan in de weg staat te spreken van een vlakke laadvloer als bedoeld in artikel 3, derde lid, MRB.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten of verweren toegevoegd.
3.3. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en handhaving van de naheffingsaanslag. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Personenauto
4.1. Anders dan de Rechtbank heeft overwogen, is de vraag of een motorrijtuig is ingericht voor personenvervoer voor de toepassing van de MRB nog steeds van belang. Indien een motorrijtuig door zijn inrichting geschikt is om personen te vervoeren, dient het namelijk voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, MRB te worden aangemerkt als een motorrijtuig ingericht voor personenvervoer, ook indien het tevens is ingericht voor andere doeleinden. Van een dergelijk motorrijtuig, een personenauto, is in het onderhavige geval sprake.
4.2. Er is in een dergelijk geval toch geen sprake van een personenauto als moet worden aangenomen dat - zoals bij motorrijtuigen ingericht voor goederenvervoer aan de orde is – de mogelijkheid tot personenvervoer ondergeschikt is aan het vervoer waarvoor het motorrijtuig overigens is ingericht en derhalve geen zelfstandige betekenis heeft (HR 1 juli 1987, nr. 24351, BNB 1987/268).
4.3. Belanghebbende heeft gesteld dat hij de auto speciaal heeft aangeschaft voor het vervoer van zijn gehandicapte zoon. Het bestaan van enig goederenvervoer is niet aannemelijk gemaakt of geworden. Belanghebbende kan zich mitsdien niet op de hiervoor onder 4.2. genoemde uitzondering beroepen.
Gelijkheidsbeginsel
4.4. Het Hof heeft geen behoefte aan het horen van getuigen, omdat het Hof geloof hecht aan de opmerking van belanghebbende dat hij meerdere personen kent die op dezelfde wijze van hun auto gebruikmaken. Voorzover belanghebbendes opmerking een beroep op het gelijkheidsbeginsel inhoudt, kan dit beroep niet slagen, nu die opmerking niet tevens omvat de stelling dat de Inspecteur de motorrijtuigen van die personen bewust niet als personenauto’s heeft aangemerkt. Van een ongelijke behandeling is dan geen sprake.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof:
-vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
-handhaaft de naheffingsaanslag.
Aldus gedaan op 23 januari 2007 te Arnhem door mr. Lamens, voorzitter, mr. Ettema en mr. Spek, raadsheren en op die datum door de voorzitter in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. Darwinkel als griffier.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 februari 2007
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.