ECLI:NL:GHARN:2007:BA1393

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/1109
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Valk
  • W. Wesseling-Lubberink
  • A. van Osch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een erfenis en de vaststelling van de koopprijs van een onroerend goed

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, betreft het een geschil tussen twee erfgenamen, [verzoekster] en [verweerster], over de verdeling van een erfenis. De kernvraag die partijen verdeeld houdt, is tegen welke koopprijs [verzoekster] het aan haar toebedeelde onroerend goed, een vrijstaande villa met bijbehorende grond, aan [verweerster] dient aan te bieden. De erfgenamen zijn beiden erfgenamen van [A.], die op 19 augustus 2003 is overleden. Bij akte van partiële boedelscheiding van 30 december 2005 is aan [verzoekster] het onroerend goed toebedeeld. In de akte is een voorkeursrecht van koop opgenomen, waarbij de koopprijs door een deskundige moet worden vastgesteld.

[verzoekster] heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 16 oktober 2006 aangevochten, waarin een voorlopig deskundigenonderzoek was bevolen. [verweerster] had verzocht om de benoeming van deskundigen om de waarde van het onroerend goed vast te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte artikel 202 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft toegepast, aangezien het verzoek van [verweerster] niet strekte tot een voorlopig deskundigenbericht, maar tot een welwillendheidsbeslissing conform de akte.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en ing. W.B. Wellner benoemd als deskundige om de koopprijs vast te stellen. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. De beslissing van het hof is op 13 februari 2007 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

13 februari 2007
Tweede civiele kamer
rekestnummer 2006/1109
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het hoger beroep,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),
verweerster in het hoger beroep,
procureur: mr. L. Paulus.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de beschikking van 16 oktober 2006 die de rechtbank te Arnhem tussen verzoekster in het hoger beroep (hierna ook te noemen: [verzoekster]) als verweerster enerzijds en verweerster in het hoger beroep (hierna ook te noemen: [verweerster]) als verzoekster anderzijds heeft gewezen; van die beschikking is een fotokopie aan deze beschikking gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 oktober 2006, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 oktober 2006 en heeft zij drie grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en toegelicht. Zij heeft verzocht dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen, voor zover daarbij meer en anders is beslist dan de benoeming van de deskundige en de aan deze deskundige voorgeschreven procedure en dat het hof [verweerster] zal veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 27 december 2006, heeft [verweerster] de grieven bestreden. Zij heeft primair verzocht dat het hof [verzoekster] in haar verzoek in hoger beroep niet ontvankelijk zal verklaren, althans de door [verzoekster] opgeworpen grieven zal verwerpen en subsidiair dat het hof, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, het inleidende verzoek van [verweerster] tot benoeming van een deskundige zal toewijzen in de vorm van een welwillendheidsbeslissing en daarbij de in de bestreden beschikking genoemde deskundige als deskundige zal benoemen waarbij in die welwillendheidsbeslissing tevens de waarderingsmaatstaf voor de taxatie wordt aangegeven, met veroordeling van [verzoekster] zowel primair als subsidiar in de kosten van het hoger beroep.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2007. Bij die gelegenheid hebben partijen de zaak mondeling doen toelichten, [verzoekster] door mr. E.J.A. Vilé, advocaat te Utrecht, en [verweerster] door mr. C.J. Alberts, advocaat te Veenendaal; partijen hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
2.4. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] de volgende stukken overgelegd:
- een brief van 10 mei 2006 van de griffier van de rechtbank te Arnhem gericht aan [verzoekster];
- een faxbericht van mr. E.J. A. Vilé van 11 mei 2006 gericht aan de rechtbank te Arnhem;
- een faxbericht van de rechtbank te Arnhem van 16 mei 2006 gericht aan mr. E.J.A. Vilé, mr. C.J. Alberts en mr. J.C.N.B. Kaal;
- een faxbericht van de rechtbank te Arnhem van 18 mei 2006 gericht aan mr. E.J.A. Vilé, mr. C.J. Alberts en mr. J.C.N.B. Kaal, en
- een faxbericht van C.J. Alberts van 23 mei 2006 gericht aan de rechtbank te Arnhem.
2.5. Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op heden.
3 De vaststaande feiten
3.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de navolgende feiten vast.
3.2. [verweerster] en [verzoekster] zijn beiden erfgenamen van [A.] overleden op 19 augustus 2003. Bij akte van partiële boedelscheiding van 30 december 2005 (verder te noemen: de akte) is aan [verzoekster] toebedeeld: een vrijstaande villa met schuur, tuin en erf aan de [adres] te ([postcode]) [plaatsnaam], kadastraal bekend gemeente [...] , sectie B, nr. [...], alsmede de bos- en natuurgrond en cultuurgrond gelegen tussen de Immenweg, Wekeromseweg en de Wekeromsebuurtweg, met uitzondering van de landbouwgrond aan de Hoge Valkse Dijk / Immenweg, kadastraal bekend gemeente [...], sectie B, nr. 5011, hierna te noemen het ‘Object”.
3.3. In de akte is de navolgende bepaling opgenomen:
“(…) De lastgevers van comparanten verlenen bij voorgenomen vervreemding over en weer, alsmede aan hun opvolgers in de eigendom van de aan hem of haar toebedeelde onroerende goederen het voorkeursrecht van koop van het geheel of een gedeelte van de toebedeelde onroerende goederen, zulks tegen de koopprijs als zal worden vastgesteld door een door beide partijen in gemeenschappelijk overleg te benoemen deskundige en indien partijen over een zodanige deskundige niet tot overeenstemming kunnen komen, binnen één maand nadat de ene partij de andere hiervoor een voorstel heeft gedaan, door een deskundige te benoemen door de Voorzitter van de Arrondissements-rechtbank te Arnhem, op eenvoudig verzoekschrift van de meeste gerede partij.(…)”
3.4. [verzoekster] heeft aangegeven tot verkoop van het Object over te willen gaan. [verweerster] heeft aangegeven het Object te willen kopen.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1. De kernvraag die partijen verdeeld houdt is tegen welke koopprijs [verzoekster] het aan haar toebedeelde Object aan [verweerster] dient aan te bieden. [verweerster] heeft zich tot de rechtbank gewend met het verzoek om twee door haar genoemde deskundigen van ’t Schoutenhuis te benoemen om de waarde van het Object vast te stellen. De rechtbank heeft bij beschikking van 16 oktober 2006 een voorlopig deskundigenonderzoek bevolen. De rechtbank heeft ing. W.B. Wellner, verbonden aan De Lorijn raadgevers o.g. te Druten benoemd om de waarde van het Object vast te stellen in verband met de voorgenomen verkoop daarvan door [verzoekster] aan [verweerster], waarbij aansluiting dient te worden gezocht bij de waarderingsmaatstaven uit het taxatierapport van 30 augustus 2005.
4.2. In hoger beroep stelt [verzoekster] zich – onder meer en kort gezegd – op het standpunt dat de rechtbank het verzoek van [verweerster] ten onrechte heeft beschouwd en behandeld als een verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht krachtens artikel 202 Rv en dat de rechtbank derhalve artikel 202 Rv ten onrechte heeft toegepast. Ofschoon ingevolge artikel 204 lid 2 Rv geen hogere voorziening is toegelaten, kan [verzoekster] met deze klacht in haar beroep worden ontvangen.
4.3. Het hof ziet aanleiding allereerst grief II te behandelen. Het hof stelt voorop dat de rechtbank haar beslissing heeft gestoeld op artikel 202 Rv. Voorts stelt het hof vast dat het inleidende verzoekschrift niet spreekt van een voorlopig deskundigenbericht. De advocaat van [verweerster] heeft weliswaar bij faxbericht van 23 mei 2006 laten weten dat de grondslag van het reeds ingediende verzoekschrift artikel 202 Rv is, doch uit de correspondentie tussen de rechtbank en partijen (zoals overgelegd bij de mondelinge behandeling in hoger beroep) kan worden afgeleid dat (de advocaat van) [verweerster] dit heeft gedaan naar aanleiding van een verzoek van de rechtbank om de wettelijke grondslag van het verzoekschrift kenbaar te maken. In zijn faxbericht van 23 mei 2006 heeft (de advocaat van) [verweerster] het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek niet feitelijk onderbouwd. Met name heeft zij niet gesteld dat zij met het oordeel van de benoemde deskundige beoogde beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is al dan niet een procedure tegen [verzoekster] te entameren. In hoger beroep heeft [verweerster] dit evenmin gedaan. [verweerster] heeft in hoger beroep volgehouden dat het verzoek tot het benoemen van (een) deskundige(n) op artikel 202 Rv is gebaseerd. Zij heeft echter gelijktijdig betoogd dat [verzoekster] gebonden is aan de taxatie van de deskundige, waartoe een voorlopig deskundigenbericht niet strekt. Een rechter is immers niet gebonden aan het oordeel van een (op de voet van artikel 202 Rv benoemde) deskundige. Het hof legt het verzoek van [verweerster] dan ook aldus uit dat dit niet strekt tot de benoeming van een deskundige krachtens artikel 202 Rv, maar tot het nemen van een welwillendheidsbeslissing conform de bepaling in de akte (weergegeven onder 3.3. hierboven). Dit betekent dat artikel 202 Rv ten onrechte is toegepast, zodat grief II slaagt.
4.4. De conclusie van het voorgaande is dat beschikking van de rechtbank voor vernietiging in aanmerking komt. De overige grieven behoeven derhalve geen bespreking meer.
4.5. Het hof voegt daar nog aan toe dat de rechtbank niet verplicht was een welwillendheidsbeslissing te nemen, zodat in de vernietiging van deze beschikking geen reden is gelegen voor het hof om een nieuwe beschikking te nemen. Die reden is daarentegen wel gelegen in het ter gelegenheid van het hoger beroep gelijkluidend verzoek van partijen aan dit hof. Het hof zal derhalve een deskundige benoemen op de voet van de bepaling in de akte. Partijen hebben aangegeven zich te kunnen vinden in de benoeming van ing. W.B. Wellner, verbonden aan De Lorijn raadgevers o.g. te Druten als deskundige, zodat het hof deze deskundige bij wijze van welwillendheid zal benoemen. De akte biedt echter geen aanknopingspunten voor het formuleren van de waarderingsmaatstaf door het hof. Dit is (ter zitting) ook niet verzocht door beide partijen. Het eenzijdige verzoek van [verzoekster] daartoe (verweerschrift in hoger beroep sub 2) is niet toereikend. Het is, gelet op de akte, kennelijk aan de deskundige overgelaten om zich over een dergelijke waarderingsmaatstaf uit te laten.
4.5. Gelet op de omstandigheid dat beide partijen het hof hebben verzocht een welwillendheidsbeslissing te nemen en partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hiermee verband houdt, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank te Arnhem van 16 oktober 2006 en beschikt - bij wijze van welwillendheid - opnieuw;
benoemt ing. W.B. Wellner, als rentmeester en taxateur verbonden aan De Lorijn raadgevers o.g., gevestigd aan de Geerstraat 8 te Druten (postbus 145, 6650 AC), tot deskundige om de koopprijs vast te stellen van de vrijstaande villa met schuur, tuin en erf aan de [adres] te ([postcode]) [plaatsnaam], kadastraal bekend gemeente [...], sectie B, nr. [...], alsmede de bos- en natuurgrond en cultuurgrond gelegen tussen de Immenweg, Wekeromseweg en de Wekeromsebuurtweg, met uitzondering van de landbouwgrond aan de Hoge Valkse Dijk / Immenweg, kadastraal bekend gemeente [...], sectie B, nr. 5011;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Valk, Wesseling-Lubberink en Van Osch en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2007.