ECLI:NL:GHARN:2007:BA5644

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
B 06/284
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • A. Abbink
  • M. Roessingh-Bakels
  • J. van Waarden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag inzake mishandeling door een politieambtenaar

Op 30 augustus 2006 heeft klager, vertegenwoordigd door mr. L. de Leon, schriftelijk beklag gedaan over de beslissing van de officier van justitie te Utrecht om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde, een politieambtenaar. Het klaagschrift is op 31 augustus 2006 ter griffie van het Gerechtshof Arnhem ingekomen. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder ambtsberichten van de officier van justitie en het schriftelijke verslag van de advocaat-generaal. De behandeling van de zaak vond plaats op 17 april 2007 in raadkamer, waar klager en de advocaat-generaal aanwezig waren, maar beklaagde niet. Klager had op 8 augustus 2003 aangifte gedaan van mishandeling door beklaagde op 25 juli 2003 te Soest. Klager verklaarde dat hij na een aantal glazen alcohol te hebben gedronken, door beklaagde en zijn collega werd aangesproken. Klager voelde zich gehinderd door het licht van een zaklantaarn en pakte deze uit de handen van beklaagde. Dit leidde tot een confrontatie waarbij klager ten val kwam en beklaagde hem meerdere vuistslagen gaf. Beklaagde verklaarde dat hij handelde uit zelfverdediging, omdat hij vreesde dat klager met de zaklantaarn zou slaan. Getuige S. bevestigde de verklaring van beklaagde. Klager liep een gebroken heup op en de officier van justitie besloot niet tot vervolging over te gaan, omdat het geweld van beklaagde niet disproportioneel was. Het hof oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn beklag, maar dat het sepot van de officier van justitie terecht was. Het hof wees het beklag af, omdat er geen bewijs was dat beklaagde disproportioneel geweld had gebruikt. De beslissing werd genomen door mrs. Abbink, Roessingh-Bakels en Van Waarden, in tegenwoordigheid van griffier Lauriks op 24 mei 2007.

Uitspraak

B2006\284
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
Zitting houdende te Arnhem
Beschikking
inzake
R.
wonende te Soest,
klager,
bijgestaan door mr L. de Leon, advocaat te Utrecht,
tegen
J.
hoofdagent van politie in Utrecht, district Eemland Noord,
domicilie kiezende te Baarn,
beklaagde.
Op 30 augustus 2006 heeft namens klager mr De Leon schriftelijk beklag gedaan over de beslissing van de officier van justitie te Utrecht om tegen beklaagde geen strafvervolging in te stellen. Dit klaagschrift is op 31 augustus 2006 ter griffie van dit hof ingekomen.
Het hof heeft kennisgenomen van de ambtsberichten van de officier van justitie en de hoofdofficier van justitie te Utrecht, het schriftelijke verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Op 17 april 2007 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling waren klager, bijgestaan door mr De Leon, alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Zij zijn in raadkamer gehoord.
Beklaagde is -hoewel behoorlijk opgeroepen- niet verschenen.
Het beklag
Klager heeft op 8 augustus 2003 aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door beklaagde op 25 juli 2003 te Soest. In zijn aangifte heeft klager het volgende verklaard. Op de bewuste dag had klager meerdere glazen alcohol gedronken, nadat hij van een buurtgenoot had vernomen dat uit het weiland nabij diens huis de koe die aldaar sinds enige tijd verbleef, was weggehaald. Klager was een liefhebber van het dier en bezocht het regelmatig. Omdat hij hierover verdrietig was heeft hij bij een aantal buren, onder wie de dominee, aangebeld dan wel aangeklopt. Toen er door hen niet werd opengedaan, is hij teruggekeerd naar zijn woning. Op een gegeven moment zijn er twee politieagenten, beklaagde en zijn collega, bij klager aan de deur gekomen. Zij hebben hem aangesproken. Vanwege de duisternis schenen zij met een zaklantaarn in zijn gezicht. Omdat de klager dit hinderlijk vond, heeft hij de zogenaamde ‘maglite’ zaklantaarn uit de handen van beklaagde gepakt. Hierop heeft de beklaagde klager bij zijn jas gepakt en naar buiten getrokken. Omdat klagers met een voet achter de hardstenen dorpel bleef hangen, is hij ten val gekomen. Terwijl klager met zijn heup op de dorpel lag, is beklaagde met kracht op hem gaan zitten, hetgeen hevige pijn veroorzaakte. Vervolgens heeft beklaagde klager meerdere vuistslagen in zijn gezicht gegeven. Uiteindelijk is klager geboeid en naar het politiebureau te Baarn overgebracht.
Beklaagde is op de aangifte gehoord. Hij heeft het volgende verklaard. Op de bewuste dag deed hij dienst als hoofdagent van politie. Naar aanleiding van een melding van overlast door buurtgenoten van klager, heeft hij samen met zijn collega, S., een bezoek gebracht aan de woning van klager. Op hun aanbellen heeft klager de deur geopend. Het bleek hun dat klager onder invloed van alcohol was: hij sprak onsamenhangend en was onvast ter been. Op een gegeven moment kwam hij dreigend op beklaagde en zijn collega aflopen. Klager heeft toen de zaklantaarn uit de handen van beklaagde getrokken. Omdat klager op dat moment de zaklantaarn naar achter bewoog, vreesden beklaagde en zijn collega dat klager met de zaklantaarn wilde gaan slaan. Daarop heeft beklaagde klager in het gezicht geslagen. Hierop is klager ten val gekomen en is op de grond een worsteling ontstaan, waarbij klager zich hevig heeft verzet. Om dat verzet te breken, heeft beklaagde klager nogmaals een vuistslag gegeven.
Getuige S. heeft in haar verklaring de weergave van de feiten door beklaagde bevestigd.
Klager is aan het politiebureau te Baarn medisch onderzocht door de dienstdoende arts. Deze heeft een gezwollen linkeroog en een mogelijk gebroken linkerheup geconstateerd. Derhalve is klager met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar werd inderdaad een gebroken heup geconstateerd.
De officier van justitie heeft besloten beklaagde niet te vervolgen, omdat het geweld door beklaagde niet disproportioneel is geweest. Bij brief van 5 januari 2004 is klager hiervan op de hoogte gebracht.
De beoordeling van het beklag
Klager kan als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd en is derhalve ontvankelijk in zijn beklag.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8 van de Politiewet 1993 is een politieambtenaar bevoegd om in het kader van de rechtmatige beoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt. Daarbij dient het toegepaste geweld proportioneel te zijn en dient er geen ander, minder ingrijpende wijze, te zijn om het door de politieambtenaar beoogde doel te bereiken.
Klager en beklaagde verschillen van mening over de vraag of het door beklaagde toegepast geweld proportioneel was en voorts ook over de oorzaak van de gebroken heup van klager.
Beklaagde en zijn collega hebben verklaard dat zij de indruk hadden dat klager hen wilde slaan met een maglite, dat beklaagde hem toen heeft geslagen ter afwending van deze dreiging en dat klager toen ten val is gekomen op een hardstenen drempel. Daarna is beklaagde op hem gedoken om hem onder controle te brengen. Beklaagde heeft klager toen nog een vuistslag gegeven.
Volgens klager heeft beklaagde hem naar buiten getrokken en is hij daardoor gevallen en op de drempel terechtgekomen waarna beklaagde met kracht op zijn heup is gaan zitten en hem vuistslagen heeft toegediend.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat door beklaagde disproportioneel geweld jegens klager is uitgeoefend en dat tengevolge van enig disproportioneel geweld de heup van klager is gebroken. Tegenover de gelijkluidende verklaringen van beklaagde en diens collega staat de verklaring van klager. Anderen zijn bij het voorval niet aanwezig geweest. Er zijn dus geen getuigen die kunnen worden gehoord waardoor meer duidelijkheid in deze zaak zal kunnen komen. Een nader onderzoek is dan ook niet opportuun.
De omstandigheid dat klager inmiddels werd vrijgesproken van zijn eigen aandeel in deze kwestie impliceert, anders dan het klaagschrift lijkt te suggereren, nog niet dat het handelen van beklaagde daarmee een bewijsbaar strafbaar feit oplevert.
Het sepot is naar het oordeel van het hof terecht en op goede gronden gegeven.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag ongegrond is. Er wordt beslist als volgt.
Beslissing
Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Abbink, voorzitter, Roessingh-Bakels en Van Waarden, raadsheren, in tegenwoordigheid van Lauriks, griffier, op 24 mei 2007
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.