ECLI:NL:GHARN:2007:BA2835

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/1261
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van der Pol
  • M. Mannoury
  • R. Rijken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omzetting faillissement in wettelijke schuldsaneringsregeling wegens ontstaan nieuwe schulden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant sub 1] en [appellante sub 2], echtelieden, tegen een vonnis van de rechtbank Almelo van 5 december 2006. Dit vonnis wees hun verzoek tot opheffing van het faillissement van [appellant sub 1] en de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af. Het hof heeft op 8 februari 2007 de zaak behandeld, waarbij de appellanten in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat mr. T. Geerdink. De curator was niet aanwezig.

De appellanten hebben een totale schuldenlast van ongeveer € 365.000,-, waarvan het merendeel voortvloeit uit het faillissement van [appellant sub 1] dat op 17 november 2004 werd uitgesproken. Tijdens het faillissement hebben zij nieuwe schulden laten ontstaan, onder andere bij zorgverzekeraar Menzis en andere schuldeisers. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet in staat zijn om hun maandelijkse uitgaven in overeenstemming te brengen met hun gezinsinkomen van € 1.014,56 per maand, wat leidt tot een verhoogd risico op het ontstaan van nieuwe schulden.

Het hof concludeert dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden zijn die het verzoek tot omzetting van het faillissement in een schuldsaneringsregeling zouden rechtvaardigen. De vrees dat de appellanten tijdens de schuldsaneringsregeling niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen, is gerechtvaardigd. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en het hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

8 februari 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2006/1261
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
en
2. [appellante sub 2],
echtelieden,
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. P.A.C. de Vries.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 5 december 2006 is het verzoek van appellant sub 1 (hierna te noemen: [appellant sub 1]) tot opheffing van zijn op 17 november 2004 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig van toepassing verklaren van de wettelijke schuldsaneringsregeling en het verzoek van appellante sub 2 (hierna te noemen: [appellante sub 2]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dit vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 11 december 2006 ingekomen verzoekschrift zijn [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van een brief met bijlagen van de procureur van 29 januari 2007 en een brief met bijlagen van mr. J. Keupink, de raadsman van [appellant sub 1] en [appellante sub 2], van 30 januari 2007.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2007, waarbij [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. T. Geerdink, advocaat te Hengelo (O). De curator is niet verschenen.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] zijn in gemeenschap van goederen gehuwde echtelieden. Zij hebben een totale schuldenlast van circa € 365.000,-. Het merendeel van deze schuldenlast betreft zakelijke schulden voortvloeiend uit het op 17 november 2004 uitgesproken faillissement van [appellant sub 1].
3.2 Bij de beoordeling van een toelatingsverzoek kan een rol spelen het (betalings)gedrag dat de schuldenaar vóór de indiening van het verzoek heeft getoond jegens zijn schuldeisers. Gebleken is dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] tijdens het faillissement voorafgaande aan hun verzoeken nieuwe schulden hebben laten ontstaan aan zorgverzekeraar Menzis, de scholen van de kinderen, het CJIB en Essent. De schuld aan zorgverzekeraar Menzis bedraagt € 1.687,- en betreft een achterstand in premiebetalingen over de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 december 2006, zo blijkt uit de ter zitting van het hof overgelegde kopie van de brief van Menzis van 14 december 2006. Ter zitting van het hof hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] verklaard dat zij moeite hebben om met groot gezin met een gezinsinkomen van € 1.014,56 per maand rond te komen. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben vier inwonende kinderen en [appellant sub 1] heeft één uitwonende zoon. Deze in een inrichting verblijvende zoon verblijft één weekend per maand bij [appellant sub 1] en [appellante sub 2]. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] regelen het vervoer van deze zoon, hetgeen – naast de hoge kosten gemoeid met de vier inwonende kinderen – extra drukt op hun beperkte gezinsinkomen. De nieuwe schulden zijn volgens [appellant sub 1] en [appellante sub 2] ontstaan omdat zij prioriteiten hebben gesteld ten aanzien van de betaling van de maandelijkse vaste lasten. Uit het voorgaande volgt dat de maandelijkse uitgaven in verband met de vaste lasten van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hun gezinsinkomen overstijgen. Het ligt op de weg van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] om hun maandelijkse bestedingen zodanig aan te passen dat het totaal ervan gelijk is aan of minder is dan het totale maandelijkse gezinsinkomen, dan wel dat zij hun maandelijkse gezinsinkomen verhogen om al hun maandelijkse bestedingen te kunnen doen. Zolang [appellant sub 1] en [appellante sub 2] geen evenwicht hebben gecreëerd tussen hun gezinsinkomen en hun uitgavenpatroon, zal het risico op het ontstaan van nieuwe schulden aanwezig blijven. Dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] een zodanig evenwicht reeds hebben gecreëerd, acht het hof niet aannemelijk, waarmee de vrees dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren aan hun verplichtingen kunnen en zullen voldoen – en daarmee overigens een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling riskeren – wordt gerechtvaardigd.
3.3 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 5 december 2006.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Pol, Mannoury en Rijken en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2007.