13 september 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/985
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. H. van Ravenhorst,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde sub 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde sub 2],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
geïntimeerden.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 16 augustus 2007 is appellant (hierna te noemen: [appellant]) op verzoek van geïntimeerden (hierna te noemen: [geïntimeerden]) in staat van faillissement verklaard. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. M.J. van Lee en tot curator mr. N.J. Damstra te Apeldoorn. Het hof verwijst naar dit vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 22 augustus 2007 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en [geïntimeerden] te veroordelen in de kosten van deze procedure in beide instanties en tot betaling van de kosten van de curator.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, van de brieven met bijlagen van 30 augustus 2007 en 5 september 2007 van de advocaat van [appellant], mr. L.J. Steenbergen te Epe, van het per fax op 4 september 2007 ter griffie ingekomen exploot van oproeping van mr. R. Klein te Apeldoorn, procureur in eerste aanleg van [geïntimeerden], voor de zitting van heden, alsmede van de brief van 5 september 2007 van de curator.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 september 2007, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Steenbergen voornoemd, die zich daarbij heeft bediend van pleitnotities. Namens [geïntimeerden] is verschenen mr. [A.], bedrijfsjurist van [geïntimeerde sub 1], bijgestaan door mr. Th.P.J. Hanssen, advocaat te Den Haag. Namens de curator is verschenen diens kantoorgenoot mr. J.B.A. Jansen.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hof stelt voorop dat het verzoek tot faillietverklaring kan worden toegewezen, indien summierlijk blijkt van het vorderingsrecht van de aanvragende schuldeisers, in casu [geïntimeerden], alsmede van het (thans) bestaan van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [appellant] verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.2 [geïntimeerden] hebben gezamenlijk [appellant] en een viertal anderen, te weten [B.], [C.], [D.] en [E.], voor de rechtbank te Arnhem gedaagd. In dat geding is ter zitting van 14 juli 2005 een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen waarbij [C.] op zich nam € 900.000 te voldoen op de rekening van de Stichting derdengelden van de advocaat van [geïntimeerden]. [C.] is echter zonder dat gedaan te hebben op 16 januari 2006 gefailleerd. Op 1 november 2006 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. Het proces-verbaal dat de vaststellingsovereenkomst inhoudt en het vonnis van 1 november 2006 zijn thans overgelegd.
3.3 [geïntimeerden] hebben voorts, eveneens gezamenlijk, [appellant] en diens zuster [F.] voor dezelfde rechtbank gedaagd. In dat geding is door de rechtbank op 16 mei 2007 eindvonnis gewezen. Ook dat vonnis, dat niet onherroepelijk, maar wel bij voorraad uitvoerbaar is, is thans overgelegd.
3.4 In het vonnis van 1 november 2006 heeft de rechtbank overwogen dat de vorderingen van [geïntimeerde sub 1] alle zullen moeten worden afgewezen en dat de vordering van [geïntimeerde sub 2] tegen [appellant] deels toegewezen zal worden. In het vonnis van 16 mei 2007 heeft de rechtbank [appellant] en zijn zuster veroordeeld tot betaling van in hoofdsom € 900.000 aan [geïntimeerden]. De rechtbank overwoog in dit vonnis dat [geïntimeerden] vorderden als hoofdelijk schuldenaren (waarmee kennelijk bedoeld is: hoofdelijk schuldeisers) waartegen [appellant] zich niet had verzet. Voorts overwoog de rechtbank dat op de door haar uitgesproken veroordeling in mindering zal strekken al wat [geïntimeerden] zullen ontvangen van of ten behoeve van [C.], [D.] en/of [E.]. De veroordeling berustte kort weergegeven daarop dat [appellant] gelet op zijn rol en betrokkenheid bij de gang van zaken bij [C.] en bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst wist dat [C.] de door haar bij de vaststellingsovereenkomst aanvaarde verplichting niet zou kunnen nakomen, dat zijn handelen een onrechtmatige daad jegens [geïntimeerden] opleverde en dat hij om die reden aansprakelijk was voor de daardoor veroorzaakte schade. Uit het voorgaande blijkt summierlijk van een vordering van [geïntimeerde sub 2] en van een gezamenlijke vordering van [geïntimeerden] op [appellant]. Van andere vorderingen op [appellant] is niet summierlijk gebleken.
3.5 In het stelsel van de Faillissementswet beoogt het faillissement verdeling door de curator van het vermogen van de schuldenaar onder diens gezamenlijke schuldeisers. Dat brengt mee dat voor faillietverklaring geen plaats is ten aanzien van een schuldenaar die niet meer dan één schuldeiser heeft. Voor de toepassing van die regel moeten [geïntimeerden] in de hiervoor beschreven situatie als schuldeisers op grond van hun gezamenlijk optreden en de verwevenheid van hun vordering vereenzelvigd worden en kan van [appellant] niet gezegd worden in de toestand te verkeren dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.6 Het hoger beroep slaagt derhalve zodat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. [geïntimeerden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de beide instanties worden veroordeeld. Ook de faillissementskosten en het salaris van de curator als bedoeld in artikel 15 lid 3 Faillissementswet zullen ten laste van [geïntimeerden] worden gebracht.
3.7 De faillissementskosten zullen worden vastgesteld op een bedrag van in totaal € 2.750 exclusief BTW, wegens salaris van de curator, te vermeerderen met nog door de curator op te geven kantoor- en publicatiekosten.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zutphen van 16 augustus 2007;
veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten van beide instanties, aan de zijde van [appellant] in hoger beroep begroot op € 1.788,-- wegens salaris procureur en € 366,70 wegens griffierecht en kosten van exploot oproeping en in eerste aanleg begroot op € 452,- wegens salaris procureur;
stelt de faillissementskosten vast op € 2.750 exclusief BTW voor salaris van de curator, welk bedrag dient te worden vermeerderd met de nog door de curator op te geven kantoor- en publicatiekosten, en brengt deze kosten ten laste van [geïntimeerden].
Dit arrest is gewezen door mrs. Mannoury, Smeeïng-van Hees en Van der Kwaak en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2007.