De rechtbank heeft in haar vonnis van 17 augustus 2005 onder 1.1 tot en met 1.14 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan met toevoeging van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken.
a. Vanaf mei 1996 heeft [appellant] van [A.] Beheer BV (hierna: [A.]) het appartementsrecht gehuurd, recht gevend op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte op de begane grond, plaatselijk bekend [adres] 1 te Uden (hierna: het pand). De huur bedroeg laatstelijk € 1.350,= per maand. [appellant] exploiteerde hierin een wijnhuis/slijterij.
b. Het pand maakt onderdeel uit van het gebouw aan het [adres] te Uden. Uit de akte van splitsing d.d. 26 maart 1993 (bijlage 1 bij conclusie van repliek) blijkt dat het gebouw is gesplitst in zes appartementsrechten die recht geven op het gebruik van bedrijfsruimten op de begane grond, waarvan [A.] de eigenaar is en één appartementsrecht dat recht geeft op het gebruik van vijftig woningen op de begane grond en op de eerste tot en met vierde verdieping van het gebouw, waarvan de Stichting Volkshuisvesting Uden (hierna: SVU) de eigenaar is. SVU is in de gemeenschap gerechtigd voor 936/1008 aandeel, [A.] voor 72/1008 aandeel. [A.] en SVU zijn, als eigenaars, lid van de Vereniging van eigenaars, hierna VvE.
c. In mei 2001 heeft [appellant] aan [B.] Vastgoed v.o.f. (hierna: [B.]) opdracht gegeven te bemiddelen bij de aankoop van het gehuurde pand. [A.] heeft het pand aangeboden voor een koopprijs van ? 300.000,= met onverkorte opname van de voorwaarden in de aankoopakte en de splitsingsakte (brief 18 juni 2001). [appellant] wilde het pand tevens voor horecadoeleinden gaan exploiteren.
d. In de akte van splitsing (conclusie van repliek, bijlage 1 onder “reglement”) d.d. 26 maart 1993 is onder meer bepaald dat als reglement in de zin van artikel 5:111 sub d BW zal gelden het modelreglement van splitsing in appartementsrechten, vastgesteld bij akte d.d. 2 januari 1992. Artikel 17 lid 4 van dit modelreglement bepaalt:
“Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht het privé gedeelte te gebruiken overeenkomstig de daaraan nader in de akte gegeven bestemming.
Gebruik dat afwijkt van deze bestemming is slechts geoorloofd met toestemming van de vergadering. De vergadering kan bij het verlenen van de toestemming bepalen dat deze weer wordt ingetrokken.
In geval van een zodanig afwijkend gebruik, is artikel 5:119 tweede lid van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.”
e. In aanvulling op voornoemd artikel bepaalt de akte van splitsing ten aanzien van bedrijfsruimten:
“c. bedrijfsruimten (…) zijn bestemd voor commerciële en/of maatschappelijke doeleinden (bijvoorbeeld detailhandel, medische-, paramedische- of administratieve dienstverlening), welke naar hun aard geen overlast of gevaar kunnen veroorzaken voor de bewoners/gebruikers van het gebouw: met name gebruik voor horeca zal zijn verboden.”
f. Bij brief van 29 juni 2001 heeft [C.], als directeur van SVU en bestuurder van de VvE, [appellant] het volgende geschreven:
“Alhoewel in artikel 17 van de Splitsingsakte van 26 maart 1993 is opgenomen dat de bedrijfsruimten niet bestemd zijn voor horecadoeleinden hebben wij geen bezwaar tegen het door u voorgestelde gebruik, mits van overheidswege vereiste vergunningen aanwezig zijn en gevolg gegeven wordt aan de door u zelf aangegeven omschrijving [onderstreping hof]: “Bij de huidige technische mogelijkheden is een combinatie van goede restauratieve eetgelegenheid gecombineerd met wijnhuis/slijterij artikelen van nul en geen overlast, integendeel eerder een uitmuntende dienstbaarheid aan alle omwonenden.”
g. [B.] heeft bij brief van 30 juli 2001, door [appellant] voor akkoord getekend, aan [A.] onder “2. Vestigen van een restauratieve eetgelegenheid” onder meer geschreven:
“In de splitsingsakte, welke ik heb ontvangen is het verboden om in de ruimten op de begane grond een horecabedrijf te beginnen. U is wellicht bekend dat [appellant] al geruime tijd doende is op de lokatie [adres] een wijnhandel/proeverij met eetgelegenheid te maken. Dit is ook voorwaarde om te kunnen blijven voortbestaan op deze lokatie.
Met [C.], directeur van de SVU is overeenstemming bereikt om dit verbod te laten vervallen. (…).
Omdat ook U belang houdt en blijft participeren in de Vereniging van Eigenaren is Uw toestemming eveneens noodzakelijk.”
h. In antwoord op deze brief schrijft [A.] op 16 augustus 2001 aan [B.] hierover:
“Over het vestigen van een restauratieve eetgelegenheid (restaurant) is ons niets bekend. Bekend is dat de heer [appellant] de gemeentelijke toestemming wilde hebben om wijnen welke hij verkoopt de klanten te laten proeven.
Wij willen ten spoedigste met u in mondeling contact treden om zaken te bespreken.”
i. Na een bespreking op 20 augustus 2001 op het kantoor van [A.] laat deze bij brief van 29 augustus 2001 aan [B.] Vastgoed weten geen bezwaar te hebben tegen de ingebruikname als restaurant, mits hierdoor geen overlast ontstaat voor het pand [adres] 11. De afvoer van [adres] 1 ten behoeve van het restaurant zal op eigen terrein gerealiseerd moeten worden.
j. Bij brief van 31 augustus 2001, gericht aan [A.] en door deze voor akkoord getekend op 4 september 2001, heeft [B.] de afspraken tussen [A.] en [appellant] vastgelegd. Deze houden onder meer in:
“(…)
2. U heeft geen bezwaar tegen de ingebruikname als restaurant. Er zal alles aan gedaan worden om overlast aan wie dan ook te voorkomen.
3 (…)
4. (…) [appellant] wil tot een oplossing komen en is bereid, (…) af te zien van juridische procedures voor nu en alsdan mits hij ook van U daartoe een tegemoetkoming kan krijgen. [appellant] doet U daartoe het voorstel om U vanaf 1 augustus tot aan de datum waarop de koopakte notarieel kan worden verleden een vergoeding over de koopsom van f. 300.000,= te voldoen, welke vergoeding gelijk zal zijn aan de rente, zoals die bij banken over tegoeden wordt uitgekeerd, zijnde 4 %. Deze vergoeding zal worden verrekend gelijktijdig met het passeren van de notariële akte, welke nog in de maand september 2001 kan worden verleden.”
k. Op enig moment, volgens [appellant] in juni 2001, volgens [geïntimeerde] op 3 september 2001, heeft [appellant] zich voor juridische bijstand gewend tot [geïntimeerde] in verband met de aankoop van het pand [adres] 1.
l. In reactie op de brief van de met de overdracht belaste notaris d.d. 24 september 2001 schrijft [C.] namens de VvE en SVU bij brief van 8 oktober 2001 aan de notaris:
“In onze brief van 29 juni jl. hebben wij de heer [appellant] bericht geen bezwaar te hebben tegen de vestiging van een restauratieve eetgelegenheid in combinatie met een wijnhuis/slijterij. Deze bestemming zou dan vooraf wel goedgekeurd moeten worden door de gemeente Uden.
Genoemde wijziging behoeft voor de VvE geen bezwaar te zijn, wanneer het geheel beperkt blijft tot de ruimte welke de heer [appellant] wil kopen. Wanneer voorzieningen aan de buitenkant van het gebouw moeten worden aangebracht, zoals bijv. een afvoerkanaal, is dit altijd zo ontsierend voor het pand dat we dit niet kunnen accepteren.
Het besluit tot het wijzigen van de akte van splitsing, dat gebruik voor (bepaalde) horecadoeleinden toegestaan is, zal dan ook niet zonder meer genomen kunnen worden.”
m. Bij brief van 12 oktober 2001 (productie 3 bij conclusie van antwoord) laat de notaris aan [A.] weten dat [appellant] stelt dat de akte van transport niet kan passeren voordat de gewijzigde splitsingsakte is gepasseerd of een daartoe strekkende getekende volmacht door [A.] is ontvangen. [A.] heeft de notaris bij brief van 23 oktober 2001 (productie 19 bij dagvaarding, blad 3) laten weten dat wijziging van bestemming van de splitsingsakte niet met haar is afgesproken. Tegen de wijziging op zich heeft zij geen bezwaar, maar dat dit in de splitsingsakte moet worden gewijzigd is nieuw voor haar.
n. Op verzoek van [appellant] d.d. 11 oktober 2001 (productie 4 bij conclusie van antwoord) schrijft [geïntimeerde] op 12 oktober 2001(productie 6 bij dagvaarding) aan VvE/SVU t.a.v. [C.] dat zij zonder enig voorbehoud uitdrukkelijk heeft ingestemd met de eventuele vestiging van een restaurant in het pand [adres] 1 en dat dit mede instemming omvat tot het realiseren van bijkomende noodzakelijke voorzieningen met het oog op de bestemming en het gebruik van een restaurant ter plaatse. Bij brief van 19 november 2001 (productie 8 dagvaarding) schrijft [C.] hierop aan [geïntimeerde] dat er een groot misverstand is ontstaan, dat er toestemming is verleend voor een eenvoudige restauratieve eetgelegenheid, maar dat een wijziging van de splitsingsakte nooit aan de orde is geweest.
o. In reactie op de brieven van 23 oktober 2001 en 19 november 2001 heeft [geïntimeerde] bij brieven van 7 december 2001 aan [A.] en [C.] geschreven dat de instemming met de bestemming horeca van het pand [adres] 1 juridisch de consequentie heeft dat dat gegeven in de splitsingsakte moet worden opgenomen en dat er geen geldige reden bestaat om niet aan de notariële afwikkeling mee te werken (productie 9 dagvaarding). Getuige het faxbericht van 7 december 2001 heeft [geïntimeerde] de beide definitieve brieven in kopie aan [appellant] gefaxt.
p. Mr. B.T. van Onna, toenmalige advocaat van [A.], heeft bij brief van 11 januari 2002 onder verwijzing naar de bij brief van 31 augustus 2001 vastgelegde afspraken aan [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
“Afgesproken is onder meer, dat de notariële akte nog in de maand september 2001 zou worden verleden. Inmiddels is het januari 2002 en is de akte nog niet gepasseerd.
Cliënte is het thans meer dan beu. Bij deze wordt uw cliënt voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld om de kooptransactie af te ronden. Indien de transportakte dan ook niet uiterlijk donderdag 31 januari 2002 zal zijn gepasseerd, ontbindt cliënte de overeenkomst tussen partijen en zal geen medewerking meer worden verleend aan verkoop. In dat geval zal uw cliënt tevens weer gehouden zijn om huurpenningen te voldoen en zal door uw cliënt tevens de achterstallige huur vanaf 1 juni 2001 tot en met heden dienen te worden voldaan.
Voor de goede orde deel ik u daarbij nog mede, dat cliënte enkel en alleen bereid is medewerking te verlenen aan bestemmingswijziging in de splitsingsakte onder voormelde voorwaarde dat uiterlijk 31 januari 2002 de transportakte zal worden gepasseerd.”
q. Op 23 april 2002 heeft [appellant], met [geïntimeerde] als zijn advocaat, [A.] en de VvE in kort geding (productie 16 bij dagvaarding) betrokken teneinde medewerking af te dwingen aan het doen opmaken van de gewijzigde akte van splitsing en de door [A.] gelegde beslagen te doen opheffen. Tijdens de mondelinge behandeling werd [appellant] bijgestaan door mr. [D.], kantoorgenoot van [geïntimeerde]. De voorzieningenrechter te ’s-Hertogenbosch heeft in zijn vonnis van 2 mei 2002 onder meer overwogen: “4.1 Kern van het geschil is of gedaagden gehouden zijn om de splitsingsakte te wijzigen op het punt van het verbod van horeca-activiteiten. Ter zitting zijn gedaagden, de heer mr. [C.] mede namens de Stichting Volkshuisvesting Uden, bij hun gegeven toestemming tot gebruik in afwijking van het horeca-verbod gebleven. Daartoe was ingevolge artikel 17 lid 4 van het reglement de vergadering van eigenaren bevoegd en de enige twee eigenaren ([A.] Beheer BV en de Stichting Volkshuisvesting Uden) hebben aldus die toestemming gegeven. Dat zij zich tevens verplicht hebben de splitsingsakte te wijzigen, is door hem niet aannemelijk gemaakt en is voor het door [appellant] beoogde gebruik niet noodzakelijk. Het daartoe strekkend onderdeel van de vordering moet worden afgewezen. Overigens had een dergelijke vordering moeten worden ingesteld niet tegen de Vereniging van Eigenaren, maar tegen de gemeenschap van gezamenlijke eigenaren.”
r. Bij brief van 30 mei 2002 (productie 5 bij conclusie van antwoord) bericht [geïntimeerde] aan [appellant] dat het instellen van hoger beroep om bewijstechnische redenen te risicovol is. Dezelfde dag laat [appellant] telefonisch weten hiermee akkoord te zijn (productie 6 bij conclusie van antwoord).
s. Omdat [appellant] vanaf 1 juni 2001 de huur van het pand niet meer heeft voldaan, heeft [A.] [appellant] op 25 april 2002 gedagvaard teneinde betaling van de achterstallige huurpenningen te bewerkstelligen, de huurovereenkomst te laten ontbinden en het pand te doen ontruimen. Bij deelvonnis van 1 mei 2003 heeft de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch [appellant] veroordeeld tot voldoening van de achterstallige en lopende huurpenningen vanaf 1 mei 2002 en hem een termijn van drie maanden verleend om aan deze verplichtingen te voldoen ter voorkoming van ontbinding van de huurovereenkomst. Op 15 augustus 2003 heeft [geïntimeerde] zich als gemachtigde van [appellant] onttrokken. Bij vonnis van 2 oktober 2003 heeft de kantonrechter [appellant], die niet aan het vonnis van 1 mei 2003 had voldaan, veroordeeld om het pand te ontruimen.