ECLI:NL:GHARN:2007:BA6042

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
15 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/626
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Wijland-Kalkman
  • W. Wesseling-Lubberink
  • A. van der Beek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertegenwoordiging en vertegenwoordigingsbevoegdheid in het kader van uitzendovereenkomsten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen People One B.V. en Pluss Berlin Personal Leasing und System Service GmbH over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [J.], die als vertegenwoordiger van Pluss Berlin optrad. Het hof oordeelt dat de factuurafspraak een afwijking inhield van eerdere afspraken en dat People One niet redelijkerwijs kon aannemen dat [J.] de vereiste vertegenwoordigingsbevoegdheid had. Het hof stelt vast dat [J.] als elektrotechnicus in dienst was bij Pluss Berlin, maar dat zijn functie niet voldoende was om de veronderstelling van vertegenwoordigingsbevoegdheid te rechtvaardigen. Het hof wijst erop dat People One geen onderzoek heeft gedaan naar de bevoegdheid van [J.], wat wel van haar kon worden verwacht. De getuigenverklaringen van [G.] en [M.] ondersteunen de conclusie dat [J.] niet bevoegd was om de factuurafspraak te maken. Het hof concludeert dat Pluss Berlin niet nalatig was in het wijzen op de onbevoegdheid van [J.]. Het bewijs van de tweede bewijsopdracht wordt niet geleverd, en de vorderingen van People One worden afgewezen. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelt People One in de proceskosten.

Uitspraak

15 mei 2007
tweede civiele kamer
rolnummer 2006/626
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
People One B.V., voorheen handelende onder de naam
Oke Technical Projects B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
appellante,
procureur: mr P.M. Wilmink,
tegen:
de vennootschap naar Duits recht
Pluss Berlin Personal Leasing und System Service GmbH,
gevestigd te Berlijn-Reinickendorf (Duitsland),
geïntimeerde,
procureur: mr W.H.B.M. Litjens.
1 Het verloop van de procedure in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussen appellante (verder te noemen: People One) als gedaagde en geïntimeerde (verder te noemen: Pluss Berlin) als eiseres gewezen vonnissen van de rechtbank te Zutphen van 16 juni 2004, 16 februari 2005 en 1 februari 2006. Een fotokopie van deze vonnissen is aan dit arrest gehecht.
2 Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 28 april 2006 heeft People One Pluss Berlin aangezegd in hoger beroep te komen van de vonnissen van 16 juni 2004, 16 februari 2005 en 1 februari 2006, met gelijktijdige dagvaarding van Pluss Berlin voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft People One 11 grieven tegen de vonnissen van 16 februari 2005 en 1 februari 2006 aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de vonnissen van 16 juni 2004, 16 februari 2005 en 1 februari 2006 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Pluss Berlin in haar vorderingen alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze zal ontzeggen, met de veroordeling van Pluss Berlin in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Pluss Berlin de grieven van People One bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van 16 februari 2005 en 1 februari 2006 zal bekrachtigen en People One in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze als ongegrond dan wel onbewezen zal ontzeggen, met veroordeling van People One in de kosten van (het hof leest:) het hoger beroep.
2.4 Pluss Berlin heeft op 4 januari 2007 ter griffie van het hof bescheiden gedeponeerd (originele producties 7 en 8 bij haar conclusie van 29 december 2004), waarvan akte is opgemaakt onder nummer 2/2007.
2.5 Hierna hebben partijen de stukken overgelegd voor arrest.
3 De ontvankelijkheid
Geen van de grieven richt zich tegen het vonnis van 16 juni 2004, zodat People One in haar beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4 De vaststaande feiten
4.1 Omdat geen grieven zijn aangevoerd tegen het vonnis van 16 juni 2004 en derhalve geen van de grieven zich richt tegen de vaststelling van de feiten onder 2 van dat vonnis, zal ook het hof van die feiten uitgaan. Voorts kan als in hoger beroep onbestreden van het volgende worden uitgegaan.
4.2 Tussen Pluss Berlin en People One zijn verscheidene uitzendovereenkomsten gesloten met betrekking tot 13 uitzendkrachten, met inbegrip van de uitzendkrachten [A.], [B.], [C.], [D.] en [E.] (zie onder 2.3 tot en met 2.5 van het vonnis van 16 februari 2005).
5 De beoordeling in hoger beroep
5.1 Het geschil tussen partijen gaat, voor zover in hoger beroep van belang, over het volgende.
In het kader van de tussen partijen gesloten uitzendovereenkomsten heeft Pluss Berlin aan People One uitzendkrachten ter beschikking gesteld.
Pluss Berlin stelt dat zij ter zake daarvan nog een bedrag van - voor zover in hoger beroep van belang - € 35.611,18 van People One heeft te vorderen overeenkomstig haar door People One ontvangen facturen, vermeerderd met rente.
Partijen zijn het erover eens dat daarop € 5.023,91 in mindering strekt wegens betalingen van People One.
People One bestrijdt nog enig bedrag aan Pluss Berlin verschuldigd te zijn.
Zij stelt daartoe (onder meer), kort gezegd, dat zij bevrijdend gefactureerde werkzaamheden heeft betaald, (onder meer) met de betaling via KeyTech Personele Diensten B.V. (verder te noemen: KeyTech) aan [L.] Project en Management (verder te noemen: EPM) van in totaal € 18.987,41.
Nadat de rechtbank bij het vonnis van 16 februari 2005 People One bewijs in dezen heeft opgedragen en vervolgens getuigenverhoren hebben plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij haar vonnis van 1 februari 2006 People One veroordeeld € 35.611,18, vermeerderd met rente en verminderd met € 5.023,91, aan Pluss Berlin te betalen en People One in de proceskosten van de eerste aanleg verwezen.
De rechtbank is in haar vonnis van 16 februari 2005 (onder 2.1) er vanuit gegaan dat partijen stilzwijgend voor de toepasselijkheid van Nederlands recht hebben gekozen. Geen van de grieven richt zich daartegen zodat ook het hof bij de beoordeling van het geschil daarvan zal uitgaan.
5.2 Grief I heeft betrekking op in rekening gebrachte overuren. De grief, die er niet toe strekt de omvang daarvan te bestrijden, richt zich tegen het oordeel van de rechtbank onder 2.6 van het vonnis van 16 februari 2005 dat Pluss Berlin gerechtigd was het overeengekomen uurtarief overeenkomstig artikel 7 van de “Allgemeine Geschäftsbedingungen” procentueel te verhogen in het geval van gewerkte overuren.
5.3 In het kader van de gehouden comparitie van partijen heeft Pluss Berlin bij brief van 27 september 2004 van haar advocaat zich op het standpunt gesteld dat partijen voor nachtarbeid, ploegendienst, zaterdagarbeid en zondagarbeid specifieke toeslagen boven de overeengekomen “Verrechnungssatz” zijn overeengekomen. Bij haar conclusie van 29 december 2004 (onder 4) heeft Pluss Berlin verwezen naar haar algemene voorwaarden, afgedrukt op de ommezijde van de met People One gesloten aan haar toegezonden arbeidsovereenkomsten (zie producties 7 en 8 bij die conclusie en de originelen daarvan, op 4 januari 2007 ter griffie van het hof gedeponeerd), en gesteld dat de afspraken met betrekking tot de toeslagen in die voorwaarden zijn neergelegd. Het hof begrijpt deze stelling aldus - en vindt daarin bevestiging onder 2 van de memorie van antwoord - dat Pluss Berlin zich op het standpunt stelt dat de algemene voorwaarden tussen partijen gelden. Kennelijk is de rechtbank in haar oordeel onder 2.6 van het vonnis van 16 februari 2005 als onbestreden ervan uitgegaan dat de algemene voorwaarden van Pluss Berlin inderdaad tussen partijen gelden.
5.4 Ook in hoger beroep kan van de gelding van die algemene voorwaarden worden uitgegaan, waar de grieven van People One niet tot het tegendeel daarvan strekken.
Zij stelt dat partijen - kennelijk in afwijking van de algemene voorwaarden van Pluss Berlin - zijn overeengekomen dat voor alle gewerkte uren hetzelfde tarief zou worden berekend, naar het hof begrijpt zonder de hiervoor genoemde verhoging. Pluss Berlin bestrijdt dat.
5.5 People One verwijst ter adstructie naar de producties 24 en 26 bij haar conclusie van antwoord. Deze producties betreffen faxberichten van 27 juli 2001 respectievelijk 6 september 2001 van Keytech ([F.] respectievelijk [G.]) kennelijk aan Pluss Berlin ([H.]) en houden voor zover van belang in: “Nagenoeg geen van uw facturen die wij hebben ontvangen zijn conform onze afspraken. De foutief door u berekende zaken hebben hoofdzakelijk betrekking op overuren ( voor overuren zouden dezelfde uurtarieven worden doorberekend).” (productie 24) en “(…) geldt nog steeds dat wij credit facturen moeten ont-vangen gezien de door u berekende uurtarieven onjuist zijn. Alle tarieven zijn indertijd besproken tussen [L.] en KeyTech.” (productie 26). Deze producties, waarin alleen aan de zijde van People One op de door haar gestelde tariefafspraak wordt gewezen, missen tegenover de betwisting van Pluss Berlin voldoende betekenis om alleen op grond daarvan de juistheid van de stelling van People One te kunnen aannemen.
5.6 People One heeft in hoger beroep uitdrukkelijk bewijs van haar stelling aangeboden, in het bijzonder door het horen van de getuigen [G.] en [I.].
Zij heeft evenwel nagelaten haar stelling tegenover de betwisting van Pluss Berlin nader te concretiseren, hetgeen op haar weg zou hebben gelegen. Zij wijst in dit verband uitsluitend op prijsafspraken tussen EPM ([L.]) en KeyTech, die echter Pluss Berlin bij gebreke van stellingen die voor het tegendeel pleiten niet aangaan, zodat productie 26 ook in zoverre betekenis mist. Het aannemen van enige samenwerking tussen EPM en Pluss Berlin, waartoe grief IX strekt, maakt dat niet anders. Reeds hierom moet het bewijsaanbod als niet ter zake dienende worden gepasseerd. Daarbij komt dat [G.] en [I.] in eerste aanleg reeds als getuigen zijn gehoord. Dit getuigenverhoor betrof weliswaar andere bewijsopdrachten (zie hierna onder 5.13 en 5.23) dan het bewijs dat People One in dezen aanbiedt te leveren, maar [G.] verklaart als getuige dat tariefafspraken altijd met EPM en nimmer met Pluss Berlin zijn gemaakt, welke verklaring met die van [I.] op dit punt strookt.
Hier tegenover heeft People One niet aangegeven hetgeen deze getuigen meer of anders kunnen verklaren, met name ten aanzien van de gestelde tariefafspraak tussen partijen, dan wel hetgeen nog niet gehoorde getuigen te dien aanzien kunnen verklaren. Ook daarom gaat het hof aan het bewijsaanbod als onvoldoende gespecificeerd voorbij en gaat het ervan uit dat de tariefverhoging ingevolge de algemene voorwaarden tussen partijen geldt. Grief I faalt.
5.7 Grief II richt zich tegen het oordeel onder 2.8 van het vonnis van 16 februari 2005 en strekt ten betoge dat overeenkomstig hetgeen in de branche gebruikelijk is alleen uren op basis van werkbriefjes die ook door People One zijn geaccordeerd voor vergoeding in aanmerking komen. People One verwijst naar bij haar conclusie na comparitie als productie 28 overgelegde werkbriefjes (urendeclaraties van KeyTech) en zij stelt dat de daarin voorkomende uren door haar zijn erkend en ook voldaan.
5.8 Pluss Berlin stelt hiertegenover dat haar werkbriefjes aan de openstaande facturen ten grondslag liggen. Zij verwijst naar bij haar conclusie van 29 december 2004 als productie 7 overgelegde arbeidsovereenkomsten en werkbriefjes (“Stundennachweis Pluss”). Zij bestrijdt dat partijen zijn overeengekomen dat het accorderen van de werkbriefjes door People One was vereist en zij betwist tevens dat zulks in de branche gebruikelijk is.
5.9 Het betoog van People One komt in de kern erop neer dat meer uren in rekening zijn gebracht dan door ingeleende uitzendkrachten overeenkomstig het door opdrachtgevers met People One overeengekomen werk is gewerkt. Tegenover de overgelegde arbeidsovereenkomsten en de werkbriefjes van Pluss Berlin zou het op de weg van People One hebben gelegen om dit verweer nader feitelijk te onderbouwen. De rechtbank heeft onder 2.8 van haar vonnis van 16 februari 2005 er reeds op gewezen dat People One heeft nagelaten schriftelijke verklaringen van haar opdrachtgevers in het geding te brengen waaruit kan worden afgeleid dat de door Pluss Berlin aan People One in rekening gebrachte uren voor een gedeelte geen betrekking hebben op tussen de betrokken opdrachtgever en People One overeengekomen werkzaamheden. In hoger beroep heeft People One haar verweer evenmin nader feitelijk onderbouwd. Concrete stellingen welke ingeleende uitzendkrachten welk aantal uren niet overeenkomstig welke tussen People One en welke opdrachtgevers overeengekomen werkzaamheden hebben gewerkt, ontbreken. Daarmee geldt de betwisting van de vordering van Pluss Berlin in dit opzicht als onvoldoende gemotiveerd. Aan het bewijsaanbod van People One moet dan ook op dit punt als niet ter zake dienend worden voorbij gegaan. Grief II faalt.
5.10 Met grief III bestrijdt People One het oordeel van de rechtbank onder 2.9 en 2.10 van haar vonnis van 16 februari 2005, samengevat, dat de hoofdsom van € 37.022,28 als voldoende onderbouwd voor de verdere beoordeling als uitgangspunt heeft te gelden.
5.11 Mede in aanmerking genomen de toelichting op deze grief, begrijpt het hof dat deze zich niet richt tegen het oordeel van de rechtbank (onder 2.9 en 2.10 van dat vonnis) dat in opdracht van People One door KeyTech verrichte betalingen van in totaal € 16.027,83 op het volgens Pluss Berlin verschuldigde bedrag in mindering zijn gebracht en dat daarna als nog te betalen een bedrag van € 37.022,28 resteert. Daarvan kan derhalve ook in hoger beroep worden uitgegaan. In hoger beroep is evenmin het oordeel van de rechtbank onder 2.11 van haar vonnis van 16 februari 2005 bestreden dat People One niet gehouden is in rekening gebrachte bedragen van € 853,20, € 533,99 en € 23,91 te betalen en dat daarom die bedragen op € 37.022,28 in mindering strekken, zodat aan hoofdsom ten hoogste € 35.611,18 resteert.
Gegeven de toelichting op de grief houdt het bezwaar van People One in dat ten onrechte geen rekening is gehouden met betalingen van in totaal € 5.023,91. People One miskent hiermee dat de rechtbank in haar vonnis van 1 februari 2006 onder 2.12 wel degelijk deze betalingen heeft betrokken bij haar oordeel over hetgeen People One aan Pluss Berlin nog schuldig is. Het hof wijst voorts op het dictum van dat vonnis waarin de veroordeling van People One tot betaling van de uiteindelijk geoordeelde onbetaald gebleven hoofdsom, vermeerderd met rente, tevens behelst dat eerst op die rente en vervolgens op de hoofdsom ontvangen betalingen van € 5.023,91 in mindering strekken. Daartegen richten de grieven zich niet.
Voor zover de grief er tevens toe mocht strekken dat de vordering van Pluss Berlin (overigens) onvoldoende is onderbouwd, gaat People One er ten onrechte aan voorbij dat Pluss Berlin in eerste aanleg haar vordering met haar toelichting in haar conclusie van 29 december 2004 aan de hand van productie 7 bij die conclusie - arbeidsovereenkomsten en werkbriefjes - in samenhang bezien met de als productie 2 bij de inleidende dagvaarding overgelegde openstaande facturen (ook cijfermatig) heeft onderbouwd. Daar tegenover heeft People One niet geconcretiseerd hetgeen daarvan onjuist zou zijn, hetgeen op haar weg zou hebben gelegen. Haar bewijsaanbod in hoger beroep moet op dit punt als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
De grief faalt.
5.12 People One stelt dat partijen zijn overeengekomen dat EPM met betrekking tot de van Pluss Berlin ingeleende uitzendkrachten [C.], [D.] en [E.] rechtstreeks aan People One zou factureren en dat People One vervolgens de aldus gefactureerde bedragen rechtstreeks aan EPM zou betalen. Zij concretiseert deze stelling aldus dat [J.], toentertijd werkzaam voor Pluss Berlin en deze vertegenwoordigend, ten kantore van People One ten overstaan van [G.] en [I.] (directeur van People One respectievelijk intercedent van KeyTech) uitdrukkelijk heeft aangegeven dat facturering en betaling via EPM kon verlopen (zie onder 3 van de conclusies van antwoord en dupliek, onder 16, 17 en 18 van de conclusie na comparitie aan de zijde van People One en onder 13 van de memorie van grieven).
Pluss Berlin heeft een en ander bestreden en daartoe onder meer aangevoerd dat zij niet gebonden is aan eventuele afspraken van [J.] met People One.
5.13 Grief IV richt zich tegen het vonnis van 16 februari 2005 onder 2.15 en strekt ten betoge dat reeds met de inhoud van productie 32, ook in samenhang bezien met productie 33 (beide bij de conclusie na comparitie van People One) en de in de visie van People One plaatsgevonden hebbende betalingen aan EPM, het bewijs van die stelling van People One was geleverd. Met deze grief bepleit People One dat de rechtbank haar daarom ten onrechte heeft toegelaten te bewijzen dat [J.] tijdens een onderhoud op het kantoor van People One met [G.] en [I.] namens Pluss Berlin uitdrukkelijk heeft aangegeven dat de facturering en betaling met betrekking tot de ingeleende uitzendkrachten [C.], [D.] en [E.] via EPM konden verlopen (verder aan te duiden als: de eerste bewijsopdracht). De grief leent zich voor een gezamenlijke beoordeling met grief IX, die zich richt tegen het vonnis van 1 februari 2006 onder 2.11 en ertoe strekt dat Pluss Berlin bekend was met het inlenen door People One van haar werknemers door tussenkomst van EPM.
5.14 Productie 32 betreft een faxbrief van 15 november 2001 van EPM aan de heer [K.] van [...] inzake Pluss-Oke-KeyTech. Daargelaten dat deze overgelegde brief kennelijk onvolledig is waar (tenminste) vermelding van de afzender met ondertekening ontbreekt, is het hof met de rechtbank van oordeel dat deze brief, die immers afkomstig is van een ander dan Pluss Berlin, voor het bewijs van de gestelde afspraak tussen Pluss Berlin en People One voldoende betekenis mist. Productie 33 bij die conclusie draagt evenmin in voldoende mate bij aan de bewijslevering. Deze productie betreft een faxbericht van Pluss Berlin aan EPM waarin om een reactie wordt gevraagd op een telefoongesprek met de voormalig zakenpartner van EPM. Voor zover al daaruit enige samenwerking tussen EPM en Pluss Berlin kan worden afgeleid, zegt dat op zich zelf nog niets over de gestelde overeenkomst tussen Pluss Berlin en People One. Voor betalingen van People One aan EPM geldt hetzelfde. Ook indien Pluss Berlin kennis kan worden toegeschreven van mogelijke bemiddeling van EPM bij de totstandkoming van verscheidene arbeidsovereenkomsten tussen Pluss Berlin en People One, brengt dat op zich zelf nog niet mee dat EPM (bevoegd) vertegenwoordiger van Pluss Berlin was om gefactureerde bedragen te innen. Daarom mist de beoordeling van grief IX betekenis en kan deze grief verder onbesproken blijven. Een en ander in onderling verband bezien leidt niet tot een ander oordeel. Ook ontbreken toereikende vaststaande feiten om een bewijsvermoeden te kunnen aannemen. De rechtbank heeft dan ook terecht overeenkomstig de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel van bewijslastverdeling aan People One het bewijs van haar tot verhindering van het door Pluss Berlin gevorderde rechtsgevolg strekkende stelling opgedragen, waar uit enige bijzondere regel noch uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van bewijslast voortvloeit. De grieven IV en IX falen.
5.15 De grieven VI, VII en VIII keren zich tegen het vonnis van 1 februari 2006 onder 2.8, 2.9 en 2.10 en strekken ertoe dat People One in de bewijslevering van de eerste bewijsopdracht is geslaagd. Grief X bestrijdt het oordeel van de rechtbank onder 2.12 van dat vonnis onder meer (voor zover hier van belang) dat People One in die bewijslevering niet is geslaagd. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
5.16 Het hof zal hierna het voorhanden bewijsmateriaal waarderen.
5.17 De in eerste aanleg aan de zijde van People One gehoorde getuigen [G.], directeur van People One, en [I.], intercedent bij KeyTech, verklaren eensluidend dat People One personeel van Pluss Berlin heeft ingeleend via bemiddeling van EPM, die door haar, People One was ingeschakeld.
[G.] verklaart als getuige dat geregeld fouten in de rechtstreeks ontvangen facturen van Pluss Berlin bleken te zitten en dat People One daarom met EPM heeft afgesproken dat Pluss Berlin aan EPM zou factureren, die na controle aan Pluss Berlin zou betalen en dat EPM daarna aan People One zou factureren.
[G.] verklaart voorts: “Op een gegeven ogenblik ontvingen wij zowel van Pluss als van EPM facturen voor dezelfde werkzaamheden. Aanvankelijk ging ik ervan uit dat dit het gevolg was van de nieuw gemaakte afspraken en beschouwde dit als een overgangsprobleem. Ik heb die facturen steeds direct doorgezonden aan EPM gelet op de gemaakte afspraken. Er bleven evenwel facturen” (..) “komen en toen heb ik contact gezocht met EPM” (…) “Zij bevestigden mij dat dit niet de bedoeling was en dat zij de zaak met Pluss zouden oplossen.” (…) “Na onze bedrijfsverhuizing is [J.]”, die zich bij een eerste bezoek vlak voor de bedrijfsverhuizing van People One eind maart/begin april 2001 als vertegenwoordiger van Pluss Berlin voorstelde, “ook op ons nieuwe kantoor langsgekomen. Ik heb toen met hem gesproken onder andere over de dubbele facturering. [J.] bevestigde dat de facturering zou verlopen via EPM, op de wijze die ik zojuist heb uitgelegd, en zegde toe dat hij dit zou gaan regelen met twee kantoren van Pluss waar wij feitelijk het Pluss-personeel vandaan kregen.” (…) “Het tweede gesprek” met [J.] “vond plaats eind mei 2001. Na afloop heeft hij informeel de hand geschud van [I.]. ” (…) “[J.] was steeds mijn aanspreekpunt voor Pluss”.
Een en ander strookt met de getuigenverklaring van [I.], die op dit punt inhoudt dat hij destijds heeft vernomen, eerst van [G.] en later van [J.], dat Pluss Berlin aan “ons” (het hof begrijpt: aan People One dan wel KeyTech) zou factureren en dat later de afspraak is gemaakt dat Pluss Berlin aan EPM zou factureren en EPM aan People One dan wel Keytech. Deze getuige verklaart dat [J.] ter gelegenheid van diens bezoek ten kantore van People One/Keytech aan hem heeft verteld welke afspraken tussen hem ([J.]) en [G.] waren gemaakt, die erop neerkwamen dat voortaan alle contacten via EPM zouden verlopen en ook de facturering.
De als producties 24, 25 en 26 bij de conclusie van antwoord overgelegde faxberichten van 27 juli 2001, 28 augustus 2001 en 6 september 2001 van KeyTech aan Pluss Berlin ondersteunen beide verklaringen in zoverre dat [G.] in de producties 25 en 26 bezwaar maakt tegen dubbel ontvangen facturen die aan EPM zijn verschuldigd.
De getuigenverklaringen van [G.] en [I.] worden bevestigd door de verklaring van de aan de zijde van People One gehoorde getuige [J.], toentertijd in dienstverband werkzaam voor Pluss Berlin. Deze getuige verklaart dat [L.] (het hof begrijpt: EPM) de grootste klant was van Pluss Berlin en dat EPM voor People One bij Pluss Berlin personeel inhuurde. [J.] verklaart voorts dat hij op enig moment met EPM en [G.] telefonisch de afspraak heeft gemaakt, welke afspraak bij gelegenheid van zijn bezoek aan [G.] in diens kantoor en in aanwezigheid van [I.] is bevestigd, dat facturen van Pluss Berlin naar EPM zouden gaan en niet meer rechtstreeks naar People One. Tevens verklaart [J.] dat de factureringsafspraak gold voor de via EPM voor People One werkzame uitzendkrachten [C.], [D.] en [E.].
5.18 Aan de zijde van Pluss Berlin zijn in eerste aanleg in contra-enquête de getuigen [L.] van EPM en [M.], directeur van Pluss Berlin, gehoord.
De getuige [L.] verklaart dat EPM van Pluss Berlin uitzendkrachten heeft ingehuurd ten behoeve van People One. Deze getuigenverklaring stemt op dit punt overeen met de getuigenverklaringen van [G.], [I.] en [J.]. [L.] verklaart voorts dat de facturering steeds via EPM aan People One is verlopen. Het mag zijn, zoals de rechtbank in haar vonnis van 1 februari 2006 onder 2.8 heeft overwogen, dat deze getuige in die verklaring alleen staat, waar de getuigen [G.], [I.] en [J.] hebben verklaard dat aanvankelijk rechtstreeks aan People One werd gefactureerd, maar dat kan niet wegnemen dat ook de verklaring van [L.] erop neerkomt dat in elk geval vanaf enig moment via EPM is gefactureerd.
De getuigenverklaring van [M.] komt erop neer dat Pluss Berlin eerst personeel aan People One en daarna ook aan EPM heeft uitgeleend en dat hem enige relatie tussen EPM en People One niet bekend was, evenmin als de gestelde factureringsafspraak tussen [J.] en [G.] en EPM. De getuige verklaart dat een andere manier van factureren door hem alleen werd beslist en altijd schriftelijk werd vastgelegd.
5.19 Aan de hand van de getuigenverklaringen van [G.], [I.], [J.] en [L.] wordt ervan uitgegaan dat de arbeidsovereenkomsten tussen Pluss Berlin en People One door bemiddeling van EPM tot stand zijn gekomen. Daaraan kan niet afdoen dat [M.] daarvan mogelijk onkundig is geweest, temeer waar de contacten tussen People One en Pluss Berlin, zoals [M.] verklaart, steeds met [H.] van Pluss Berlin verliepen, die niet als getuige is voorgebracht.
5.20 Aan de hand van de getuigenverklaringen van [G.], [I.] en [J.], in onderling verband bezien, kan er tevens vanuit worden gegaan dat [J.] tijdens een onderhoud op het kantoor van People One met [G.] en [I.] uitdrukkelijk heeft aangegeven dat de facturering en betaling met betrekking tot de door People One van Pluss Berlin ingeleende uitzendkrachten [C.], [D.] en [E.] via EPM zou verlopen. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat de verklaring van [G.] als partijgetuigenverklaring op de voet van artikel 164 Rv beperkte bewijskracht heeft in die zin, dat diens verklaring omtrent door People One te bewijzen feiten slechts kan strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs, en het is van oordeel dat de verklaring van [G.] in voldoende mate bijdraagt aan de op dit punt onderling overeenstemmende verklaringen van [I.] en [J.]. Het hof betrekt daarbij dat ook de verklaring van [L.] erop neerkomt dat facturering via EPM zou verlopen. Kennelijk anders dan de rechtbank (onder 2.10 van het vonnis van 1 februari 2006) acht het hof voldoende overtuigend dat [G.] niet alleen met EPM, die als tussenpersoon van People One en niet (tevens) vertegenwoordiger van Pluss Berlin deze laatste ter zake van de te bewijzen factureringsafspraak niet kon binden, maar vervolgens ook met [J.] die afspraak heeft gemaakt nadat (in de visie van [G.]) fouten in de facturering bleven voorkomen. De omstandigheid dat die eerder met EPM gemaakte afspraak niet (goed) werd uitgevoerd, kan daaraan niet afdoen. Ook indien uit de verklaring van [G.], dat [J.] heeft toegezegd de factureringsafspraak te gaan regelen met twee kantoren van Pluss Berlin, waar het ingeleende personeel feitelijk vandaan kwam, een inspanningsverbintenis van [J.] zou kunnen worden afgeleid, zoals de rechtbank (onder 2.10 van het vonnis van 1 februari 2006) heeft overwogen, kan dat niet wegnemen dat aan die toezegging de factureringsafspraak voorafging.
Het mag ten slotte zijn dat [G.] onderscheidenlijk [J.] niet eensluidend hebben verklaard over de beweegredenen van de gemaakte factureringsafspraak, echter dat doet in onvoldoende mate afbreuk aan de overtuigende kracht van hetgeen zij overigens, eensluidend met de getuigenverklaring van [I.] en ook die van [L.], hebben verklaard.
De verklaring van [M.] ontzenuwt een en ander in onvoldoende mate.
Het hof acht dan ook de te bewijzen opgedragen factureringsafspraak tussen [J.] en People One bewezen.
5.21 Ook kan ervan uit worden gegaan dat [J.] ter gelegenheid van de factureringsafspraak namens Pluss Berlin is opgetreden. Uit de getuigenverklaring van [I.], die te dien aanzien wordt aangevuld met die van [G.], kan in voldoende mate worden afgeleid dat [J.], toentertijd werknemer van Pluss Berlin, zich als vertegenwoordiger van Pluss Berlin jegens People One heeft gepresenteerd. De beoordeling of die vertegenwoordiging bevoegdelijk is geweest en, indien dat niet het geval is, of Pluss Berlin niettemin wegens de door haar opgewekte toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [J.] aan de factureringsafspraak is gebonden, zal in het kader van de beoordeling van de vijfde grief aan de orde komen.
5.22 De slotsom is dat People One in de bewijslevering van de eerste bewijsopdracht is geslaagd. De grieven VI, VII, VIII, en X slagen (in zoverre).
5.23 Grief V keert zich tegen het vonnis van 16 februari 2005 onder 2.16 en strekt ten betoge dat [J.] bevoegd was om Pluss Berlin te vertegenwoordigen, althans dat [J.] de toerekenbare schijn van zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft opgewekt, en dat op Pluss Berlin de bewijslast van het tegendeel rust. People One wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2005, RvdW 2005, 20, inmiddels gepubliceerd in NJ 2006, 469. De grief bepleit dat de rechtbank daarom ten onrechte aan People One het bewijs van (toerekenbare schijn van) vertegenwoordigingsbevoegdheid van [J.] heeft opgedragen.
5.24 Pluss Berlin stelt dat [J.] onbevoegd was om de factuurafspraak te maken, het-geen People One niet heeft bestreden, zodat van de onbevoegdheid van [J.] te dien aanzien moet worden uitgegaan.
5.25 People One beroept zich op de zogenaamde Lizardi-regel, volgens welke naar Nederlands internationaal privaatrecht geen beroep op bevoegdheidsbeperkingen mogelijk is ten aanzien van de wederpartij die deze beperkingen niet kende en redelijkerwijs niet behoefde te kennen: in beginsel wordt de partij die in het internationaal rechtsverkeer te goeder trouw is afgegaan op de handelingsbevoegdheid van haar wederpartij beschermd.
5.26 De Lizardi-regel, ook neergelegd in artikel 11 EEG-Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst van 19 juni 1980, Trb. 1980 nr. 156 (EV0), is een regel van Nederlands conflictenrecht. Deze regel is toegesneden op fricties tussen verschillende rechtsstelsels, met name om onaanvaardbare gevolgen van onverkorte toepassing van (een) verwijzingsregel(s) van internationaal privaatrecht af te wenden. Aldus ging het in het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2005 om bevoegdheidsbeperkingen uit hoofde van het naar Nederlands internationaal privaatrecht toepasselijke Iranese incorporatierecht waarop met de Lizardi-regel correctie werd toegepast.
De situatie van fricties tussen verschillende rechtsstelsels ligt echter niet ter beoordeling voor. De grief kan niet anders worden begrepen dan dat People One een aan het materiële Nederlandse recht ontleende regel ter beoordeling voorlegt, namelijk dat degene die te goeder trouw is afgegaan op de handelingsbevoegdheid van zijn wederpartij, dient te worden beschermd. Daarvoor vormt artikel 3:61 lid 2 BW de maatstaf.
5.27 People One stelt, naar het hof begrijpt, dat zij op grond van verklaringen of gedragingen aan de zijde van Pluss Berlin heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend. Gelet op de betwisting daarvan door Pluss Berlin (zie onder 8 van haar conclusie van 29 december 2004) is zij in zoverre terecht tot de bewijslevering van die stelling toegelaten. Op haar rust immers volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van die stelling; uit enige bijzondere regel noch uit de eisen van redelijkheid en billijkheid vloeit een andere verdeling van de bewijslast voort. In zoverre faalt grief V.
5.28 Dit heeft tot gevolg dat in het kader van de tweede bewijsopdracht het voorhanden bewijsmateriaal moet worden beoordeeld. Dat zal hierna aan de orde komen. Daarom slaagt grief X, voor zover deze grief zich richt tegen het oordeel van de rechtbank (onder 2.12 van het vonnis van 1 februari 2006) dat aan de beoordeling van de tweede bewijsopdracht niet meer wordt toegekomen.
5.29 Het hof stelt voorop dat de factuurafspraak een afwijking inhield van hetgeen eerder tussen partijen gold, waarbij [J.] niet betrokken is geweest, en dat die afwijking People One aanleiding had moeten geven tot onderzoek naar zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid. De enkele presentatie door [J.] als vertegenwoordiger van Pluss Berlin mist immers op zichzelf voldoende betekenis om redelijkerwijze toereikende volmacht in dezen aan te nemen. Nergens blijkt uit dat Pluss Berlin, naast [J.] zelf, de schijn van diens vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt. Vast staat dat [J.] als elektrotechnicus voor Pluss Berlin in dienstverband werkzaam was; gesteld noch gebleken is dat die functie (naar wet, gebruik of verkeersopvattingen) een voor de factuurafspraak toereikende volmacht kon veronderstellen. Het hof signaleert te dien aanzien dat volgens de getuigenverklaring van [G.] het eerste contact tussen [J.] en People One eerst in maart/april 2001 heeft plaatsgehad in het kader van een kennismakingsbezoek en dat (hem bekend is dat) [J.] regelmatig bouwplaatsen bezocht waar personeel van Pluss Berlin werkzaam was. Dit is in overeenstemming met de getuigenverklaring van [M.], die te dien aanzien inhoudt dat [J.] naar Nederland was gestuurd om daar werkplekken van uitzendkrachten van Pluss Berlin te bekijken. Het mag aldus zijn dat [J.] zich als bevoegd vertegenwoordiger jegens People One heeft gedragen, echter die bevoegdheid heeft People One onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze niet mogen aannemen, te minder nu gesteld noch gebleken is dat People One zich in enigerlei zin heeft ingespannen om zich te vergewissen van de (on)bevoegdheid van [J.]. Niet valt in te zien dat die inspanning redelijkerwijze niet van haar kon worden gevergd; bij gebreke van gegevens die voor het tegendeel pleiten kan ervan worden uitgegaan dat People One op eenvoudige wijze onderzoek naar de bevoegdheid van [J.] heeft kunnen verrichten, (bijvoorbeeld) door Pluss Berlin daarover te bevragen. People One kon dan ook op de hoogte zijn van de vertegenwoordigingsonbevoegdheid van [J.] en had dat redelijkerwijze behoren te zijn. Daarbij komt dat Pluss Berlin niet kan worden verweten nalatig te zijn geweest om People One tijdig op de onbevoegdheid van [J.] te wijzen; uit de in zoverre onbestreden getuigenverklaring van [M.] blijkt dat hij niets van de factuurafspraak wist en nergens blijkt uit dat anderszins aan de zijde van Pluss Berlin tijdig bekendheid met de presentatie van [J.] als haar vertegenwoordiger bestond.
5.30 Het hof acht dan ook het bewijs van de tweede bewijsopdracht niet geleverd en wijst er nog op dat People One haar beroep op artikel 3:61 lid 2 BW in hoger beroep niet nader heeft onderbouwd. Aan het bewijsaanbod van People One gaat het hof hier als niet ter zake dienende voorbij omdat zij niet heeft aangegeven hetgeen de reeds gehoorde getuigen meer of anders kunnen verklaren en welke andere getuigen ter zake van de tweede bewijsopdracht nog kunnen worden gehoord. Grief X, ofschoon terecht voorgesteld, mist dan ook in zoverre doel en grief V faalt voor het overige.
5.31 Grief X keert zich tevens tegen het oordeel van de rechtbank dat People One gehouden is wettelijke rente over de openstaande facturen te betalen vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag der voldoening. People One stelt dat zij van meet af aan heeft aangegeven dat en waarom zij van mening was niets aan Pluss Berlin te zijn verschuldigd en dat een onevenredig lange tijd is verstreken voordat Pluss Berlin op de zaak is teruggekomen, onder welke omstandigheden de aanspraak van Pluss Berlin op de volledige wettelijke rente in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
5.32 People One miskent hiermee dat enkel tijdsverloop en stilzitten van Pluss Berlin er niet toe kan leiden dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat Pluss Berlin haar recht op wettelijke rente vanaf de vervaldatum kan doen gelden. Bijzondere omstandigheden die daartoe wel kunnen leiden zijn gesteld noch gebleken. De omstandigheid dat People One tegen de facturen heeft geprotesteerd kan niet als een zodanige omstandigheid gelden, omdat immers die omstandigheid, ook in samenhang bezien met het stilzitten van Pluss Berlin, niet tot gevolg kan hebben dat People One er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Pluss Berlin haar aanspraak op wettelijke rente niet langer (geheel) zou handhaven. Grief X faalt ook in zoverre.
5.33 Grief X richt zich ten slotte tegen de proceskostenveroordeling van People One. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt evenwel dat de veroordeling onder 3.1 van het vonnis van 1 februari 2006 in stand dient te blijven. Waar Grief XI zelfstandige betekenis mist omdat daarbij geen met redenen omkleed bezwaar is geformuleerd zodat deze grief faalt, heeft People One dan ook als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij te gelden. Zij is dan ook terecht in de proceskosten van de eerste aanleg verwezen.
5.34 De slotsom is dat de bestreden vonnissen van 16 februari 2005 en 1 februari 2006 - het vonnis van 1 februari 2006 met verbetering van gronden - zullen worden bekrachtigd. De vorderingen van People One zullen worden afgewezen. People One zal als de in hoger beroep grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het beroep worden verwezen.
6 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart People One niet-ontvankelijk in haar beroep van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank te Zutphen van 16 juni 2004;
bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank te Zutphen van 16 februari 2005 en 1 februari 2006;
veroordeelt People One in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van Pluss Berlin gevallen en tot op heden begroot op € 1.115,- voor griffierecht en € 1.158,- voor procureurskosten;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs Van Wijland-Kalkman, Wesseling-Lubberink en Van der Beek en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2007.