5 juni 2007
tweede civiele kamer
rolnummer: 2006/236
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr W.D. Huizinga,
de maatschap [geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 24 januari 2006 dat de rechtbank Zwolle-Lelystad tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als gedaagde en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als eiseres heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 21 februari 2006 [geïntimeerde] aangezegd van het vonnis van 24 januari 2006 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft hij geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende [geïntimeerde] in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren althans die zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide gedingen.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grief bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht en heeft zij geconcludeerd dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
2.4. Daarna is aan [appellant] een akte verleend en aan [geïntimeerde] een antwoordakte.
2.5. Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de navolgende feiten vast.
a. [geïntimeerde] heeft werkzaamheden verricht in verband met een op te richten houdstervennootschap ([appellant] Beheer B.V. ) van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [appellant] Verhuur en Handelsonderneming B.V. en [appellant] International Transport B.V. .
b. In een brief van 29 juli 2004 namens de Minister van Justitie aan notaris mr [A.], met als onderwerp “[appellant] Beheer B.V.“, wordt onder meer het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van uw verzoek 27 april 2004 tot afgifte van de verklaring van geen bezwaar ten aanzien bovengenoemde vennootschap, bericht ik u als volgt.
Uit de vragenformulier blijkt dat als oprichter, directeur en enig aandeelhouder van de op te richten vennootschap zal fungeren de heer [appellant]. De heer [appellant] kan derhalve worden aangemerkt als beleidsbepaler van de op te richten vennootschap.
(…)
Met betrekking tot de zakelijke activiteiten van de heer [appellant] is mij gebleken dat hij onmiddellijk, dan wel middellijk de enige beleidsbepaler is van de vennootschappen [appellant] Verhuur en Handelsonderneming B.V. en [appellant] International Transport B.V.(…) Ten aanzien van de vennootschap [appellant] Verhuur en Handelsonderneming B.V. heeft de heer [appellant] de bijlage 1 ingevuld. Hieruit blijkt dat de onderneming in de laatste twee boekjaren verlies heeft geleden en dat zowel quick als current ratio kleiner dan 1 zijn. Gelet op deze feiten, verneem ik graag van de heer [appellant]:
c. Een toelichting op de oorzaak van de negatieve cijfers van [appellant] Verhuur en Handelsonderneming B.V.
d. Een toelichting op het feit dat de onderneming nog niet aan haar wettelijk plicht heeft voldaan de jaarstukken 2003 te deponeren bij de Kamer van Koophandel.
e. (…)
f. Met betrekking tot [appellant] Internationaal Transport B.V. verneem ik graag informatie omtrent de (voorlopige) gegevens over het eigen vermogen en de resultaten van het laatste boekjaar, en voorzover deze negatief zijn daar een toelichting op.
(…)
Ik verzoek u de vragen uitvoerig (dus niet uitsluitend ja” of ‘nee”) en gestaafd met bewijsstukken (ondernemingsplan, letter of good standing) te laten beantwoorden.”
c. Bij brief van 13 september 2004 hebben [geïntimeerde] en [appellant] aan IJsseloevers Notarissen (mr [B.]), voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“Naar aanleiding van uw verzoek om de door het Ministerie van Justitie gestelde vragen m.b.t. de Verklaring van Geen Bezwaar te beantwoorden, doen wij u bijgaand onze informatie toekomen.
(…)
g. De bedoeling van het oprichten van [appellant] Beheer B.V. is het beheren en houden van de aandelen van [appellant] Verhuur en Handelsonderneming B.V. en [appellant] Internationaal Transport B.V., dus een houdstervennootschap. Voorts is het de bedoeling dat dhr. [appellant] in loondienst zal komen bij [appellant] Beheer B.V..
(…)
i. Aangezien dhr. [appellant] uitsluitend deze houdstermaatschappij wil oprichten (waarin zoals gezegd) geen andere activiteiten zullen plaats vinden zijn er dus ook geen extra financiële middelen nodig.
j. (…)
Wij hopen zo voldoende informatie te hebben verstrekt. De heer [appellant] heeft deze antwoorden geheel voor akkoord en als juist mede ondertekend.
Accountantskantoor [geïntimeerde]
[handtekening [geïntimeerde]] [handtekening [appellant]]
[geïntimeerde] AA [appellant]
d. Er is door de Minister van Justitie een verklaring van geen bezwaar verleend (als bedoeld in artikel 2:175 lid 2 BW). De op te richten B.V. is uiteindelijk niet opgericht omdat de besloten vennootschap [appellant] Transport International B.V., waarvan [appellant] enig bestuurder is/was, in staat van faillissement is verklaard.
e. [geïntimeerde] heeft aan “[appellant] Beheer B.V.” vier facturen gestuurd voor in totaal een bedrag van € 2.057,28 inclusief BTW. Het betreft de volgende facturen:
= een factuur d.d. 4 december 2004 van € 243,95 inclusief BTW ter zake van “WERKZAAMHEDEN t/m NOVEMBER 2004: diverse correspondentie; overleg notaris/beoord. akten; bemoeiing oprichting B.V.” ;
= een factuur d.d. 5 januari 2005 van € 35,70 inclusief BTW ter zake van “WERKZAAMHEDEN t/m DECEMBER 2004: overleg notaris/beoord. akten”;
= een factuur d.d. 4 februari 2005 van € 1.715,15 inclusief BTW ter zake van: “Bespreking administratie, Bespreking(en), Controle van de jaarrekening, Diverse correspondentie, Diverse fiscale correspondentie, Verwerken/controle administratie door de accountant en “Diverse correspondentie door de assistent-accountant”;
= een factuur d.d. 26 februari 2005 van € 62,48 inclusief BTW ter zake van “Diverse correspondentie”.
f. Atradius heeft namens [geïntimeerde] [appellant] bij brief van 11 april 2005 gesommeerd om de vier facturen, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke incassokosten (ad € 312,04) en dossierkosten (€ 45,--) te betalen. Ter toelichting in de brief staat onder meer het volgende vermeld:
“Zoals bij u bekend was de besloten vennootschap [appellant] Beheer B.V. in eerste instantie een B.V. in oprichting. Cliënte heeft met u besprekingen gevoerd om een holdingconstructie op te zetten. Er is eveneens overleg geweest met de notaris. Het bevreemdt cliënte ten zeerste, dat u zich dit niet meer herinnert.
Cliënte wenst dan ook niet verder meer in discussie te gaan en zal tijdens een eventueel op te starten procedure de betreffende notaris als getuige gebruiken.
Bij dezen verzoeken en voor zoveel nodig sommeren wij u dan ook om voormeld verschuldigd bedrag groot € 2.437,32 thans BINNEN VIER DAGEN NA HEDEN op een van onze bankrekeningen te voldoen.”
g. [appellant] heeft de facturen niet betaald.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1. In dit geding gaat het, kort gezegd, om het volgende. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gesteld dat [appellant] aan haar opdracht heeft gegeven werkzaamheden te verrichten in verband met de oprichting van [appellant] Beheer B.V en dat zij, [geïntimeerde], aan deze opdracht uitvoering heeft gegeven.
[geïntimeerde] stelt uit hoofde van de overeenkomst van opdracht een bedrag van € 2.057,28 van [appellant] te vorderen te hebben, te vermeerderen met de – op grond van de volgens [geïntimeerde] tussen partijen overeengekomen standaardvoorwaarden van [geïntimeerde] - verschuldigde rente en buitengerechtelijke incassokosten.
4.2. In eerste aanleg heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, aangezien [appellant], hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid te zijn gesteld, niet heeft geconcludeerd voor antwoord. Met zijn grief richt [appellant] zich tegen deze toewijzing van het gevorderde. Hij heeft daartoe primair betwist dat hij op enig moment aan [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven om voor zijn risico en rekening werkzaamheden te verrichten. Volgens [appellant] is de opdracht om [appellant] Beheer B.V. op te richten verstrekt door (zo begrijpt het hof:) [appellant] Internationaal Transport B.V. Op deze grond dienden de rekeningen dan ook gezonden te worden aan [appellant] Internationaal Transport B.V., aldus [appellant].
4.3. Het hof zal allereerst de vraag behandelen wie als opdrachtgever dient te worden beschouwd van [geïntimeerde]. Vooropgesteld zij dat [appellant] op zichzelf niet betwist dat er een opdracht aan [geïntimeerde] is gegeven tot het verrichten van werkzaamheden in verband met de oprichting van [appellant] Beheer B.V., terwijl uit de stukken kan worden afgeleid dat [appellant] bij die werkzaamheden betrokken is geweest. Dat blijkt onder meer uit de onder 3 sub c vermelde brief van 13 september 2004, die ook door [appellant] is ondertekend.
Nu [appellant] enig bestuurder is/was van [appellant] Internationaal Transport B.V., dient derhalve te worden onderzocht of [appellant] in privé dan wel namens [appellant] Internationaal Transport B.V. aan [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven tot het verrichten van werkzaamheden in verband met de oprichting van [appellant] Beheer B.V.
4.4. Bij gebreke van een schriftelijke opdracht is voor beantwoording van de vraag wie als opdrachtgever heeft te gelden, [appellant] dan wel [appellant] Internationaal Transport B.V, bepalend hetgeen [appellant] en [geïntimeerde] over en weer jegens elkaar hebben verklaard en op welke wijze zij zich jegens elkaar hebben gedragen alsmede hetgeen zij, gelet op alle omstandigheden van het geval, uit deze verklaringen en gedragingen over en weer hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden. In dit verband is het volgende van belang.
Uit de stukken valt af te leiden dat [appellant] in privé de oprichter en beleidsbepaler zou zijn van de op te richten B.V. alsook dat [appellant] in privé betrokken was bij de werkzaamheden van [geïntimeerde]. Het hof leidt dit af uit punt 2 van de akte van [appellant] van 22 augustus 2006, uit de onder 3 sub b vermelde brief van de Minister van Justitie van 29 juli 2004 alsmede ook uit de onder 3 sub c vermelde brief van 13 september 2003.
Het hof leest in punt 2 van de akte van 22 augustus 2006 de erkenning door [appellant] dat hij de oprichter was van de op te richten B.V.. [appellant] stelt daar immers: “Het ligt voor de hand dat [appellant] in privé wordt genoemd als oprichter van de besloten vennootschap (…)“.
Uit de brief van 29 juli 2004 van de Minister van Justitie blijkt dat (ook) de Minister ervan uitgaat dat [appellant] als “oprichter, directeur en enig aandeelhouder van de op te richten vennootschap zal fungeren” en dat [appellant] “derhalve [kan] worden aangemerkt als beleidsbepaler van de op te richten vennootschap.” In dat verband heeft de Minister aan de betrokken notaris een aantal vragen over [appellant] gesteld alsook over de vennootschappen waarvan [appellant] onmiddellijk dan wel middellijk enig beleidsbepaler is, te weten [appellant] Internationaal Transport B.V. en [appellant] Verhuur en Handelsonderneming B.V.. Bij brief van 13 september 2004 zijn de door de Minister gestelde vragen beantwoord. In punt i van deze brief wordt bevestigd dat [appellant] H.F. [appellant] Beheer B.V. wil oprichten, terwijl niet wordt weersproken dat [appellant] ook als directeur en enig aandeelhouder van de op te richten B.V. is te beschouwen. Verder worden de vragen ten aanzien van [appellant] Internationaal Transport B.V. en [appellant] Verhuur en Handelsonderneming B.V. beantwoord. De antwoorden in de brief zijn door [appellant] “geheel voor akkoord en als juist” ondertekend. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] de brief daarbij anders dan in privé heeft ondertekend. Integendeel, zowel de inhoud van de brief als de ondertekening geven juist aanleiding om aan te nemen dat [appellant] de brief in privé heeft ondertekend. Er wordt immers vermeld dat “de heer [appellant]” de antwoorden geheel voor akkoord en als juist mede heeft ondertekend, terwijl er bij de handtekening van [appellant] niet wordt vermeld dat hij de handtekening in een andere hoedanigheid dan in privé heeft geplaatst.
4.5. Gelet op voormelde omstandigheden heeft [geïntimeerde] [appellant] naar het oordeel van het hof redelijkerwijze mogen beschouwen als opdrachtgever tot de werkzaamheden, terwijl bovendien wordt aangenomen dat zij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan.
[appellant] heeft (in punt 2 van zijn akte) aangevoerd dat het “meer voor de hand [ligt], en dit feitelijk ook zo [is] gebeurd, dat de reeds bestaande BV’s de opdracht verstrekten, omdat zij onder de holding willen vallen.” [appellant] heeft tegenover de hiervoor weergegeven omstandigheden zijn stelling dat niet hij, maar de reeds bestaande B.V.’s opdracht aan [geïntimeerde] hebben verstrekt echter onvoldoende gemotiveerd. Dit had van [appellant] wel verwacht mogen worden, nu het in het algemeen voor de hand ligt - en [appellant] daarvan in dit geval redelijkerwijze ook van heeft mogen uitgaan - dat de oprichter van een B.V. de opdrachtgever is ter zake van de werkzaamheden die in het kader van die oprichting dienen plaats te vinden. De stelling van [appellant] op dit punt zal dan ook als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd worden gepasseerd. Aan zijn bewijsaanbod dient als niet ter zake dienende worden voorbij gegaan. Conclusie dient derhalve te zijn dat [appellant] in privé opdracht aan [geïntimeerde] heeft verleend om werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de oprichting van [appellant] Beheer B.V..
4.6. In de memorie van grieven alsook in de akte van 22 augustus 2006 heeft [appellant] – subsidiair - bezwaar gemaakt tegen de facturen. Hij heeft daarbij gesteld dat er op de facturen een aantal werkzaamheden voorkomt dat geen verband (kan) houden (houdt) met de oprichting van [appellant] Beheer B.V.. Daarnaast stelt [appellant] dat aan te nemen valt dat ongeveer drie weken na verzending van de brief van (bedoeld zal zijn:) 13 september 2004 de verklaring van geen bezwaar is afgegeven en dat in dat verband niet te begrijpen is dat de facturen die [geïntimeerde] thans tracht te innen betrekking hebben op de periode november 2004 tot en met week 8 van 2005. Volgens [appellant] kunnen laatstgenoemde werkzaamheden geen betrekking hebben op de oprichting van [appellant] B.V..
4.7. [geïntimeerde] heeft daartegen primair als verweer aangevoerd (memorie van antwoord, punt 16) dat op grond van de door haar gehanteerde, [appellant] bindende, standaardvoorwaarden, [appellant] binnen 30 dagen na de verzenddatum van de facturen, schriftelijk had moeten reclameren met betrekking tot de verrichte werkzaamheden en/of het factuurbedrag en dat, nu [appellant] heeft nagelaten tijdig schriftelijk te reclameren, zijn recht op reclame is komen te vervallen.
4.8. [appellant] heeft deze stelling van [geïntimeerde] op geen enkele manier betwist. Hij heeft niet betwist dat de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] tussen partijen toepasselijk zijn noch dat deze de door [geïntimeerde] gestelde inhoud en consequenties hebben. Hij heeft zich er evenmin op beroepen dat de voorwaarden waarop [geïntimeerde] zich in dit geding beroept als onredelijk bezwarend aangemerkt dienen te worden noch heeft hij aangevoerd dat hij wel tijdig bezwaar heeft gemaakt. [appellant] heeft wel de gelegenheid gehad om op deze punten verweer te voeren, nu hij bij akte van 22 augustus 2006 in de gelegenheid is gesteld om op de memorie van antwoord te reageren, hetgeen hij ook - uitgebreid - heeft gedaan.
4.9. Het hof is op deze gronden van oordeel dat [appellant] gehouden is om de facturen aan [geïntimeerde] te voldoen, vermeerderd met de door [geïntimeerde] gevorderde (en door de rechtbank toegewezen) rente en buitengerechtelijke incassokosten.
4.10. De grief faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
4.11. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 24 januari 2006;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 948,-- voor salaris van de procureur en op € 248,-- voor griffierecht en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Van Wijland-Kalkman, Wesseling-Lubberink en Frankena en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2007.