ECLI:NL:GHARN:2007:BA0447

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-006156-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.J.A.M. van der Pol
  • C.G. Nunnikhoven
  • H.W. Koksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op vader met voorbedachten rade door verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 13 maart 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte, die zijn vader op 12 september 2003 met voorbedachten rade heeft doodgeschoten, werd in eerste aanleg vrijgesproken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan moord. De feiten zijn als volgt: de verdachte had een conflict met zijn vader, die hem verantwoordelijk hield voor de ziekte van zijn partner. Dit leidde tot een fatale confrontatie waarbij de verdachte zijn vader in diens auto met meerdere schoten om het leven bracht. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte, die aanvankelijk ontkende maar later een bekentenis aflegde, als bewijs gebruikt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 4.431,00 aan de benadeelde partij toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte volledig strafbaar was, ondanks zijn psychische problemen, en dat de ernst van het delict een lange gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

Parketnummer: 21-006156-04
Uitspraak d.d.: 13 maart 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 8 oktober 2004 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE]
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 24 november 2005, 13 februari 2006, 1 mei 2006, 10 oktober 2006, 12 december 2006, 17 januari 2007, 27 februari 2007 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd, dat:
primair:
hij op of omstreeks 12 september 2003 te (plaatsnaam), althans in het arrondissement (plaatsnaam), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade(slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) op die (slachtoffer) afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden.
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 september 2003 te (plaatsnaam) althans in
het arrondissement (plaatsnaam),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
(slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s)met dat opzet met een vuurwapen een
of meer kogel(s) op die (slachtoffer) afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde
(slachtoffer) is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van een geldbedrag en/of een auto en/of motorbrandstof en/of een mobiele telefoon, en/of afpersing en/of afdreiging,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat
feit/die feiten voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s)
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
1. Op vrijdag 12 september 2003 omstreeks 17:45 uur vindt de politie op de (straatnaam) te (plaatsnaam of plaatsnaam) (nabij of op de grens tussen deze beide gemeentes en (dus) in elk geval in het arrondissement (plaatsnaam)) het levenloze lichaam van (slachtoffer), de vader van verdachte. Hij bleek om het leven gebracht te zijn met tenminste vijf schoten ).
2. Op woensdag 15 oktober 2003 wordt in een put te (plaatsnaam) het vuurwapen gevonden dat, blijkens onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (verder te noemen NFI) "met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” is gebruikt bij het verschieten van de kogels die het slachtoffer (naam) hebben gedood.
3. Uit de verklaring van de getuige (naam getuige) blijkt dat de voor het slachtoffer (naam slachtoffer) fatale schoten omstreeks 17:30 uur moeten zijn afgevuurd.
4. Verdachte had op vrijdag 12 september 2003 tegen het einde van de middag een afspraak met zijn vader. Verdachte trof hem op de (straatnaam) te (plaatsnaam) en is bij hem rond 17:11 uur in diens auto gestapt. Dat tijdstip kan worden ontleend aan de gegevens die bekend zijn geworden van het telefoongesprek dat het slachtoffer op dat tijdstip met zijn dochter (naam dochter) voerde. Dat gesprek heeft geduurd tot 17:18 uur en tussen deze twee tijdstippen bevond verdachte zich met het slachtoffer in diens auto.
5. In de auto van zijn vader is verdachte na afloop van dat telefoongesprek met hem in conflict geraakt, omdat hij, verdachtes vader, uitsprak dat hij verdachte verantwoordelijk hield voor het feit dat (naam partner), de partner van vader, kanker had.
6. Tot en met de behandeling in eerste aanleg, die tot vrijspraak leidde, heeft verdachte steeds ontkend op enigerlei wijze betrokken te zijn geweest bij de dood van zijn vader.
7. In november 2005 heeft verdachte zich via zijn raadsvrouwe bij de politie gemeld met de mededeling dat hij een bekentenis wilde afleggen. Vervolgens heeft verdachte bekennende verklaringen afgelegd, zowel tegenover de politie als in de raadkamer van het hof op 17 november 2005 en bij de eerste zitting die het hof op 25 november 2005 aan dit hoger beroep besteedde. Hij had zijn vader wel doodgeschoten.
8. Nadien heeft verdachte deze bekentenissen herroepen en opnieuw het standpunt ingenomen dat hij op generlei wijze bij de moord of doodslag op zijn vader betrokken is geweest.
9. In zijn ontkennende verklaringen is de gang van zaken volgens verdachte, zoals hij op de laatste zitting van hof nog eens heeft uiteengezet, de volgende geweest: hij raakte met zijn vader in diens auto na het telefoongesprek dat zijn vader met (dochter van het slachtoffer) had in conflict, omdat zijn vader hem verantwoordelijk hield voor het feit dat vaders partner kanker had. Verdachte heeft zijn vader toen gevraagd om hem in (plaatsnaam) op de (straatnaam) af te zetten. Daar zou verdachte zijn uitgestapt. Hij zou vervolgens door een zekere (naam), die hij daar toevallig trof, in diens auto naar (plaatsnaam) zijn gebracht. Daarvandaan zou hij later op de dag door een zekere (naam) naar (plaatsnaam) zijn gereden.
10. Verdachte is één- en andermaal uitgenodigd om de laatste lezing, die hem voor de aan punt 3 en 4 te ontlenen gegevens 12 minuten een alibi op zou leveren, te (helpen) onderbouwen, onder vermelding van het mogelijke belang daarvan. Hij heeft evenwel geweigerd om verdere bijzonderheden te verstrekken, omdat hij deze mensen niet in de zaak wil betrekken. Waarom dat voor deze personen (“(naam)” en “(naam)”) belastend zou zijn heeft hij eveneens niet willen of kunnen zeggen. Voor het hof is onbegrijpelijk dat hij deze gegevens niet wil verstrekken.
11. In zijn bekennende verklaringen is de gang van zaken de volgende geweest:
in de auto en na afloop van diens telefoongesprek met (dochter van het slachtoffer) raakte hij (om dezelfde reden: de beschuldiging dat hij, verdachte, de oorzaak zou zijn van het feit dat vaders partner kanker had) in conflict met zijn vader. Verdachte besloot dat hij genoeg van vader had moeten ervaren en hem daarom te doden. Met een smoesje heeft hij hem naar de plek geleid waar het slachtoffer later werd gevonden en daar, terwijl het slachtoffer in de auto zat, hebben doodgeschoten.
12. Bij de verhoren van november 2005 (waarvan het hof alle audio-visuele registraties uitgebreid heeft bekeken en onderdelen ter zitting van 27 februari 2007 zijn vertoond en met verdachte besproken) hebben de verhorende ambtenaren (dit waren anderen dan die het onderzoek hadden uitgevoerd dat aan de behandeling in eerste aanleg voorafging) zich veel moeite gegeven om van verdachte daderinformatie te verkrijgen. Daarbij is van belang de vaststelling dat verdachte het tot dan toe opgebouwde dossier kende of althans kon kennen en dat dat dossier reeds zeer veel details bevatte.
13. Die audio-visuele registraties leiden het hof tot het oordeel:
a. dat verdachte op een rustige en voor hem aldoor veel ruimte latende wijze is verhoord;
b. dat verdachte géén zogeheten nieuwe daderinformatie heeft toegevoegd, waarvoor de verklaring overigens kan liggen in het feit dat het dossier al een erg gedetailleerde reconstructie van de gang van zaken bevatte;
c. dat opmerkelijk is dat verdachte op een aantal punten, in het bijzonder de wijze waarop na de schoten zijn vader uit de auto was gewerkt, met stelligheid bleef vasthouden aan een lezing die soms niet of maar moeilijk verenigbaar is met hetgeen het sporenonderzoek opgeleverd heeft;
d. dat verdachte over zijn geheugen heeft opgemerkt dat het soms lacuneus is. Hij wees daarbij op het feit dat hij een keer bij een ernstig auto-ongeluk betrokken is geweest en dat zijn geheugen sedertdien defecten vertoont.
14. Daarbij betrekt het hof dat verdachte (bij die bekennende verhoren) meerdere malen en vasthoudend, soms verontwaardigd over het feit dat hij zo doorgevraagd werd naar mogelijke daderinformatie, zich daarbij hardop afvroeg waarom men hem gewoon niet geloofde omdat hij immers toch de dader was.
Het wapen.
15. Er is een verbinding tussen verdachte en het wapen waarmee verdachtes vader is doodgeschoten. (Slachtoffer) werd gedood door kogels verschoten met het pistool dat werd gevonden in de put in (plaatsnaam). Het hof baseert dat op de conclusie van het NFI.
16. Uit de verklaring van de getuige (naam) blijkt dat verdachte enige dagen voor de dood van zijn vader over een vuurwapen (ook een pistool) beschikte.
17. Verdachte heeft toegegeven dat hij enige dagen voor de dood van zijn vader over een vuurwapen beschikte. Dat zou volgens hem evenwel een Browning zijn geweest en niet een Crvena Zastava zoals in Holten werd gevonden. Verdachte zou dat wapen op 10 september 2003 hebben verkocht aan een onbekend gelaten man.
18. Verdachte is een- en andermaal gevraagd naar die koper. Hij heeft daar zelfs geen begin van opheldering over willen geven, in weerwil van een aanzet daartoe bij de behandeling van 29 september 2004 in eerste aanleg, waar verdachte desgevraagd (na een weigering om terzake opening van zaken te geven op 27 april 2004) verklaarde:
“Het wapen dat ik heb verkocht was een Browning. Dat heb ik aangetoond. … Als het echt moet kan ik vragen aan die jongen of hij een verklaring wil afleggen dat hij het wapen daadwerkelijk van mij heeft gekocht. Maar ik heb toen met hem afgesproken dat als je een wapen verkoopt je dan niet tegen de politie gaat zeggen aan wie je dat verkoopt. Als het echt moet kan ik die jongen boven water halen.”
19. Die opheldering of zelfs maar een aanzet daartoe heeft verdachte niet gegeven en in hoger beroep, desgevraagd, niet willen geven.
20. Het wapen dat in (plaatsnaam) werd gevonden is door de politie aan de getuige (naam) getoond. Zij heeft het wapen voor 100% herkend aan de zwarte handgreep met ribbels en het model ).
21. In opdracht van de rechtbank (tussenvonnis d.d. 11 mei 2004) is een confrontatie uitgevoerd van deze getuige met het wapen in kwestie. Daarbij aarzelde die getuige ).
22. Verdachte heeft ter zitting van het hof over die confrontatie verklaard:
“Het wapen dat (naam) heeft gezien is het Joegoslavische wapen dat ik heb gebruikt tegen mijn vader. Het wapen wat (lees: dat; het hof) is gevonden in de put in (plaatsnaam)en is hetzelfde wapen. Ik weet niet waarom zij toen twijfelde toen zij het wapen moest aanwijzen wat (lees: dat; het hof) zij bij mij had gezien. (Naam) wist donders goed welk wapen het was. Mogelijk dat zij twijfelde omdat zij mij in bescherming wilde nemen; ik heb haar familie altijd goed behandeld.”
23. Anders dan de rechtbank ziet het hof hier (bij déze stand van zaken) een overtuigend verband tussen verdachte en het wapen waarmee zijn vader is gedood. Het hof neemt aan dat de getuige het wapen goed gezien heeft en het hof neemt dat samen met het feit dat verdachtes lezing (in zijn ontkennende verklaringen) dat het bij het wapen dat (naam) heeft gezien om een Browning ging in geen enkel opzicht aannemelijk is geworden.
24. Het hiervoor besproken, van vóór de confrontatie van de getuige met het wapen daterende materiaal is in de ogen van het hof overtuigend. De bewijswaarde van de in opdracht van de rechtbank uitgevoerde confrontatie behoeft, tegen de achtergrond van de in punt 22 aangehaalde verklaring van verdachte daarover derhalve geen verdere bespreking.
25. De uitkomst is hier
a. dat verdachte in elk geval op 10 september 2003 over een pistool van het type/merk Crvena Zastava model M57 beschikte;
b. dat, waar de kogels die (slachtoffer) hebben gedood volgens het NFI “met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” (een conclusie die het hof overneemt) werden verschoten met het wapen van dat type/merk dat in (plaatsnaam) werd gevonden;
c. het niet anders kan zijn geweest dat het wapen dat (naam) in het bezit van verdachte heeft gezien, zoals in zijn bekennende verklaring door hem is toegegeven, inderdaad het wapen is dat verdachte tegen zijn vader heeft gebruikt.
Verdachtes gedrag vóór en na 12 september 2003.
26. Van belang is verder het navolgende
a. verdachtes gedrag vóór 12 september 2003
b. diens gedrag op en na 12 september 2003.
27. Ad 26a: Het hof verwijst naar de verklaringen van de getuige (naam). Daaruit kan blijken dat verdachte op 12 september 2003 (de datum waarop verdachtes vader werd omgebracht) niet langer traceerbaar wilde zijn (hij deed zijn mobiele telefoon van de hand en vernietigde de Sim-kaart, maar schreef een aantal, blijkbaar belangrijke nummers wel op) en dat er iets te gebeuren stond (verdachte had moeite met eten en drinken, zij heeft hem gevraagd wat er was; hij rende naar de kerk aan “de overzijde van onze woning” en stak daar twee kaarsen aan).
28. Ad 26b: Uit ander bewijsmateriaal blijkt dat verdachte na 12 september 2003 min of meer is ondergedoken, zich weg heeft gehouden. Ongeloofwaardig is dat hij dat deed omdat hij problemen vreesde met het criminele circuit waarmee hij in moeilijkheden zou zijn gekomen omdat hij zich van een andere identiteit heeft bediend en omdat blijkt van pogingen om te voorkomen dat hij door telefonische contacten zou worden getraceerd. Verdachte heeft het hof niet duidelijk kunnen maken waarom hij vóór 12 september 2003 en op die dag tot het eind van de middag wel vrijelijk kon bewegen in (plaatsnaam) en omgeving, blijkbaar zonder moeilijkheden te hoeven vrezen met de criminelen met wie hij problemen had en daarna niet meer. De wijze waarop hij zich weghield wijst erop dat hij dat deed voor politie en justitie.
29. In de ogen van het hof is ongeloofwaardig dat verdachte pas bij zijn arrestatie hoorde dat hij verdacht werd van moord c.q. doodslag op zijn vader, zoals hij, uitdrukkelijk daarnaar gevraagd, ter zitting van 17 januari 2007 heeft verklaard ).
Uitdrukkelijk voorgedragen verweren.
30. Het verweer dat het openbaar ministerie voor twee ankers is gaan liggen waar het de herkomst van het wapen betreft, leidt niet tot een andere conclusie waar verdachte zelf, gelet op de hiervoor bereikte conclusie wèl (hoe dan ook) de beschikking heeft gehad over het tegen zijn vader gebruikte wapen.
31. De verdediging heeft aandacht gevraagd voor het feit dat verdachte contact zocht en een afspraak maakte met het slachtoffer omdat verdachte hem geld dat verdachte nog schuldig was aan andere familieleden/aanverwanten wilde geven. Het feit dat verdachte (in weerwil van het feit dat dat geld niet werd gevonden door de politie die hem kort daarvoor arresteerde voor winkeldiefstal) wel geld op zak zou hebben gehad om die betaling(en) te doen weerlegt niet het verloop van de ontmoeting met zijn vader na diens opmerking over verdachte als oorzaak van het feit dat vaders partner kanker had en dat dat verloop verder door verdachtes woede daarover bepaald werd.
32. Dat verdachte pas bij zijn arrestatie op de hoogte kwam van de verdenking tegen hem (pleitnota zitting 17 januari 2007) heeft verdachte nadrukkelijk, op vragen van het hof, verklaard. Het hof verwijst naar overweging 29. De stelling dat op dit punt van het politieverhoor van 12 november 2003 een verkeerde suggestie uitgaat wordt daarmee weerlegd.
33. Het hof heeft zich in het geheel niet laten leiden door de uitkomst van de geur-identificatieproeven (pleitnota 17 januari 2007 punt 36). De tegen die proeven gerichte verweren behoeven derhalve geen bespreking. Om zelfde reden als waarom de uitkomst van die proeven niet à charge gebruikt kunnen worden kunnen zij dat niet à décharge.
34. Het hof heeft bij de bewijsbeslissing geen gebruik gemaakt van de verschillende DNA-onderzoeken. Zij ontlasten verdachte in ieder geval niet. De tegen de bruikbaarheid van de uitkomsten gerichte verweren behoeven dus geen bespreking.
35. De bekennende verklaring van verdachte mag niet worden gebruikt omdat hij (kort samengevat) ontredderd, van streek, de veiligheid van detentie (en/of (naam), de PIW-ster op wie hij verliefd was) zoekend, de detentie zocht. Ook daarin volgt het hof de verdediging niet. Zelfs als dit alles of een of meer aspecten daarvan een rol heeft gespeeld geldt dat verdachte zich door zijn bekennende verklaringen en de lacunes die zijn ontkennende verklaringen lieten op de plaats van het delict heeft gebracht en dat het hof tot de navolgende conclusies moet komen.
Conclusies.
36. Het hof komt aldus en (dus) anders dan de rechtbank tot het oordeel dat verdachte direct betrokken is bij de dood van zijn vader. Het hecht mede in het licht van het hiervoor besproken materiaal (dus) alle gewicht aan de alsnog (na de vrijspraak in eerste aanleg) afgelegde bekennende en aanvankelijk volgehouden verklaringen van verdachte. Het hof verwijst daarbij naar het niet van verdachte maar van derden afkomstige materiaal (in het bijzonder met betrekking tot het wapen en verdachtes gedrag na 12 september 2003), het ontbreken van een alibi of zelfs maar een aanzet daartoe voor de korte tijdsspanne tussen 17.18 uur en het moment waarop het slachtoffer werd doodgeschoten. Het feit dat verdachtes bekennende verklaringen ook maar moeilijk te geloven elementen bevatten (zoals over het waarom van zijn bekentenis) brengen het hof niet tot een ander oordeel.
37. Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd tot medeplegen, gaat dus uit van een mededader. Die variant valt niet helemaal met zekerheid uit te sluiten, maar is minstgenomen onwaarschijnlijk. Bewijs voor medeplegen ontbreekt in elk geval, terwijl verdachtes directe betrokkenheid bij het ombrengen van zijn vader naar het oordeel van het hof in elk geval vaststaat. Deze niet helemaal met zekerheid uit te sluiten variant leidt er in elk geval niet toe dat verdachte van beide varianten (plegen of medeplegen; omdat de keuze daaruit niet te maken zou zijn) behoort te worden vrijgesproken. Het hof gaat er vanuit en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de plaats van het delict is geweest èn (zelf) de schutter die zijn vader ombracht.
38. Het slachtoffer is ‘met voorbedachten rade’ gedood. Ligt dat laatste al niet besloten in de conclusies die zijn verbonden aan de in punt 26 tot en met 28 besproken feiten en omstandigheden, dan toch in het plan om zijn vader te doden zoals ontstaan na het conflict in de auto en de ruimte in tijd om anders te handelen dan verdachte deed.
Eenparigheid.
39. Het hof hecht eraan vast te stellen dat het met eenparigheid van stemmen tot dit oordeel komt.
Uitwerking in geval van cassatieberoep.
40. De bewijsmiddelen die hiervoor werden besproken en in het bijzonder die welke in de bovenstaande bewijsoverwegingen van het hof niet werden uitgewerkt of in het licht van het gevoerde verweer geen rol speelden, zullen in geval van cassatieberoep en voor zoveel gelet op het hiervoor (wel) overwogen werd nodig is, uitgewerkt worden in de aanvulling ex artikel 365 lid 2 Wetboek van Strafvordering.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 12 september 2003 in het arrondissement (plaatsnaam), opzettelijk en met voorbedachten rade (slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels op die (slachtoffer) afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Het persoonlijkheidsonderzoek, dat verdachte in het Pieter Baan Centrum heeft ondergaan, leverde als conclusie op dat verdachte “ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien en net als de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen”. Een verband tussen de bij hem gevonden “chronische paranoïde psychose, naar alle waarschijnlijkheid van het schizofrene type”, de constatering van “wanen” en de “forse antisociale trekken in de persoonlijkheid” werden niet gezien op een wijze ten gevolge waarvan hij in zijn keuzevrijheid (bij het hem in deze zaak verweten handelen) zou kunnen zijn beperkt. Het hof volgt de deskundigen die verdachte onderzochten en ziet geen gefundeerde aanknopingpunten voor een andersluidend oordeel. Dit leidt tot de conclusie dat het inmiddels bewezenverklaarde feit verdachte volledig valt toe te rekenen.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In eerste aanleg is een gevangenisstraf van achttien jaar gevorderd, waarna vrijspraak volgde, in hoger beroep zestien jaar.
Verdachte heeft, volgens een enige tijd tevoren opgevat plan om zulks te doen, zijn vader gedood met tenminste vijf pistoolschoten, uit woede om het verloop van het feit dat het slachtoffer hem kort daarvoor (volgens zijn zeggen) verantwoordelijk had gesteld voor het feit dat de partner van het slachtoffer aan een ernstige, levensbedreigende, ziekte (kanker) leed (hoe krenkend dat verwijt ook was), of op grond van een al oudere wrok (wat de opmaat in de dagen vóór 12 september 2003 doet veronderstellen) of door een combinatie van beide.
Het slachtoffer was een actieve, volop in het leven staande, man met om hem heen mensen die hem nu moeten missen. Moord behoort tot de meest ernstige delicten die onze rechtsorde kent; het recht op leven tot de sterkste rechten waarvoor diezelfde rechtsorde opkomt. Dat rechtvaardigt een langdurige gevangenisstraf, zowel uit het oogpunt van vergelding als uit generaal preventief oogpunt.
Verdachte heeft een sprekende documentatie waarop twee -forse- veroordelingen voorkomen ter zake van eenmaal afpersing en eenmaal diefstal met geweld en afpersing en overtreding van de Wet wapens en munitie, tot gevangenisstraffen van respectievelijk dertig maanden gevangenisstraf (in 1994) en drie jaar in 1998. Uit speciaal preventief oogpunt is daarom een forse sanctie, zoals zal volgen, (dus) eveneens geboden. De straf zal geen andere kunnen en daarom moeten zijn dan gevangenisstraf.
Beide vorderingen van het openbaar ministerie (gevangenisstraf van achttien, respectievelijk zestien jaar) passen in de ogen van het hof niet bij hetgeen in soortgelijke, vergelijkbare, strafzaken ter zake van moord aan straf wordt opgelegd en evenmin bij het ‘strafklimaat’ dat het hof als wenselijk voorkomt.
De vordering van de benadeelde partij (naam)
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 227.292,00 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen omdat verdachte werd vrijgesproken. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Tussen het wegnemen van het geld en hetgeen bewezen verklaard wordt is onvoldoende verband. Dat leidt in zoverre tot niet ontvankelijkheid.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden om te bevorderen dat hetgeen wel wordt toegewezen daadwerkelijk wordt betaald.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f en 289 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de aan (naam) toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, (naam), te betalen een bedrag van € 4.431,00 (vierduizend vierhonderdeenendertig euro).
Verklaart de benadeelde partij, (naam), in haar vordering voor het overige niet ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd (naam), een bedrag te betalen van € 4.431,00 (vierduizend vierhonderdeenendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 52 (tweeënvijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter,
mr C.G. Nunnikhoven en mr H.W. Koksma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van T.M.M. van Lieshout-Witjes, griffier,
en op 13 maart 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.