ECLI:NL:GHARN:2007:BA7378

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
15 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
700049
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Melssen
  • A. Garos
  • J. Janse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van faillissement van Import-Export B.V. na beoordeling van baten

In de zaak van Import-Export B.V. heeft het Gerechtshof Arnhem op 15 juni 2007 uitspraak gedaan over de opheffing van het faillissement van de vennootschap. De zaak kwam voor het hof in hoger beroep na een eerdere beschikking. De appellante, vertegenwoordigd door mr. J.C.J. Smallenbroek, stelde dat er nog baten aanwezig zijn die rechtvaardigen dat het faillissement niet opgeheven wordt. De curator, mr. [naam 2], stelde echter dat er geen herzieningsprocedure was gestart en dat het faillissement opgeheven moest worden omdat er onvoldoende baten waren in de zin van artikel 16 van de Faillissementswet (Fw). Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat er nog baten waren die het voortbestaan van het faillissement rechtvaardigden. De appellante had niet voldaan aan de verzoeken van het hof om aanvullende informatie te verstrekken over de faillisementsverslagen en de herzieningsprocedure. De curator bevestigde dat er geen plannen waren om een herzieningsprocedure te starten, wat de noodzaak voor het voortbestaan van het faillissement verder ondermijnde.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat er geen of onvoldoende baten waren en dat het faillissement opgeheven diende te worden. De beschikking van het hof van 16 maart 2007 werd bekrachtigd, en de zaak werd afgesloten. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van bewijs en de rol van de curator in faillissementsprocedures.

Uitspraak

Beschikking d.d. 15 juni 2007
Rekestnummer 0700049
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam 1] Import- Export B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appelante,
hierna te noemen: [appellante],
procureur mr. A.O.C.A. van Schravendijk,
advocaat voorheen: mr. E.R. van Schaik,
advocaat thans: mr. J.C.J. Smallenbroek.
Belanghebbende:
mr. [naam 2],
voorheen advocaat en procureur te [vestigingsplaats].
hierna te noemen: de curator.
De inhoud van de tussenbeschikking van 16 maart 2007 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na voormelde tussenbeschikking is ter griffie van het hof een brief van 23 april 2007 met bijlagen ingekomen van mr. Smallenbroek, advocaat en procureur te Leiderdorp.
Tevens is van mr. Smallenbroek een fax ingekomen van 6 juni 2007, met bijlage.
Ter zitting van 7 juni 2007 is de behandeling van de zaak voortgezet. Aanwezig ter zitting waren mevrouw [betrokkene 1] en haar dochter, alsmede mr. Smallenbroek voornoemd. Eveneens is mr. [naam 2] voornoemd ter zitting verschenen.
De beoordeling
De opdrachten van het hof
1. In de beschikking van het hof van 16 maart 2007 heeft het hof [aappellante] opgedragen over te leggen:
A. de faillisementsverslagen in het faillissement van [appellante];
B. het inleidend processtuk in de herzieningsprocedure, waaruit blijkt dat deze inmiddels geïnitieerd is;
C. een schriftelijke toelichting van de raadsman van [appellante], zo nodig met bescheiden onderbouwd, ten aanzien van het belang van [appellante] om zich tegen opheffing van het faillissement te verzetten mede gelet op het bepaalde in artikel 2: 19 lid 5 BW, waarbij het hof wenst te vernemen of de uitspraak van de Hoge Raad van 26 maart 2004 (AO 2779) daarbij nog een rol speelt.
Ad. A:
2. Het hof heeft kennisgenomen van de bij hiervoor genoemde brief van 23 april 2007 toegezonden faillissementsverslagen.
Ad B:
3. Er is geen bewijsstuk ingebracht waaruit blijkt dat de herzieningsprocedure is geïnitieerd. Namens [appellante] is daarover ter zitting verklaard dat de advocaat in afwachting is van een toevoeging en dat daarom nog geen procedure geïnitieerd is.
Ad C:
4. De schriftelijke toelichting waarom door het hof was verzocht is niet ingekomen; [appellante] heeft de reactie op het hiervoor genoemde artikel en arrest mondeling ter zitting - en schriftelijk door middel van zijn ter zitting overhandigde pleitnotitie - gegeven.
De stelling van [appellante]
5. Kort samengevat is de stelling van [aappellante] dat het risico dat de vennootschap in liquidatie niet als procespartij in de te starten herzienings-procedure wordt erkend dermate groot dat het praktischer is om voorzichtigheidshalve de vennootschap in stand te laten en nog niet te ontbinden, zodat de vennootschap als procespartij kan optreden.
Nu er nog aan te wijzen baten zijn, kan de opheffing ook om die reden niet worden uitgesproken.
[aappellante] verzoekt het hof dan ook de opheffing van het faillissement aan te houden voor een door het hof te bepalen termijn, zodat de revisieprocedure kan worden gestart.
Visie van de curator
6. Ingevolge artikel 25 eerste lid Fw. worden rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorend tot onderwerp hebben - waartoe ook behoren belastingschulden - zowel tegen als door de curator ingesteld.
Dat de curator niet van plan is om een herzieningsprocedure te initiëren bleek reeds uit het verzoek tot opheffing, maar is bevestigd door de nagezonden stukken.
7. Ook ter zitting van 7 juni 2007 heeft de curator verklaard dat de procedure thans moet eindigen, zeker nu er feitelijk nog geen herzieningsprocedure is gestart. De zaak is van alle kanten en door vele instanties bekeken, maar geen van de procedures heeft een door de B.V. gewenst resultaat opgeleverd. Het faillissement moet nu opgeheven worden, aldus de curator.
Overwegingen van het hof
8. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat er thans geen of onvoldoende baten zijn in de zin van art. 16 Fw. Om die reden dient het faillissement te worden opgeheven.
9. De stelling van [aappellante] dat dit leidt tot het niet langer bestaan van de rechtspersoon en dat zij belang hebben bij het voortbestaan van de rechtspersoon kan niet tot een ander oordeel leiden en is bovendien niet zonder meer juist, nu dit blijkens artikel 2:19, lid 4 en artikel 2:19 lid 5 BW afhangt van de daarin beschreven omstandigheden.
Slotsom
10. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Garos en Janse, raden, en uitgesproken door mr. Melssen, raadsheer, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Bons als griffier ter buitengewone openbare terechtzitting van dit hof van vrijdag 15 juni 2007.