ECLI:NL:GHARN:2007:BA9194

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/341
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Groen
  • M. Smeeïng-van Hees
  • J. Vaessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid verzoek tot schuldsanering na faillissement

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 juni 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een verzoek tot schuldsanering van een appellant die eerder in staat van faillissement was verklaard. De appellant, die in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem, stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om binnen veertien dagen na de faillissementsuitspraak een verzoek tot opheffing van het faillissement en gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen. De rechtbank had eerder zijn verzoek tot opheffing van het faillissement afgewezen, omdat hij niet tijdig had gereageerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de griffier geen brief had verzonden zoals vereist door artikel 3 lid 1 van de Faillissementswet, maar dat de appellant wel op de hoogte was gesteld via het oproepingsexploot van de aanvragers van het faillissement. Dit betekende dat de appellant ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de wettelijke procedure niet correct was gevolgd. Het hof oordeelde dat de appellant niet te verwijten viel dat hij niet binnen de gestelde termijn had gereageerd.

Daarnaast heeft het hof de schuld van de appellant aan Nuon, die voortkwam uit illegaal elektriciteitsafname, beoordeeld. Het hof concludeerde dat deze schuld niet te goeder trouw was ontstaan, ondanks de pogingen van de appellant om zijn financiële situatie te verbeteren. De appellant had hulp gezocht en was bezig met een re-integratietraject, maar het hof oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigde uiteindelijk het vonnis van de rechtbank Arnhem van 22 maart 2007, waarin het verzoek tot opheffing van het faillissement was afgewezen.

Uitspraak

11 juni 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/341
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. M.F. van Willigen.
1 Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 1 november 2006 is appellant (hierna te noemen: [appellant]) op verzoek van de naamloze vennootschap N.V. Continuon Netbeheer in staat van faillissement verklaard. Daarbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. D.M.I. de Waele en tot curator mr. M.M. Simon.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 22 maart 2007 is het verzoek van [appellant] tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 30 maart 2007 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van laatstgenoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en het faillissement op te heffen onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van 27 april 2007, de twee brieven met bijlagen van 31 mei 2007 van de procureur. Het hof heeft voorts kennis genomen van de brief met bijlagen van 24 mei 2007 van de plaatsvervangend curator N.L.J.M. Rijssenbeek.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2007, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn procureur. De plaatsvervangend curator Rijssenbeek voornoemd is niet verschenen.
2.4 Het hof heeft voorts kennis genomen van de brief met bijlagen van 5 juni 2007 van de procureur, met daarin een reactie op de door het hof ter zitting opgeworpen vraag naar de ontvankelijkheid van het verzoek.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Allereerst dient te worden beoordeeld of [appellant] ontvankelijk is in zijn verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Ingevolge artikel 15b jo artikel 3 Faillissementswet is de mogelijkheid voor de schuldenaar om – nadat het faillissement is uitgesproken op verzoek van schuldeisers – alsnog toepassing van de schuldsaneringsregeling te bewerkstelligen, beperkt tot het geval dat de schuldenaar wegens hem niet toe te rekenen omstandigheden heeft nagelaten binnen de in artikel 3 Faillissementswet genoemde termijn van veertien dagen na verzending van de brief van de griffier opheffing van het faillis-sement en gelijktijdig van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling te verzoeken.
3.2 In het onderhavige geval heeft de faillissementszitting plaatsgevonden op 1 november 2006 en heeft [appellant] pas op 1 februari 2007 een verzoekschrift tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat hem geen brief bekend is van de griffier, waarin staat dat degene waarvoor het faillissement wordt aangevraagd binnen 14 dagen een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet kan indienen. Daarnaast is hem op de faillissementszitting evenmin verteld dat een dergelijk verzoek binnen een bepaalde tijd gedaan moet worden. [appellant] is derhalve van mening dat het niet binnen de termijn van artikel 3 lid 1 Faillissementswet indienen van het verzoekschrift tot omzetting in de wettelijke schuldsaneringsregeling redelijkerwijs niet veroorzaakt is door aan hem toe te rekenen omstandigheden.
3.3 Het hof oordeelt als volgt. Uit ambtshalve navraag bij de rechtbank is gebleken dat aan [appellant] geen brief van de griffier als bedoeld in artikel 3 Faillissementswet is verzonden, maar dat van de mogelijkheid van indiening van bedoeld verzoek mededeling is gedaan in het oproepingsexploot van de aanvragers van het faillissement. In het oproepingsexploot van 11 oktober 2006 staat (voor zover relevant) vermeld dat [appellant] binnen 14 dagen na uitreiking c.q. achterlating van dit exploot bij de faillissementsgriffie een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kan indienen. Indien hij “binnen 14 dagen na heden” geen verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indient, wordt de faillissementsaanvraag in behandeling genomen, volgens dit exploot. Uit het feit dat [appellant] ter zitting van 1 november 2006 is verschenen leidt het hof af dat [appellant] dit oproepingsexploot heeft ontvangen. Daarmee is echter niet voldaan aan het wettelijk voorschrift van artikel 3 lid 1 Faillissementswet, dat de griffier de schuldenaar de bewuste mededeling doet. Dit houdt in dat [appellant] ontvankelijk is in zijn verzoek.
3.4 Voorts overweegt het hof het volgende. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een schuld aan Nuon ten bedrage van volgens haar € 22.552,75 niet te goeder trouw is ontstaan. Deze schuld is ontstaan doordat [appellant] in oktober/november 2005 zijn pand aan de [adres] ter beschikking heeft gesteld voor het kweken van hennep. Hiervoor is de elektriciteitsmeter gemanipuleerd. Nuon vordert het bedrag van € 22.552,75 wegens het illegaal aftappen van elektriciteit. [appellant] heeft ter zitting de hoogte van deze vordering betwist en heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering lager moet zijn, namelijk ongeveer € 12.500,- omdat Nuon ten onrechte is uitgegaan van illegaal aftappen van elektriciteit vanaf augustus 2005. In die maand kan volgens [appellant] geen stroom illegaal zijn aftgetapt omdat de elektriciteit toen was afgesloten. Naar het oordeel van het hof doet het feit, dat de vordering van Nuon wellicht minder hoog is dan thans bekend, niet eraan af dat de schuld niet te goeder trouw is ontstaan.
3.5 [appellant] heeft voorts een beroep gedaan op bijzondere omstandigheden. [appellant] heeft naar zijn zeggen op diverse wijzen geprobeerd om zijn financiële problemen op te lossen. Hij heeft zelf hulp gezocht en sinds april 2006 geeft hij blijk van de wil om datgene te doen wat nodig is om de zaken te regelen en zijn leven weer goed te leiden en weer aan het werk te komen. [appellant] heeft inmiddels zijn taakstraf afgerond en heeft per juni 2007 werk gevonden via een uitzendbureau. Het is de bedoeling dat hij 40 uur per week gaat werken, behalve wanneer hij nog afspraken heeft in het kader van het door hem gevolgde hulpverleningstraject. Daarnaast heeft [appellant] hulp gezocht bij de Gelderse Roos, waar hij binnenkort zal worden behandeld voor zijn depressies.
3.6 Het hof is van oordeel dat de voornoemde ommekeer in levensstijl weliswaar voor [appellant] pleit, maar dat deze ommekeer – afgezet tegen de aard, omvang en met name de recente ontstaansdatum van de schulden – nog onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat [appellant] reeds thans tot de schuldsaneringsregeling zou moeten worden toegelaten.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 22 maart 2007.
Dit arrest is gewezen door mrs. Groen, Smeeïng-van Hees en Vaessen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2007.