TBS 2007\041
Beslissing d.d. 2 juli 2007
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
{naam TBS-gestelde},
geboren te {geboorteplaats} op {geboortedatum},
verblijvende in {verblijfplaats} .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Almelo van 4 januari 2007, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
• de uitspraak van het gerechtshof te Arnhem van 27 februari 1997, waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (ter zake van onder meer verkrachting, poging tot verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid);
• het op 17 november 2005 op grond van artikel 509o, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering uitgebrachte advies van het Forensisch Psychiatrisch Centrum "Veldzicht", strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar, alsmede de in dat artikel bedoelde aantekeningen;
• de vordering van de officier van justitie van 29 november 2005, ingekomen ter griffie van bovenvermelde rechtbank op 1 december 2005 en strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling van betrokkene met een termijn van twee jaar;
• het rapport van het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniet te Utrecht, van 28 februari 2006, opgemaakt door J. Loerakker, psychiater; en A.J. de Groot, psycholoog, van 28 februari 2006, betreffende betrokkene;
• het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg hetwelk heeft geleid tot de beslissing waarvan beroep;
• de beslissing waarvan beroep;
• de akte van hoger beroep van de betrokkene d.d. 5 januari 2007;
• een brief van mr. J.A.W. Knoester, advocaat te ’s-Gravenhage, van 19 maart 2007, met daaraan gehecht een kopie van een faxbericht van mevr. M. Kleine van de Stichting Exodus Nederland;
• een brief van mr. J.A.W. Knoester voornoemd van 30 maart 2007 met daaraan gehecht een door betrokkene geschreven brief;
• een brief van mr. J.A.W. Knoester voornoemd van 10 mei 2007 met daaraan gehecht een van faxbericht van mevr. M. Kleine van de Stichting Exodus Nederland;
• een brief van mr. J.A.W. Knoester voornoemd van 11 mei 2007 met daaraan gehecht zijn aan de officier van justitie gerichte brief van 11mei 2007;
• een brief van mr. J.A.W. Knoester voornoemd van 30 mei 2007 met daaraan gehecht een door betrokkene geschreven brief d.d. 16 mei 2007;
• een afschrift van een brief van de Stichting Exodus Nederland van 4 juni 2007;
• een aanvullende rapportage op het reguliere verlengingsadvies van het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug van 4 juni 2007;
• een brief van mr. J.A.W. Knoester voornoemd van 14 juni 2007 met daaraan gehecht een uitdraai van een e-mailbericht van de heer F. Daling.
Het hof heeft ter terechtzitting van 18 juni 2007 gehoord:
• De terbeschikkinggestelde die daarbij -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende heeft verklaard:
Ik ben het niet eens met de verlenging van mijn terbeschikkingstelling. Ik heb al eerder aangetoond dat ik buiten de kliniek kan leven. Mocht mijn terbeschikkingstelling beëindigd worden, dan heb ik woonruimte en kan ik aan het werk bij mijn oude werkgever.
In 2002 verbleef ik in de Van der Hoevenkliniek. Ik zat toen in de resocialisatiefase. Die fase is mislukt, omdat ik verdacht werd van een zedendelict. Later bleek dat ik niets met dat feit te maken had. Ik ben daarvan vrijgesproken. De kliniek had echter geen vertrouwen meer in mij. Er is toen een ruiling tot stand gekomen met Veldzicht. In Veldzicht ging het lange tijd goed met mij. Op een gegeven moment mocht ik buiten de kliniek werken. Ik reed in mijn eigen auto van de kliniek naar het werk en weer terug. Ik ging terug naar de kliniek, omdat de toestemming om een proefverlof op te starten, nog niet binnen was. In oktober 2004 werd ik wederom verdacht van een zedendelict. Uiteindelijk ben ik ook van dat delict vrijgesproken. De heer Ziel, mijn behandelcoördinator in Veldzicht, heeft tegen mij gezegd: “Waar rook is, is vuur.” Hij heeft echter ook tegen mij gezegd dat inmiddels iemand anders voor dat delict is veroordeeld.
De reclassering wil mij niet meer begeleiden in resocialisatie. De reclassering heeft overleg gevoerd met mijn behandelaars en daarop is gesteld dat het vertrouwen ontbreekt om mij te begeleiden. Men kan niet de verantwoordelijkheid voor mijn begeleiding nemen, wanneer niet tevens sprake is van een klinische achtervang. Ook de Stichting Exodus Nederland heeft laten weten dat ik geen geschikte kandidaat ben, aangezien niet duidelijk is of het behandeltraject volledig is afgerond. Daarnaast twijfelt men aan mijn motivatie om begeleid te worden.
Ik ben het niet eens met de manier waarop men in Veldzicht met mij is omgegaan. Ik ben door de rechtbank vrijgesproken, maar de heer Ziel veegt die vrijspraak gewoon van tafel. Hij wenst geen rekening te houden met die vrijspraak.
Het grootste deel van mijn behandeling heb ik in de Van der Hoevenkliniek ondergaan. Ik Veldzicht heb ik acht maanden op een behandelafdeling gezeten, zonder dat iemand naar mij omkeek. Ik heb er geen vertrouwen in dat Veldzicht, zoals is voorgesteld door het Piet Baan Centrum, mijn resocialisatie weer zal oppakken. Ik vind dat mijn terbeschikkingstelling moet worden beëindigd.
Ik ben inmiddels gescheiden. Mijn vrouw heeft de echtscheiding aangevraagd na de nieuwe verdenking waarvoor ik werd aangehouden. Ik ga echter nog goed met haar en de kinderen om. Ik heb dus, anders dan Veldzicht zegt, wel een sociaal netwerk.
Ik heb ongeveer vijf weken geleden een gesprek gevoerd met de heer Huitema, geneesheer-directeur in Veldzicht. De heer Huitema heeft gezegd dat ik zo snel mogelijk naar buiten moet. Hij zegt dat het onacceptabel is dat ik al twee jaar binnen zit zonder dat er ook maar iets gebeurt. In dat gesprek is mij een nieuw resocialisatietraject aangeboden, ondanks dat heer Ziel heeft gezegd dat dit niet meer mogelijk is vanuit Veldzicht. De aanvraag voor verlof gaat echter zeker nog twee jaren duren. In de kliniek is tegen mij gezegd dat ruiling of overplaatsing naar een andere kliniek, thans geen optie is.
Ik zit nu al twee jaar vast in Veldzicht zonder behandeling. Ik moet volgende week naar een gesloten afdeling. Ik begrijp niet waarom dat nodig is.
Ik weet dat een opdracht om zo spoedig mogelijk een aanvang te maken met mijn resocialisatie alleen zin heeft als de maatregel met dwangverpleging wordt verlengd met een termijn van twee jaar, omdat de onderhavige maatregel nog maar een half jaar voortduurt en dat is te kort om een resocialisatiefase op te starten en af te ronden.
Ik heb ook nog niets vernomen over de laatst afgenomen risicotaxatie. De uitslag van die taxatie is nog niet binnen..
Nu mij dit wordt uitgelegd begrijp ik dat een voorwaardelijk beëindiging van mijn terbeschikkingstelling thans niet meer mogelijk is omdat een voorwaardelijke beëindiging slechts mogelijk is in combinatie met een verlenging van één jaar. Sinds de expiratiedatum van de vorige verlenging is echter al 1½ jaar verstreken
Op een vraag van mijn advocaat antwoord ik dat ik altijd een grote snor heb gedragen.
• De advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de terbeschikkingstelling te verlengen met een termijn van twee jaar.
• De raadsman van de terbeschikkinggestelde mr. J.A.W. Knoester, advocaat te Den Haag, die daarbij -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende heeft verklaard:
Ik verzoek het hof primair om de onderhavige vordering af te wijzen. Subsidiair verzoek ik de behandeling van de zaak aan te houden teneinde het Pieter Baan Centrum aanvullend te laten rapporteren over de mogelijkheden tot resocialisatie van cliënt in de thans ontstane situatie. Meer subsidiair verzoek ik de behandeling aan te houden teneinde de mogelijkheden tot begeleiding van cliënt door de Stichting Exodus Nederland nader te laten onderzoeken. Ik realiseer mij eerst nu dat, gelet op het feit dat inmiddels al anderhalf jaar is verstreken, verlenging met één jaar en voorwaardelijke beëindiging geen optie meer is.
Mijn cliënt zat in 2004 al heel dicht tegen een proefverlof aan. Hij verrichtte zijn werkzaamheden buiten de kliniek. Hij reisde zelfstandig van de kliniek naar zijn werk en weer terug. In het weekend bezocht hij geheel zelfstandig zijn vrouw en kinderen. Dan gooit de verdenking dat betrokkene een zedendelict heeft begaan, roet in het eten. Vreemd is dat mijn cliënt toen is aangehouden op basis van een door het slachtoffer verstrekte signalement. Het slachtoffer heeft in de aangifte echter niet gesproken over een dader met snor. De opvallende snor van mijn cliënt moet iemand toch opvallen.Mijn cliënt is in de daarop volgende strafzaak vrijgesproken.
Het Pieter Baan Centrum te Utrecht heeft geconcludeerd dat de delictgevaarlijkheid van mijn cliënt voldoende is verbleekt alsmede dat hij geleidelijk aan moet worden geresocialiseerd. In Veldzicht denkt men daar anders over. Mijn cliënt verblijft daar sinds hij is vrijgesproken in april 2005. Hij wordt daar niet behandeld en hij heeft daar geen vrijheden. Veldzicht heeft het over een vertrouwensbreuk met mijn cliënt en dat maakt resocialisatie vanuit die kliniek dus heel moeilijk.
Ik stel mij op het standpunt dat mijn cliënt onrecht wordt aangedaan. De maatregel heeft al te lang geduurd en moet derhalve beëindigd worden. Mijn cliënt zal begeleiding door de reclassering niet uit de weg gaan. Zelfs op vrijwillige basis is hij daartoe bereid.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het delictgevaar van mijn cliënt niet zodanig zou zijn verminderd dat mijn cliënt zonder klinische achtervang aan resocialisatie kan beginnen. Cliënt stelt zich echter op het standpunt dat hij in staat moet worden geacht ofwel vanuit een zelfstandige woonruimte te resocialiseren ofwel vanuit één van de Exodus huizen. Mevr. M. Kleine van de Stichting Exodus Nederland opent in haar brief van 30 november 2006 de deur om onder bepaalde voorwaarden alsnog tot begeleiding van mijn cliënt over te gaan. Die mogelijkheid moet dan ook - dit betreft mijn meer subsidiaire verzoek - zorgvuldig worden nagegaan.
• Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht doet mede op grond van nieuwe stukken.
• De terbeschikkingstelling van betrokkene is ingegaan op 27 februari 1997 en duurt dus thans ruim tien jaren. Uit het verlengingsadvies van 17 november 2005 kan met betrekking tot het behandelingsbeloop onder meer het volgende worden begrepen. Betrokkene is van 24 juni 1996 tot 29 mei 2002 behandeld in de Van der Hoevenkliniek. In het laatste deel van die periode zat hij in een resocialisatietraject, Hij werkte een aantal dagen per week zelfstandig buiten de kliniek. In de zomer van 2001 bracht hij vier dagen per week door bij zijn echtgenote in Almelo. Toen in augustus 2001 in de woonplaats van betrokkene een (zeden)delict werd gepleegd dat paste in zijn delictscenario, is besloten alle vrijheden in te trekken. Betrokkene is in het kader van deze verdenking op 19 februari 2002 vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De behandelverhouding werd op grond van dit incident dusdanig verstoord geacht dat betrokkene op 29 mei 2002 werd overgeplaatst naar Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht.
• Uit het verlengingsadvies van 17 november 2005 blijkt verder dat in FPC Veldzicht de behandeling van betrokkene vanaf het begin geheel is gericht op resocialisatie. In dat verband wordt betrokkene in september 2003 overgeplaatst naar een pre-resocialisatie-afdeling; later, in 2004 worden meerdaagse onbegeleide verloven aangevraagd en, in oktober 2004, een resocialisatieplan opgesteld. Op 25 oktober 2004 wordt betrokkene aangehouden op verdenking van het plegen van een zedendelict op een bejaarde vrouw. Op 12 april 2005 wordt betrokkene hiervan vrijgesproken. De kliniek constateert het vastgelopen zijn van de behandelrelatie met betrokkene nu er, ondanks de vrijspraak, sprake is van een vertrouwensbreuk tussen het behandelteam en betrokkene. Bij het inschatten van de delictgevaarlijkheid van betrokkene worden de incidenten waarbij hij verdachte was mede in aanmerking genomen. Gevraagd wordt het Pieter Baan Centrum uitgebreid onderzoek te laten doen met betrekking tot de vraag welke de mogelijkheden zijn tot resocialisatie van betrokkene en onder welke voorwaarden die resocialisatie veilig en verantwoord kan plaatsvinden.
• In het rapport van het Pieter Baan Centrum van 28 februari 2006 wordt uitdrukkelijk tot voortzetting van de resocialisatie geadviseerd. Daarbij wordt overwogen dat de risicotaxatie op basis van de HCR-20 en SVR-20 milder is dan de risicotaxatie van 10 april 2005 van Veldzicht. Opvallend wordt in dat verband genoemd het substantieel gewicht dat FPC Veldzicht toekent aan de twee seksueel/agressieve delicten waarvan betrokkene werd vrijgesproken.
• In twee Maatregelrapporten, respectievelijk van 7 juli en 12 december 2006, heeft Reclassering Nederland aangegeven niet tot een begeleiding van betrokkene in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling te kunnen komen, omdat men zich op het standpunt stelt dat een voorwaardelijke beëindiging niet het geëigende kader is.
• In het aanvullend advies van FPC Veldzicht van 4 juni 2007 worden de onmogelijkheden opgesomd om te kiezen uit één van de daarin genoemde vier keuzemogelijkheden die thans zouden resten voor betrokkene. Gesproken wordt over een ontstane impasse waarmee betrokkene in een Kafkaiaans drama is beland.
Het komt er op neer dat geen behandeling, geen resocialisatie en geen overplaatsing of ruiling mogelijk is.
• Voormeld aanvullend advies vermeldt ten aanzien van de delictgevaarlijkheid en het inschatten daarvan het volgende.
In het verleden, heden en de toekomst komen risicofactoren voor die samenhangen met toekomstig gewelddadig gedrag. De meeste risicofactoren worden als groot ingeschat. De kans op toekomstig gewelddadig gedrag hangt met name samen met de seksuele deviante stoornis van betrokkene, in combinatie met zijn narcistische, persoonlijkheidsproblematiek en alcoholgebruik. Betrokkene neigt tot zelfoverschatting waardoor de kans groot is dat hij problemen niet als zodanig herkent. Zowel het onderkennen van problemen ten opzichte van zichzelf als ten opzichte van anderen is moeilijk.
De mate waarin betrokkene zijn alcoholgebruik langdurig kan controleren (niet gebruiken), met name onder stressvolle omstandigheden, is van groot belang om te voorkomen dat hij verder afglijdt en uiteindelijk toegeeft aan zijn seksueel deviante lusten.
Het inschatten van het delictgevaar is een lastige zaak. Tot tweemaal toe werd betrokkene verdacht van een recidive en tot tweemaal toe is hij vrijgesproken vanwege gebrek aan wettig bewijs. Het feit dat betrokkene tot tweemaal toe in een soortgelijke situatie terecht is gekomen, is zorgelijk. Betrokkene zal zich bij terugkeer in de maatschappij, gelet op de omstandigheid dat zijn vrouw recent echtscheiding heeft aangevraagd, moeten voorbereiden op een leven alleen. Nog meer dan voorheen zal er dan sprake moeten zijn van controle. Dit lijkt echter een zeer moeilijke opgave, gezien zijn recente contacten met politie en justitie
• Het hof zal het subsidiaire verzoek tot aanhouding afwijzen omdat het zich door het eerdergenoemde rapport van het Pieter Baan Centrum thans voldoende voorgelicht acht.
• Het hof zal ook het meer subsidiaire verzoek tot aanhouding afwijzen, aangezien de Stichting Exodus Nederland eerst tot begeleiding wil overgaan als de terbeschikkingstelling succesvol is geweest en kan worden afgerond. Daaromtrent kan echter op dit moment van de behandeling nog niet worden geoordeeld.
• Het hof is van oordeel dat de situatie waarin betrokkene is komen te verkeren in beginsel aanleiding zou hebben gegeven de terbeschikkingstelling voorwaardelijk te beëindigen, ware het niet dat sinds de expiratiedatum van het vorige bevel verlenging reeds ongeveer anderhalf jaar zijn verstreken. Daarbij is onder meer het volgende in aanmerking genomen.
• Het hof acht het niet gepast dat de bestaande situatie veel langer wordt voortgezet. Gelet op de vrijspraken van betrokkene van de feiten waarvoor hij bij de twee eerdere resocialisatiepogingen werd verdacht – waarbij die resocialisatiepogingen zijn stopgezet -, kan het niet anders dan dat betrokkene een nieuwe gelegenheid tot resocialisatie krijgt. Hieraan kan niet afdoen dat twee inrichtingen de resocialisatie niet ter hand wensen te nemen en dat overplaatsing of ruiling niet mogelijk zou zijn. Gezien tegen de achtergrond van artikel 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is het immers de Nederlandse overheid waarop in dit geval de plicht rust tot het ter hand nemen van een nieuwe resocialisatiepoging. Het hof constateert dat er nog steeds concrete resocialisatiemogelijkheden zijn, al dan niet met een klinische achtervang.
• Mede gelet op het advies van het Pieter Baan Centrum zoals verwoord in het hiervoor genoemde rapport, dient nu met voortvarendheid een aanvang te worden gemaakt met de resocialisatie van betrokkene. In dat resocialisatietraject kan worden toegewerkt naar een situatie waarin de verpleging van overheidswege voorwaardelijk kan worden beëindigd.
• Mocht de situatie ten tijde van de beslissing over een volgende vordering tot verlenging van de duur van de terbeschikkingstelling niet veranderd zijn, dan rest de verlengingsrechter – mede gelet op artikel 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden – geen andere mogelijkheid dan de terbeschikkingstelling (voorwaardelijk) te beëindigen.
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Almelo van 4 januari 2007 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde {naam TBS-gestelde},
Wijst af de verzoeken tot aanhouding.
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Aldus gedaan door
mr Stikkelbroeck als voorzitter,
mrs Lensing en Lauwaars als raadsheren,
en drs Poll en dr Raes als raden,
in tegenwoordigheid van Mientjes als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2007.
Mrs Lensing en Lauwaars en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.