ECLI:NL:GHARN:2007:BA9481

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
TBS 2006\316
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stikkelbroeck
  • W. Wery
  • R. Rutgers van der Loeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging terbeschikkingstelling met dwangverpleging van een chronisch psychiatrische patiënt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 juli 2007 uitspraak gedaan over de beëindiging van de terbeschikkingstelling van een chronisch psychiatrische patiënt. De terbeschikkinggestelde was eerder ter beschikking gesteld door de rechtbank te Utrecht op 13 juli 1999, na een misdrijf dat gericht was tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De rechtbank had op 5 december 2006 de terbeschikkingstelling met een jaar verlengd, maar de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman gingen in hoger beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 28 juni 2007 heeft de terbeschikkinggestelde verklaard dat hij, indien de terbeschikkingstelling zou eindigen, vrijwillig in de Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) te Warnsveld zou blijven. De deskundige getuige, klinisch psycholoog Paulus Wilhelmus Bernardus Maria Scholten, bevestigde dat de delictrisico's laag zijn zolang de betrokkene in adequate intramurale zorg verblijft. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd, omdat er onvoldoende grond was voor verlenging van de terbeschikkingstelling.

Het hof oordeelde dat de veiligheid van anderen niet langer verlenging van de terbeschikkingstelling eiste. De terbeschikkinggestelde had geen acuut gevaar voor de maatschappij en zou in de FPA blijven, wat de delictrisico's verder zou verlagen. Het hof concludeerde dat de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling moest worden afgewezen. De beslissing werd genomen met inachtneming van de adviezen van GGz Drenthe en de verklaringen van de betrokkenen tijdens de zittingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 2006\316
Beslissing d.d. 12 juli 2007
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
(TBS-GESTELDE,)
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum,)
verblijvende (verblijplaats)
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Utrecht van 5 december 2006, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
• de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 13 juli 1999, waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (ter zake van onder meer poging tot moord);
• het op 14 september 2006 op grond van artikel 509o, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering uitgebrachte advies van GGz Drenthe, strekkende tot onvoorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling, alsmede de in dat artikel bedoelde aantekeningen;
• de vordering van de officier van justitie van 16 oktober 2006, ingekomen ter griffie van bovenvermelde rechtbank op 16 oktober 2006 en strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling van betrokkene met een termijn van een jaar;
• het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg hetwelk heeft geleid tot de beslissing waarvan beroep;
• de beslissing waarvan beroep;
• de akte van hoger beroep van de terbeschikkinggestelde d.d. 14 december 2006;
• het faxbericht van GGz Drenthe, gedateerd 26 maart 2007, inhoudende de laatste ontwikkelingen rond de terbeschikkinggestelde;
• de brief van GGNet Warnsveld, gedateerd 26 april 2007, inhoudende het resultaat van het onderzoek naar de mogelijkheden om een Bopz-maatregel te verkrijgen, vrijwel onmiddellijk volgend op het opheffen van de tbs-maatregel;
• het faxbericht van GGNet Warnsveld, gedateerd 30 mei 2007, met als bijlage een brief van P. Schouten, klinisch psycholoog;
• de processen-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzittingen van dit hof op 2 april 2007, 23 april 2007, 14 mei 2007 en 4 juni 2007.
De raadsman van de terbeschikkinggestelde, mr H. Brouwer, advocaat te Utrecht, heeft bij brief van 11 juni 2007 laten weten dat hij ter terechtzitting van 28 juni 2007 verhinderd is te verschijnen in verband met een cursus, met verzoek een nieuwe datum te bepalen voor de behandeling.
Het hof merkt op dat het tijdstip van de zitting van 28 juni 2007 in overleg met de secretaresse van de raadsman op 17 april 2007 is vastgesteld. In antwoord op zijn brief is aan de raadsman medegedeeld dat de zaak daarom niet wordt aangehouden en ter terechtzitting van heden zal worden behandeld.
De raadsman van de terbeschikkinggestelde is niet verschenen.
De terbeschikkinggestelde zegt -desgevraagd- geen bezwaar te hebben tegen voortzetting van de terechtzitting buiten aanwezigheid van zijn raadsman.
Het hof is anders samengesteld. Met instemming van de advocaat-generaal en de terbeschikkinggestelde hervat het hof het onderzoek in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing bevond.
Het hof heeft ter terechtzitting van 28 juni 2007 gehoord:
• De terbeschikkinggestelde die daarbij -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende heeft verklaard:
Het bevalt me wel in Warnsveld. Als de terbeschikkingstelling eindigt, blijf ik wonen waar ik nu woon.
Het klopt dat ik een keer voortvluchtig ben geweest. Ik ben toen vier dagen in Utrecht geweest. Nu doe ik dat niet meer.
• De getuige-deskundige Paulus Wilhelmus Bernardus Maria Scholten, klinisch psycholoog verbonden aan de FPA van GGNet Warnsveld, die daarbij -zakelijk weergegeven - onder meer het volgende heeft verklaard:
Ik kan uit mijn eigen ervaring verklaren. Gezien mijn opleiding ben ik deskundig op dit gebied.
U houdt mij voor dat naar aanleiding van een brief van GGz Drente, gedateerd 23 maart 2007, het hof de behandeling van deze zaak op 2 april 2007 heeft aangehouden om mij in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een rechterlijke machtiging binnen de FPA te Warnsveld. Vervolgens heb ik op 26 april 2007 een brief gestuurd dat het niet mogelijk is om vóór het opheffen van de terbeschikkingstelling een Bopz-maatregel te verkrijgen, maar dat het wel mogelijk is op een machtiging te anticiperen met het oog op een waarschijnlijke opheffing van de terbeschikkingstelling. Op grond hiervan heeft uw hof de zaak op 14 mei 2007 wederom aangehouden. U houdt mij voorts voor dat ik in een brief van 20 mei 2007 heb geschreven dat onze geneesheer-directeur het standpunt heeft ingenomen dat er momenteel geen termen voor een rechterlijke machtiging zijn omdat de betrokkene geen gevaar vormt in de zin van de wet Bopz.
Dit alles klopt. Ik geef toe dat de procedure niet fraai is gelopen. Wij zitten in een grote getrapte organisatie. De geneesheer-directeur is verantwoordelijk voor de Bopz-aanvragen. Wij hebben verzuimd om in een vroeg stadium met haar te overleggen.
Wij hebben het oorspronkelijke advies van de FPK Assen overgenomen. Vorig jaar was het al de bedoeling om de terbeschikkingstelling op te heffen en een Bopz-maatregel te verkrijgen. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling vervolgens verlengd met één jaar. Inmiddels heb ik uw hof bij herhaling benaderd en verscheidene brieven geschreven. Ik heb er niet tijdig aan gedacht om in dat traject ook de geneesheer-directeur te betrekken.
Op uw verzoek is de Bopz-machtiging aangevraagd. De jurisprudentie verzet zich niet tegen het alvast aanvragen van een Bopz-machtiging. Wij hebben met de advocaat-generaal overlegd dat er wellicht een paar dagen verschil zou zitten tussen het einde van de terbeschikkingstelling en het verkrijgen van de Bopz-machtiging. Drie tot vier weken geleden heb ik de machtiging aangevraagd. Tot fase twee is dit goed gegaan. Een psychiater heeft betrokkene beoordeeld met betrekking tot zijn ziektebeeld en heeft geconcludeerd dat er op den duur gevaar voor de maatschappij zou ontstaan. Vervolgens heeft de geneesheer-directeur geweigerd te tekenen, omdat zij van oordeel was dat er op dit moment geen sprake is van een dermate acuut gevaar dat dit een machtiging rechtvaardigt. Ik heb nog nooit eerder meegemaakt dat de geneesheer-directeur in zo’n geval een veto uitspreekt. De behandelaars en de geneesheer-directeur zitten wel op één lijn met betrekking tot het ziektebeeld van betrokkene en het feit dat hij langdurige zorg nodig heeft. Wij verschillen alleen van mening qua timing.
Vanwege het feit dat betrokkene gedurende lange tijd is opgenomen en inziet dat hij op dit moment structuur en zorg heeft, is het gevaar niet zo groot. Pas als hij weer in de maatschappij komt, kan het weer mis gaan. Betrokkene zit nu twee tot drie jaar bij ons. Hij heeft nooit laten blijken dat hij weg wil. Hij heeft geen wens om weg te gaan. Eerder ging hij nog wel eens enkele dagen weg, zonder medicatie. Dit kan wel een probleem opleveren.
Mijn standpunt blijft dat de terbeschikkingstelling beëindigd kan worden. Er is wel sprake van gevaar, maar er is geen acuut gevaar.
• De advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen en die daaraan heeft toegevoegd -zakelijk weergegeven-:
De terbeschikkinggestelde is vanaf zijn twintigste jaar opgenomen in een psychiatrische setting. Het is jammer dat aanvankelijk een hele procedure in gang is gezet om betrokkene in aansluiting op de terbeschikkingstelling in de Bopz te krijgen en dat dat uiteindelijk niet lukt, omdat iemand weigert te tekenen.
Gelet op de gesteldheid van betrokkene, zijn vertrouwdheid in Warnsveld en het feit dat de gevaarsetting niet erg groot is, lijkt het mij beter de terbeschikkingstelling te beëindigen.
Overwegingen:
• Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht doet mede op grond van nieuwe stukken en hetgeen de getuige-deskundige ter terechtzitting heeft verklaard en daar het tot een andere beslissing komt.
• Het hof is van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers is het beroep ruim zes maanden na het instellen van het hoger beroep behandeld. In de voorliggende zaak oordeelt het hof dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt.
• In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet langer verlenging van de terbeschikkingstelling eist, dat de vordering van de officier van justitie dient te
worden afgewezen en dat de terbeschikkingstelling dient te worden beëindigd.
Uit het advies van GGz Drenthe volgt dat betrokkene een chronisch psychiatrische patiënt is die in de chronische verblijfsafdelingen van een psychiatrisch ziekenhuis thuishoort en altijd afhankelijk zal blijven van residentiële zorgvoorzieningen in de geestelijke gezondheidszorg. Zolang betrokkene in adequate (intramurale) zorg van een GGz-instelling verblijft, worden de delictrisico’s laag geacht. Betrokkene heeft ter terechtzitting van het hof aangegeven dat hij, in geval van beëindiging van de terbeschikkingstelling, vrijwillig in de FPA te Warnsveld zal blijven.
Het hof begrijpt dat er vanwege het feit dat betrokkene heeft aangegeven vrijwillig binnen de FPA van GGNet te Warnsveld te verblijven, geen gronden aanwezig zijn voor het opleggen van een Bopz-maatregel. Mocht zich in de toekomst een situatie voordoen waarin betrokkene zich onttrekt aan het toezicht van de FPA en gevaar ontstaat of dreigt, dan biedt de wet de FPA voldoende instrumenten daartegen adequaat op te treden.
Tegen de achtergrond hiervan is het hof van oordeel dat voor verlenging van de terbeschikkingstelling onvoldoende grond is.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Utrecht van 5 december 2006 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde.
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr Stikkelbroeck als voorzitter,
mrs Wery en Rutgers van der Loeff als raadsheren,
en drs Poll en drs Raes als raden,
in tegenwoordigheid van mr ten Elshof als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2007.
Mr Rutgers van der Loeff en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.