ECLI:NL:GHARN:2007:BA9195

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/354
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Smeeïng-van Hees
  • A. Groen
  • J. Vaessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens niet te goeder trouw zijn bij het aangaan van schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 juni 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Het hof oordeelde dat de schulden van [appellante] niet te goeder trouw zijn ontstaan, omdat zij bij het aangaan van deze schulden te grote risico's heeft genomen. De appellante, een 45-jarige alleenstaande vrouw, had een totale schuldenlast van ruim € 60.000,-, waarvan het merendeel voortkwam uit een onderneming die zij samen met haar ex-partner [A.] had gedreven. De rechtbank had eerder het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de WSNP afgewezen, omdat zij niet te goeder trouw was geweest bij het aangaan van de schulden. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat [appellante] beter had moeten weten dan om een bedrijf op haar naam te zetten en leningen af te sluiten voor de onderneming van haar partner, die inmiddels naar Turkije was vertrokken. Het hof concludeerde dat de omstandigheden niet zodanig waren dat het verzoek tot schuldsanering alsnog toegewezen kon worden. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof benadrukte dat het nemen van risico's inherent is aan ondernemen, maar dat dit niet kan leiden tot een onterecht beroep op de WSNP.

Uitspraak

11 juni 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/354
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. G.H.J. Janssen.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 26 maart 2007 is het verzoek van appellante (hierna te noemen: [appellante]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 2 april 2007 per fax en op 3 april 2007 per gewone post ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht het voormelde vonnis te vernietigen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van 23 april 2007 van de procureur.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2007, waarbij [appellante], vergezeld door een vriend, is verschenen in persoon, bijgestaan door haar procureur.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Uit de stukken en het verhoor ter zitting is gebleken dat [appellante] een 45-jarige alleenstaande vrouw, met een totale schuldenlast van ruim € 60.000,-, waaronder schulden aan Reaal N.V. van € 4.529,44, aan Solveon Incasso (ABN AMRO) van € 11.319,81, aan AMEV van € 2.806,05, aan Vesting Finance (Chrysler) van € 10.757,55, aan Winterthur van € 22.590,76 en aan de Belastingsdienst Particulieren van € 1.130,-. Het grootste deel van de schuldenlast heeft betrekking op een door [appellante] en haar ex-partner [A.] van februari 2002 tot oktober/november 2004 gedreven onderneming Financieel Adviesbureau [A.]. [appellante] ontvangt thans een WWB-uitkering. [A.] is naar Turkije vertrokken.
3.2 De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van haar schulden niet te goeder trouw is geweest, nu zij beter had moeten weten dan in goed vertrouwen een bedrijf op haar naam te zetten en leningen op haar naam af te sluiten ten behoeve van de zaak van haar partner. Naar het oordeel van de rechtbank kan [appellante] zich niet achter [A.] verschuilen en is zij, kort gezegd, als ondernemer zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en de nakoming van de door haar afgesloten leningen.
3.3 [appellante] kan zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen en betwist, onder verwijzing naar ter zake geldende jurisprudentie, dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden niet te goeder trouw is geweest. Zij stelt daartoe dat zij eerder altijd een baan heeft gehad om in haar inkomsten te voorzien. In die tijd had [appellante] het niet breed met het opvoeden van twee kinderen, maar ze had geen schulden. In 2002 is het idee ontstaan om samen met [A.], met wie zij een relatie had gekregen en die werkzaam was in de makelaardij, een eigen financieel adviesbureau te beginnen. Aanvankelijk stond de eenmanszaak op naam van [A.] maar deze is later op naam van [appellante] gezet, omdat de eerdere echtscheiding van [A.] niet goed was verlopen en hij vreesde dat de winst uit de onderneming zou moeten worden aangewend voor zijn alimentatieverplichtingen. [appellante] heeft hiermee ingestemd omdat zij [A.], met wie zij inmiddels al vier jaar samenwoonde, volledig vertrouwde. De verwachting dat [A.] met zijn eerder opgebouwde netwerk een eigen klantenbestand zou kunnen opbouwen is niet gelukt, waardoor zij voor de onderneming leningen moesten aangaan voor de nodige groeiimpulsen. Nadat in 2004 uiteindelijk een einde kwam aan de onderneming, is [A.] met de noorderzon vertrokken. [A.] verblijft sindsdien in Turkije en hij heeft [appellante] met de schuldenlast achtergelaten. Wel heeft [A.] nog een schriftelijke schuldbekentenis aan haar gegeven voor een bedrag van € 42.611,65, maar tot op heden heeft dit niet tot enige betaling geleid. [A.] is zo slim geweest zelf geheel buiten schot te blijven wat betreft zijn aansprakelijkheid jegens de schuldeisers.
[appellante] probeert sindsdien haar hoofd boven water te houden en heeft hulp gezocht bij diverse schuldhulpverleningsinstanties. Zij is thans onder budgetbeheer bij het BAC te Arnhem en werkt enkele uren per week. Zij ontvangt aanvullende bijstand. Sinds de beëindiging van de eenmanszaak zijn er geen nieuwe schulden ontstaan. [appellante] stelt zich op het standpunt dat haar schuldenlast is ontstaan doordat zij ten aanzien van [A.] te goed van vertrouwen is geweest. Zij wil thans haar leven opnieuw opstarten en alleen de schuldsaneringsregeling geeft haar daartoe een reële kans.
3.4 Het hof stelt het volgende voorop. Ondernemen brengt naar zijn aard mee dat risico wordt aangegaan. Het onbetaald blijven van zakelijke schulden vindt doorgaans zijn oorzaak in het feit dat - achteraf bezien - door een ondernemer te grote risico’s zijn aangegaan. In het algemeen geldt dat schulden die zijn ontstaan door het nemen van risico’s, als niet te goeder trouw moeten worden aangemerkt. Omdat de wetgever ervoor heeft gekozen in het kader van de WSNP geen onderscheid te maken tussen zakelijke schulden en privéschulden, ziet het hof geen grond ten aanzien van zakelijke schulden een andere toets ten aanzien van de goede trouwvraag aan te leggen. Ook hier geldt derhalve dat schulden die zijn ontstaan doordat - achteraf bezien - te grote risico’s zijn genomen, als niet te goeder trouw moeten worden aangemerkt. De omstandigheid dat dit tot gevolg heeft dat zakelijke schulden vaak moeten worden aangemerkt als niet te goeder trouw ontstaan of onbetaald gelaten, maakt dit niet anders.
In hoger beroep is komen vast te staan dat [appellante] blijkens haar eigen stellingen heeft meegewerkt aan het op haar naam stellen van de onderneming, opdat eventuele alimentatieverplichtingen van [A.] zouden kunnen worden omzeild. [appellante] heeft voorts ter zitting verklaard dat zij voor het aangaan van leningen ten behoeve van de eenmanszaak zelf haar handtekening heeft geplaatst, terwijl het haar toen al duidelijk was dat er onvoldoende geld uit de onderneming werd gegenereerd om aan de uit die leningen voortvloeiende financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Naar het oordeel van het hof is [appellante] dan ook ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden niet te goeder trouw geweest. De door [appellante] aangevoerde stellingen omtrent de na de beëindiging van de onderneming door haar geleverde inspanningen om nieuwe schulden te vermijden en enige aflossingen die zij op schulden heeft gedaan, acht het hof onvoldoende om haar desondanks tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te laten.
3.5 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 26 maart 2007.
Dit arrest is gewezen door mrs. Smeeïng-van Hees, Groen en Vaessen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2007.