24 april 2007
eerste civiele kamer
rolnummer 2004/1151
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Vereniging Villapark ’t Lageveld, gevestigd te Hoge Hexel, gemeente Wierden,
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellant sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [appellant sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [appellante sub 5],
wonende te [woonplaats],
6. [appellant sub 6],
wonende te [woonplaats],
7. [appellant sub 7],
wonende te [woonplaats],
8. [appellant sub 8],
wonende te [woonplaats],
9. [appellant sub 9],
wonende te [woonplaats], en
mede-eigenaar [A.], wonende te [woonplaats] (Duitsland),
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante sub 10],
gevestigd te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante sub 11], gevestigd te Schoonebeek, gemeente Emmen,
12. [appellant sub 12],
wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
procureur: mr. K. van der Meulen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vakantieoord De Kiekebelt B.V., gevestigd te Hoge Hexel,
gemeente Wierden,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 De verdere loop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor een weergave van de procedure tot 17 januari 2006 verwijst het hof naar zijn arrest van die datum. In dat arrest is deze zaak gevoegd met de zaak tussen (gedeeltelijk) dezelfde partijen (hierna te noemen enerzijds de Vereniging en haar leden of individueel de Vereniging respectievelijk de Leden en anderzijds De Kiekebelt), welke zaak aanhangig is onder rolnummer 2004/827. In die gevoegde zaak wijst het hof vandaag ook arrest.
1.2 Na het arrest van 17 januari 2006 hebben de Vereniging en haar leden bij memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging eis, twaalf grieven tegen het bestreden vonnis van de rechtbank Almelo van 18 augustus 2004 aangevoerd, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Zij hebben gevorderd dat het hof bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende,
2. primair: voor recht zal verklaren dat de beheerovereenkomst inmiddels is beëindigd door opzegging, althans door ontbinding, althans op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid, en dat de beheerovereenkomst uiterlijk per 31 december 2003 als geëindigd moet worden beschouwd, althans zoveel eerder of later als het hof zal bepalen;
subsidiair: de beheerovereenkomst zal ontbinden per 31 december 2003, althans per een door het hof te bepalen datum;
3. primair: voor recht zal verklaren dat de boekingsovereenkomsten door opzegging zijn geëindigd en dat het exclusiviteitsrecht ex art. 6 van de boekingsovereenkomsten – zo van een dergelijk recht al sprake zou zijn – per 31 december 2003 eindigt;
subsidiair: de boekingsovereenkomsten zal ontbinden per 31 december 2003, althans per een door het hof te bepalen datum;
4. De Kiekebelt zal veroordelen om al hetgeen de Vereniging en haar leden ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan De Kiekebelt hebben voldaan terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
5. De Kiekebelt zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord, mede houdende memorie van grieven in het incidenteel appel, heeft De Kiekebelt de grieven bestreden en bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Vereniging en haar leden niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, althans hen deze zal ontzeggen, met veroordeling van de Vereniging en haar leden in de kosten van de procedure.
1.4 Bij dezelfde memorie heeft De Kiekebelt incidenteel appel ingesteld tegen het bestreden vonnis en heeft zij daartegen een grief aangevoerd. Zij heeft gevorderd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover de rechtbank voor recht heeft verklaard dat de boekingsovereenkomsten tussen partijen door opzegging zijn geëindigd en, opnieuw recht doende, voor recht zal verklaren dat die boekingsovereenkomsten zijn blijven bestaan, met veroordeling van de Vereniging en haar leden in de kosten van deze procedure.
1.5 Bij memorie van antwoord in incidenteel appel hebben de Vereniging en haar leden verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof De Kiekebelt in haar grieven niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze zal ontzeggen, met veroordeling van de Vereniging en haar leden in de proceskosten in beide instanties, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
1.6 Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en is arrest bepaald.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof ook in hoger beroep van die feiten uitgaan.
3 De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel beroep
3.1 Heel kort gezegd stellen de Vereniging en haar leden zich in deze zaak op het standpunt dat de in 1994 tussen partijen gesloten beheerovereenkomst en boekingsovereenkomsten inmiddels zijn beëindigd, althans dat deze moeten worden ontbonden. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis voor recht verklaard dat de boekingsovereenkomsten tussen enerzijds De Kiekebelt en anderzijds de Leden door opzegging zijn geëindigd. Alle overige vorderingen, waaronder een gevorderde verklaring voor recht dat het exclusiviteitsrecht ex art. 6 van de boekingsovereenkomst per 31 december 2003 eindigt, heeft zij afgewezen.
3.2 De grieven 1 tot en met 4 in het principaal beroep hebben betrekking op het oordeel van de rechtbank dat de beheerovereenkomst niet door opzegging is geëindigd. Daarnaast klaagt in die context de zesde grief over het oordeel van de rechtbank dat de – te late – opzeggingsbrief van 27 februari 2007 niet langs de weg van conversie is omgezet in een geldige opzegging die het gewenste effect (beëindiging van de overeenkomst per 31 december 2003) had. Voorts hebben de Vereniging en haar leden zich in dit verband beroepen op derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (grief 8). Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3 Artikel 7 van de – op 30 maart 1994 getekende – beheerovereenkomst bepaalt dat zij is aangegaan tot en met 31 december 2003 en dat zij na het einde van die ‘eerste periode’ telkens met 10 jaar wordt verlengd behoudens opzegging ‘bij aangetekend schrijven door de meest gerede partij voor het einde van genoemde termijn en met inachtneming van een opzegtermijn van 12 maanden’. De Kiekebelt heeft niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat de Vereniging en haar leden in haar brief van 27 februari 2003 de overeenkomst heeft opgezegd tegen 31 december 2003. Volgens De Kiekebelt – en de rechtbank – kan die opzegging echter niet het beoogde effect hebben, nu de overeengekomen opzegtermijn daarbij niet in acht is genomen. Als gevolg daarvan zou de beheerovereenkomst verlengd zijn tot en met 31 december 2013.
3.4 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat noch de brief van 16 maart 1999, noch de dagvaarding van 12 mei 2000 kunnen worden gekwalificeerd als een voldoende expliciete opzegging in de zin van art. 7 van de beheerovereenkomst. Dat een opzegging in zijn algemeenheid vormvrij is, neemt niet weg dat partijen anders kunnen overeenkomen, hetgeen zij in het voorliggende geval – blijkens art. 7 – hebben gedaan. De brief van 27 februari 2003 is – naar het hof moet aannemen – wel een voldoende expliciete opzegging in de zin van art. 7 van de beheerovereenkomst, zij het dat daaraan het gebrek kleeft dat de in dat artikel genoemde termijn van 12 maanden niet is gerespecteerd, naar het hof begrijpt als gevolg van een onoplettendheid zijdens de Vereniging en haar leden. Anders dan de rechtbank is het hof is echter van oordeel dat dit gebrek niet het door De Kiekebelt bepleite gevolg heeft dat de overeenkomst met een volgende periode van 10 jaar is verlengd. De volgende omstandigheden zijn daarbij van belang.
3.5 In de eerste plaats blijkt uit de correspondentie tussen partijen, waaronder de brief van 16 maart 1999, dat de Vereniging en haar leden reeds ver voor het verstrijken van de eerste contractstermijn heeft willen komen tot beëindiging van de beheerovereenkomst. Diezelfde wens spreekt uit de dagvaarding van 12 mei 2000 en de – consequent op enigerlei vorm van beëindiging gerichte – stellingname van de Vereniging en haar leden in de tussen partijen gevoerde procedures. Ook feitelijk bevinden partijen zich – in ieder geval sinds april 2003, het moment waarop de asielzoekers de woningen hebben verlaten – in een patstelling, waarbij zij over en weer hun wederpartij verwijten ten onrechte de nakoming van de uit de beheerovereenkomst voortvloeiende verbintenissen te hebben opgeschort. Een en ander impliceert in ieder geval dat De Kiekebelt tijdens de looptijd van de overeenkomst niet zonder meer kon verwachten dat zij na het verstrijken van haar looptijd per 31 december 2003 met nog eens 10 jaar zou worden voortgezet.
3.6 De Kiekebelt heeft ook niet gesteld dat zij desondanks die verwachting heeft gehad. Zij heeft al helemaal niet gesteld dat zij – vooruitlopend op een dergelijke verwachting – investeringen heeft gedaan, verplichtingen is aangegaan of andere handelingen heeft verricht die anticipeerden op een volgende contracttermijn van 10 jaar. In het verlengde daarvan heeft zij in de onderhavige procedure ook niet gesteld dat zij op enigerlei wijze in haar belangen geschaad is doordat de Vereniging en haar leden niet 12 maar slechts 10 maanden tevoren hebben aangekondigd de overeenkomst niet te zullen verlengen. Hiertegenover staat het – zwaarwegende – belang van de Vereniging en haar leden om niet – als gevolg van een onoplettendheid – tegen hun uitdrukkelijke wens nog eens zeer langdurig gebonden te blijven aan een overeenkomst waaraan zij, zoals zij herhaaldelijk en consequent hebben aangegeven, niet gebonden willen zijn en waarvan in de praktijk gebleken is dat de nakoming daarvan door partijen over en weer als zeer problematisch wordt ervaren.
3.7 Een en ander leidt tot het oordeel dat het beroep van De Kiekebelt op de contractuele bepaling dat opzegging slechts mogelijk is met inachtneming van een termijn van 12 maanden, in het voorliggende geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Nu van de zijde van De Kiekebelt geen omstandigheden zijn gesteld die – onder werking van de redelijkheid en billijkheid – impliceren dat de opzegging pas op een later tijdstip – bijvoorbeeld 12 maanden na het tijdstip van feitelijk opzeggen, dus 1 maart 2004 – effect kan hebben, moet worden aangenomen dat de beheerovereenkomst overeenkomstig de stellingen van de Vereniging en haar leden ultimo 2003 is geëindigd door opzegging.
3.8 Aldus komt het in relatie tot de beheerovereenkomst primair gevorderde voor toewijzing in aanmerking. De overige grieven en stellingen van de Vereniging en haar leden die op die beheerovereenkomst betrekking hebben, behoeven derhalve geen behandeling meer.
3.9 Uit het voorgaande volgt dat ook de negende grief – die zich richt tegen het oordeel in r.o. 8 en 9 dat het exclusiviteitsrecht ex art. 6 van de boekingsovereenkomst voortduurt met het voortduren van de beheerovereenkomst – met succes is voorgedragen. Aangezien de beheerovereenkomst per 31 december 2003 is geëindigd, kan die overeenkomst geen grond bieden voor het na beëindiging van de boekingsovereenkomst voortduren van het daarin vervatte exclusiviteitsrecht. Alvorens de op dit recht betrekking hebbende verklaring voor recht kan worden toegewezen, moet de in het incidenteel beroep voorgedragen grief echter nog worden beoordeeld.
3.10 In het incidenteel beroep betoogt De Kiekebelt dat de boekingsovereenkomsten niet zijn beëindigd door opzegging, althans dat deze zijn ‘herleefd’. Daartoe heeft De Kiekebelt gewezen op de strekking van de boekingsovereenkomsten, welke strekking erop neerkomt dat eigenaars de overeenkomst slechts zouden kunnen opzeggen ingeval zij de woning zelf zouden gaan gebruiken, waarna de overeenkomst zou herleven op het moment dat een eigenaar zijn woning opnieuw in verhuur zou willen aanbieden.
3.11 Nu De Kiekebelt aldus niet hebben betwist dat daadwerkelijk van opzegging sprake is geweest, dient slechts te worden beoordeeld of kan worden aangenomen dat de boekingsovereenkomsten een dergelijke consequentie hebben. Dat is niet het geval. De Kiekebelt hebben geen concrete bepalingen in de overeenkomst aangewezen waaraan een dergelijke – zeer ver strekkende – consequentie kan worden verbonden. Zij hebben ook geen concrete, voor bewijs vatbare omstandigheden gesteld waaruit de eigenaren hadden kunnen afleiden dat het aangaan van de boekingsovereenkomst een dergelijk gevolg zou hebben. Aldus volgt noch uit de tekst van de overeenkomst, noch uit enige verklaring of gedraging van partijen en de zin die zij daar over en weer aan mochten ontlenen, dat de overeenkomst in de door De Kiekebelt bepleite zin moet worden uitgelegd.
3.12 Voor zover De Kiekebelt zich in deze context wil beroepen op de tekst van art. 6.1 van de boekingsovereenkomst, moet dit beroep worden verworpen. Gelet op het daaropvolgende art. 6.2 kan uit die bepaling wellicht worden afgeleid dat het exclusiviteitsrecht van de boekingsovereenkomst blijft nawerken, ook na beëindiging van die boekingsovereenkomst. Echter, dat die nawerking ook na 31 december 2003 ongelimiteerd en geheel los van het voortduren van de beheerovereenkomst (vgl. de in art. 3.1 daarvan vervatte exclusiviteit) zou blijven gelden, valt niet uit die tekst af te leiden, en is een zodanig eenzijdig bezwarende interpretatie van art. 6.1 dat ook De Kiekebelt daarvan niet mocht uitgaan zonder op dit punt meer expliciete afspraken met de eigenaars te maken.
3.13 Het voorgaande impliceert dat het principaal beroep slaagt, dat het incidenteel beroep faalt en dat de beide door de Vereniging en haar leden (primair) gevorderde verklaringen kunnen worden uitgesproken. De Kiekebelt heeft geen verweer gevoerd tegen toewijzing van de onder 4. gevorderde terugbetaling, zodat ook die vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Als de in het ongelijk gestelde partij zal De Kiekebelt in de kosten van het principaal en het incidenteel beroep worden veroordeeld, alsmede in de kosten van het geding in eerste aanleg.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal en het incidenteel beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Almelo van 18 augustus 2004 en doet opnieuw recht:
verklaart voor recht dat de beheerovereenkomst is beëindigd door opzegging en dat die beheerovereenkomst per 31 december 2003 als geëindigd moet worden beschouwd;
verklaart voor recht dat de boekingsovereenkomsten door opzegging zijn geëindigd en dat het exclusiviteitsrecht ex art. 6 van de boekingsovereenkomsten – zo van een dergelijk recht sprake zou zijn – per 31 december 2003 is geëindigd;
veroordeelt De Kiekebelt om al hetgeen de Vereniging en haar leden ter uitvoering van het bestreden vonnis aan De Kiekebelt hebben voldaan terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt De Kiekebelt in de kosten van het principaal en het incidenteel beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Vereniging en haar leden begroot op € 1.341,-- voor salaris van de procureur en op € 371,78 voor verschotten;
veroordeelt De Kiekebelt in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Vereniging en haar leden begroot op € 1.130,-- voor salaris van de procureur en op € 286,15 voor verschotten;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Groen, Van den Brink en Van der Pol en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 24 april 2007.
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest ondertekend door de oudste raadsheer.