ECLI:NL:GHARN:2007:BA5959

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/246
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

3 mei 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/246
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. J.H.F.M. van Rijswijck.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 23 december 2002 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [appellante]) de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. R.A. Boon en tot bewindvoerder P.A.M.T. van den Berg.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 20 januari 2005 is onder meer een saneringsplan vastgesteld, waarbij de termijn van de schuldsaneringsregeling is bepaald op vier jaar vanaf 23 december 2002, dus tot 23 december 2006.
1.3 Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 22 februari 2007 is vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft hiermee de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd zonder dat daarbij de zogenaamde schone lei is verstrekt.
1.4 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 2 maart 2007 per fax en op 6 maart 2007 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht het voormelde vonnis te vernietigen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brieven met bijlagen van 27 maart 2007 en 26 april 2007 van de bewindvoerder, alsmede van de brieven met bijlagen van 18, 19, 22 en 24 april 2007 van de procureur.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2007, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar procureur. Voorts is verschenen de bewindvoerder Van den Berg voornoemd.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft [appellante] de schone lei onthouden omdat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de informatieplicht en het verbod nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen omdat zij heeft vastgesteld dat sprake is van nieuwe schulden van in totaal € 4.228,66, omdat is gebleken dat [appellante] gedurende geheel 2006 haar ziektekostenverzekering niet heeft betaald en omdat [appellante] de bewindvoerder geen informatie heeft verstrekt, waardoor de bewindvoerder pas op de hoogte is gekomen van de nieuwe schuld aan zorgverzekeraar CZ nadat zij bij het tweede tussentijdse beëindigingsverhoor op 26 oktober 2006 de bankafschriften van [appellante] had ontvangen waaruit zulks bleek. [appellante] heeft de rechtbank op 26 oktober 2006 ook niet op de hoogte gebracht van de overige nieuwe schulden en evenmin heeft zij de bewindvoerder op de hoogte gehouden van haar exacte inkomsten.
3.2 [appellante] kan zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen en stelt dat, gelet op de oorzaak en de omvang van de nieuwe schulden, alsmede op het betalingsplan ten aanzien van die nieuwe schulden, deze niet dienen te leiden tot het onthouden van de schone lei.
3.3 De bewindvoerder heeft ter zitting onder meer verklaard dat [appellante] ten tijde van de verificatievergadering weliswaar de boedelachterstand had voldaan, maar dat vervolgens is gebleken dat er nieuwe schulden waren ontstaan aan Zorgverzekeraar CZ, Volkshuisvesting en Essent. Volgens de meest recente gegevens zijn deze schulden thans respectievelijk groot € 1.038,66, € 610,- en € 1.993,-. De bewindvoerder heeft verder nog verklaard dat zij na het verstrijken van de reguliere termijn van drie jaar, gedurende de verlengde looptijd het vrij te laten bedrag en de hoogte van de boedelafdracht niet heeft herberekend, omdat volgens haar - onjuiste - opvatting [appellante] tijdens de verlengde looptijd slechts de minimale maandelijkse bewindvoerdersbijdrage diende te voldoen en de boedelachterstand diende in te lopen.
3.4 [appellante] heeft aangevoerd dat de nieuwe schulden zijn ontstaan door de onregelmatige loonbetaling door haar voormalige werkgever [...], de problemen bij de overgang naar een WW-uitkering begin 2006, de aanvankelijk in 2006 niet ontvangen zorg- en huurtoeslag en de aanzienlijke verhoging van de premie ziektekosten per 1 januari 2005. Hoewel [appellante] er alles aan gedaan heeft om deze betalingsachterstanden te voorkomen en ook direct overleg heeft gevoerd met deze schuldeisers om tot een regeling te komen, betwist zij ze de aard en de omvang van de nieuwe schulden niet.
3.5 Het hof is van oordeel dat ook in hoger beroep de nieuwe schulden tot een totaalbedrag van circa € 3.640,-, mede gelet op het feit dat [appellante] deze niet heeft betwist, zijn komen vast te staan en dat het bestaan van deze nieuwe schulden aan het verlenen van de schone lei in de weg staat. Het verweer van [appellante] dat zij er alles aan gedaan heeft om deze nieuwe schulden te voorkomen en daarvoor een regeling te treffen, doet hieraan niet of onvoldoende af. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] als gevolg van voormelde opvatting van de bewindvoerder met betrekking tot de boedelafdracht, vanaf december 2005 over een verhoogde aflossingscapaciteit beschikte.
3.6 Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Er is geen sprake van dat deze tekortkomingen wegens hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing dienen te blijven. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden het verlenen van de schone lei geweigerd. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 22 februari 2007.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Weij, Lamens en Smeeïng-van Hees en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2007. Bij afwezigheid van de voorzitter is dit arrest getekend door mr. Smeeïng-van Hees.