ECLI:NL:GHARN:2007:BA5951

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/210
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van der Pol
  • M. van der Kwaak
  • J. Spek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating WSNP wegens gebrek aan goeder trouw en onbetaald laten van schulden

In deze zaak hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2], echtgenoten, een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De rechtbank Arnhem heeft dit verzoek op 19 februari 2007 afgewezen, waarna de appellanten in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft op 23 april 2007 uitspraak gedaan. De appellanten betwisten dat zij niet te goeder trouw zijn geweest bij het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden. [appellant sub 1] was in 2002 60 tot 80% arbeidsongeschikt verklaard, wat leidde tot een aanzienlijke inkomensdaling. In een poging om hun financiële situatie te verbeteren, hebben zij geld geleend en geïnvesteerd in een hotel in Turkije. Deze onderneming bleek echter mislukte, en de appellanten zijn naar Nederland gevlucht na bedreigingen van hun Turkse zakenpartner. Na hun terugkeer hebben zij hun woning verkocht, wat een overwaarde van ongeveer € 31.000,-- opleverde, maar een deel van deze opbrengst is niet gebruikt voor het aflossen van hun hypotheekschuld.

Het hof oordeelt dat de appellanten te lichtvaardig een onderneming zijn gestart, terwijl zij al een aanzienlijke schuldenlast hadden. Bovendien hebben zij geen inzage gegeven in de administratie van de Turkse onderneming, waardoor hun bewering dat de onderneming verantwoord was, niet kon worden onderbouwd. Het hof concludeert dat de appellanten niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van hun schuldenlast en dat hun verzoek om toegelaten te worden tot de WSNP daarom wordt afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem, waarbij het verzoek tot schuldsanering is afgewezen.

Uitspraak

23 april 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/210
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant sub 1]
en
[appellante sub 2],
echtgenoten,
wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. L. Paulus.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 19 februari 2007 is het verzoek van appellanten (hierna te noemen: [appellant sub 1] en [appellante sub 2]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dit vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 27 februari 2007 ingekomen verzoekschrift zijn [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brieven met bijlagen van 12 maart 2007 en 13 april 2007 van de procureur en de op 11 april 2007 ontvangen bijlagen 7 tot en met 10 bij het verzoekschrift.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 april 2007, waarbij [appellant sub 1] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. K.G. van de Streek, advocaat te Nunspeet. [appellante sub 2] is niet verschenen. Mr. Van de Streek heeft desgevraagd verklaard ook namens haar op te treden.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank grondt de afwijzing van het verzoek van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op het oordeel dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van een groot deel van hun aanzienlijke schuldenlast, nu zij, op een moment dat zij reeds een aanzienlijke schuldenlast hadden, een te groot risico hebben genomen door veel geld te investeren in een riskante onderneming in Turkije en in zee zijn gegaan met een onbetrouwbare zakenpartner. Daarnaast hebben zij de opbrengst van de verkoop van hun woning niet volledig gebruikt om hun bestaande hypotheekverplichtingen af te lossen, maar een gedeelte hiervan besteed aan lopende verplichtingen, de inrichting van hun nieuwe woning en de afbetaling van schulden aan familie/bekenden die niet in de schuldenlijst bij de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e Faillissementswet waren opgenomen.
3.2 [appellant sub 1] en [appellante sub 2] betwisten dat zij niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden. [appellant sub 1] is in 2002 60 tot 80% arbeidsongeschikt verklaard, hetgeen geleid heeft tot een enorme inkomensterugval. Vervolgens heeft [appellant sub 1] tevergeefs twee jaar lang zeer intensief gesolliciteerd. In een poging extra inkomen te verwerven om uit hun schuldenpositie te geraken, hebben zij geld geleend bij de Postbank en hebben zij samen met een Turkse ondernemer geld geïnvesteerd in een hotel in Turkije. Er zijn contracten afgesloten met verschillende touroperators en vanaf januari 2005 werd er winst gemaakt. De Turkse zakenpartner heeft echter de gehele winst voor zich behouden en heeft in juni 2005 [appellant sub 1] en [appellante sub 2] met een pistool bedreigd, waarop [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hals over kop en met achterlating van alle gegevens en papieren met betrekking tot de Turkse onderneming naar Nederland zijn gevlucht. Zij hebben gepoogd aangifte te doen bij de Turkse politie en hebben een Turkse advocaat ingeschakeld, doch dit heeft uiteindelijk niets opgeleverd.
Nadat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] een verzoek hadden gedaan toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, hebben zij hun woning verkocht. Volgens de afrekening van de notaris leverde dit een overwaarde van ongeveer € 31.000,-- op, waarmee zij direct een aantal schulden hebben afgelost. Twee maanden later bleek echter dat de hypotheekbank een fout had gemaakt en dat er nog een gedeelte van de hypotheekschuld openstond.
Voorts voeren [appellant sub 1] en [appellante sub 2] aan dat, mocht het hof van oordeel zijn dat zij niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schuldenlast, dit vanwege hun persoonlijke omstandigheden niet aan hen toegerekend kan worden. Een gedeelte van hun schulden is ontstaan doordat [appellante sub 2], die lijdt aan een bipolaire stoornis, als gevolg van haar ziekte extreem veel geld uitgaf. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben er alles aan gedaan om uit hun schulden te geraken. [appellant sub 1] heeft inmiddels een betaalde baan, zodat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in de schuldsaneringsregeling kunnen sparen voor de schuldeisers.
3.3 Het hof gaat bij de beoordeling van het verzoek van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] uit van het door henzelf opgestelde schuldenoverzicht van 27 januari 2007.
Het hof overweegt dat een groot deel van de schuldenlast van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] voortvloeit uit de mislukte onderneming in Turkije, nu [appellant sub 1] en [appellante sub 2] € 48.869,64 bij de Postbank en € 5.222,59 bij de ING hebben geleend om het hotel in Turkije te financieren. Het hof is van oordeel dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] te lichtvaardig een onderneming in Turkije zijn gestart en nieuwe forse leningen zijn aangegaan. Toen [appellant sub 1] en [appellante sub 2] in 2005 hun onderneming in Turkije startten, hadden zij reeds een aanzienlijke schuldenlast, waaronder een schuld van tenminste € 9.890,25 uit een eerder faillissement en een tweetal hypotheken op hun woning van in totaal ruim € 175.000,--. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben het hof geen inzage verschaft in de administratie van de Turkse onderneming en het daaraan ten grondslag liggende ondernemingsplan, zodat hun bewering dat de onderneming wel verantwoord was, op geen enkele wijze is gestaafd. Ter zitting van het hof heeft [appellant sub 1] verklaard dat er wel een deugdelijk ondernemingsplan bestaat, maar dat hij alle gegevens, waaronder de administratie en het ondernemingsplan, bij hun vlucht uit Turkije heeft moeten achterlaten. [appellant sub 1] heeft echter tevens verklaard dat hij een schaduwboekhouding heeft bijgehouden en dat het ondernemingsplan is opgesteld door zijn Nederlandse accountant. Niet valt in te zien waarom [appellant sub 1] en [appellante sub 2] niet een exemplaar van het ondernemingsplan bij hun accountant hebben opgevraagd en de schaduwboekhouding hebben overgelegd.
3.4 Ten aanzien van de vermeende overwaarde van de woning acht het hof verwijtbaar dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] het bedrag van ongeveer € 31.000,-- hebben aangewend om daarmee schulden aan familie/bekenden af te lossen, terwijl deze schulden niet vermeld stonden op de op dat moment reeds ingediende verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e Faillissementswet. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] waren bovendien op de hoogte van het totale hypotheekbedrag, zoals dat was vermeld in voornoemde verklaring, en hadden behoren te begrijpen dat er nog een restschuld aan Fortis bestond en dat zij dit bedrag moesten aanwenden voor aflossing daarvan.
3.5 Ten slotte betrekt het hof in zijn oordeel dat [appellant sub 1] ter zitting van het hof heeft verklaard dat [appellante sub 2], ondanks het feit dat zij onder psychiatrische behandeling staat en zware medicijnen gebruikt, volledig op de hoogte was van de gewraakte handelingen en daarmee heeft ingestemd.
3.6 Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van een groot deel van hun schuldenlast. Het verzoek van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
3.7 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 19 februari 2007.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Pol, Van der Kwaak en Spek en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2007.