ECLI:NL:GHARN:2007:BB1614

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
VI 5/06
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot achterwege blijven van vervroegde invrijheidstelling na vrijspraak van nieuwe strafbare feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 juli 2007 uitspraak gedaan over de vordering van de advocaat-generaal te Den Haag, die strekte tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde. De vordering was gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig had misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot gevangenisstraffen van twaalf en vier jaren, maar was op 12 april 2007 vrijgesproken van nieuwe strafbare feiten door het gerechtshof 's-Gravenhage. Deze vrijspraak was onherroepelijk geworden, omdat het openbaar ministerie het beroep in cassatie had ingetrokken.

Het hof oordeelde dat, gezien de vrijspraak van de nieuwe strafbare feiten en het standpunt van de advocaat-generaal, er onvoldoende grondslag was om de vordering tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling te honoreren. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de veroordeelde op 17 november 2004 was aangehouden in verband met nieuwe strafbare feiten, waaronder het leidinggeven aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel. Echter, de onherroepelijke vrijspraak betekende dat er geen basis meer was voor de vordering van de advocaat-generaal.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal dan ook afgewezen, en daarmee de weg vrijgemaakt voor de vervroegde invrijheidstelling van de veroordeelde. De beslissing van het hof is genomen in het kader van de wet op de rechterlijke organisatie, waarbij het hof de relevante wetsartikelen, zoals artikel 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht, in acht heeft genomen.

Uitspraak

VI-nummer: 5/06
Uitspraak: 18 juli 2007
Gerechtshof te Arnhem
Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie.
Het hof heeft te beslissen op de op 7 juli 2006 ingekomen vordering van de advocaat-generaal te Den Haag van 4 juli 2006, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van:
[VEROORDEELDE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 4 juli 2007 gehoord de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling af te wijzen.
Overwegingen
Grondslag van de vordering
De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij arrest van 2 juni 1998 van het gerechtshof te Den Haag en bij arrest van 8 februari 2002 van gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch opgelegde gevangenisstraffen van respectievelijk twaalf jaren en vier jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht.
Ernstige misdraging
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Veroordeelde is op 17 november 2004 aangehouden in verband met nieuwe strafbare feiten. Hij zou onder meer leiding hebben gegeven aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in drugs. Blijkens het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage is veroordeelde op 3 maart 2006 wegens het leiding geven aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het gerechtshof ’s-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam, heeft veroordeelde op 12 april 2007 vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Hiertegen is door het openbaar ministerie beroep in cassatie ingesteld, doch dit is op 12 april 2007 door de advocaat-generaal ingetrokken. De vrijspraak is derhalve onherroepelijk geworden.
Beoordeling van de vordering
Het hof is van oordeel dat gelet op het feit dat veroordeelde met betrekking tot de nieuwe strafbare feiten onherroepelijk is vrijgesproken, alsmede gelet op het standpunt van de advocaat-generaal bij dit hof, er onvoldoende grondslag is om te bevelen dat vervroegde invrijheidsstelling geheel of gedeeltelijk achterwege blijft.
Op grond van het bovenstaande dient de vordering van de advocaat-generaal te worden afgewezen.
Toegepaste wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
Het hof:
- Wijst de vordering van de advocaat-generaal te Den Haag af.
Aldus gewezen door:
mr H.G.W. Stikkelbroeck, voorzitter
mrs P.C. Vegter en P.R. Wery, raadsheren
in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof, griffier
en op 18 juli 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.