8 mei 2007
derde civiele kamer
rolnummer 2006/862
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
de maatschap
[appellante] Advocaten,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
procureur: mr. R.H. ridder van Rappard,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Makelaarskantoor [geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis dat de rechtbank Arnhem op 5 april 2006 tussen appellante (hierna ook te noemen: [appellante]) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde bij verstek heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellante] heeft bij exploot van 23 juni 2006 [geïntimeerde] aangezegd van dat verstekvonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 [geïntimeerde] is op de eerste roldatum niet verschenen, waarna tegen haar verstek is verleend.
2.3 Bij memorie van grieven heeft [appellante] één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en nieuwe producties in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vorderingen van [appellante] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure en die in eerste aanleg, met bepaling dat, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen arrest aan de proceskostenveroordeling is voldaan, daarover tevens wettelijke rente verschuldigd zal zijn.
2.4 Ten slotte heeft [appellante] de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellante] heeft in eerste aanleg veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 7.134,92 vermeerderd met wettelijke rente ter zake van door [appellante] in de periode van eind 2004 tot en met juli 2005 in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] uitgevoerde juridische werkzaamheden, die bestonden uit het voeren van een procedure bij de bestuursrechter met betrekking tot een bouwplan aan de Vicariestraat te Huissen. De rechtbank heeft overwogen dat wegens de betwisting van de hoogte van de declaraties de bijzondere rechtsgang van artikel 32 Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) openstaat en dat zij daarom niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Vervolgens heeft de rechtbank [appellante] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit oordeel richt zich de grief van [appellante] waarin zij stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [appellante] [geïntimeerde] heeft bijgestaan in een bestuursrechtelijk geschil, waardoor de WTBZ niet van toepassing is.
3.2 De onderhavige advocatendeclaraties betreffen, zoals [appellante] gemotiveerd heeft aangevoerd en bij gebrek aan tegenspraak moet worden aangenomen, bijstand in een bestuursrechtelijke zaak. De bijzondere rechtsgang in de artikelen 32-40 van de WTBZ geldt echter alleen voor zaken die vallen onder de werking van deze wet, dus burgerlijke zaken, zoals blijkt uit de aanhef van de wet (mits de cliënt betwist dat de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag juist is).
3.3 Uit het voorgaande volgt dat de grief slaagt en dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
3.4 De vordering van [appellante] in hoger beroep strekt ertoe dat het hof na vernietiging van het bestreden vonnis opnieuw recht doet en haar eis alsnog toewijst. Daarover wordt als volgt overwogen. Door het hoger beroep tegen een einduitspraak wordt in beginsel de gehele zaak, zoals zij voor de eerste rechter diende, naar de appelrechter overgebracht ter beslissing door deze. Deze regel lijdt echter uitzondering in het geval dat de appelrechter een uitspraak van de rechter in eerste aanleg vernietigt, waarbij deze zich onbevoegd heeft verklaard wegens ontbreken van rechtsmacht of in verband met een overeenkomst tot arbitrage.
3.5 In de onderhavige zaak heeft de rechtbank [appellante] niet-ontvankelijk verklaard. Aangezien het hier niet gaat om een onbevoegdverklaring wegens het ontbreken van rechtsmacht of in verband met een overeenkomst tot arbitrage, zal het hof de zaak zelf afdoen. Nu de vordering van [appellante] het hof ongegrond noch onrechtmatig voorkomt, zal het hof deze toewijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
Het hof, recht doende in hoger beroep bij verstek:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 5 april 2006;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] tegen behoorlijke bewijs van kwijting te voldoen € 7.134,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 november 2004 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, tot op heden aan de zijde van [appellante] in eerste aanleg begroot op € 384,- voor salaris van de procureur, op € 296,- voor griffierecht en op € 71,32 voor de dagvaarding en in hoger beroep op € 632,- voor salaris van de procureur, op € 396,- voor griffierecht en op € 71,32 voor de appeldagvaarding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Steeg, Van Ginkel en Vaessen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2007.