Parketnummer: 21-000048-06
Uitspraak d.d.: 24 oktober 2007
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 29 december 2005 in de strafzaak tegen
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 25 oktober 2006, 28 maart 2007 en 10 oktober 2007 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 07 mei 2005 in de gemeente Epe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee beeft gereden over de weg, de T30, terwijl de omstandigheden als volgt waren;
- ter plaatse gold voor verdachte een maximum snelheid ven 80 kilometer per uur en/of
- ten tijde van het ongeval regende het erg hard (hevige plaatselijke regenbui) en/of stroomde er, althans bevond zich, (veel) water op het wegdek en/of
- hij - verdachte - had (kort) voor het ongeval een (grote) hoeveelheid cannabis (cannabinoïden) genuttigd.
Hij - verdachte - heeft zich, gelet op voornoemde omstandigheden, toen daar zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos en/of zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, welk rijgedrag hieruit heeft bestaan dat hij:
- zijn snelheid niet, althans onvoldoende, heeft aangepast aan voornoemde (weers)omstandigheden, althans heeft gereden met een (veel) te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse eer/of
- niet de handelingen heeft verricht die van hem werden vereist en/of niet het door hem bestuurde motorrijtuig onder controle heeft gehouden en/of niet de rijbaan heeft gevolgd en/of gebruikt, immers is hij, verdachte, wet het door hem bestuurde motorrijtuig, gelet op zijn rijrichting; rechts de berm ingereden en/of tegen een boom aangereden en/of gebotst en/of aangegleden,
waardoor [slachtoffer 1] is overleden, althans ten gevolge van het ongeval zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken nek) heft bekomen en/of [slachtoffer 2] is overleden, althans ten gevolge van het ongeval zwaar lichamelijk letsel (te weten hersenletsel) heeft bekomen,
zulks terwijl hij; verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; art 6 Wegenverkeerswet 1994
A.
hij op of omstreeks 07 mei 2005 in de gemeente Epe, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een staf, te weten cannabinoïden, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan -al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht; artikel 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
,en/of
B.
hij op of omstreeks 01 mei 2005 in de gemeente Epe, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de T30, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden, waarbij hij -verdachte-;
- zijn snelheid niet, althans onvoldoende, heeft aangepast aan de weersomstandigheden, (te weten hevige regen, waardoor (veel) water op de weg stroomde, althans op de weg bevond), althans heeft gereden met een (veel) te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of
- niet de handelingen heeft verricht die van hem werden vereist en/of niet het door hem bestuurde motorrijtuig onder controle heeft gehouden en/of niet de rijbaan heeft gevolgd en/of gebruikt, immers is hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig gelet op zijn rijrichting, rechts de berm ingereden en/of tegen een boom aangereden en/of gebotst en/of aangegleden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon warden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon werden gehinderd;
artikel 5 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
1. De kern van het aan verdachte gemaakte verwijt is dat door zijn -in de tenlastelegging nader uitgewerkte- gedrag (“zodanig gedragen dat…”) een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan slachtoffer 1 en slachtoffer 2 zijn overleden.
2. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het aan verdachte aldus gemaakte verwijt niet “met name toegespitst is op de combinatie van niet of onvoldoende aanpassen van de snelheid aan de (weers)omstandigheden” ) maar heeft de steller van de tenlastelegging met betrekking tot dit gedrag een combinatie van nalaten, beoordelen en handelen van verdachte telaste gelegd.
3. Dit gedrag zou onder de gegeven omstandigheden (de telastelegging vermeldt kennelijk enumeratief: de snelheid waarmee is gereden, de weersomstandigheden en het cannabisgebruik door verdachte) aan te merken als “roekeloos en/of zeer,althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/ of onoplettend” rijgedrag, een en ander als nader in de telastelegging omschreven ).
4. De behandeling in hoger beroep van dit door het Openbaar Ministerie ingestelde appel is dan ook in het bijzonder hierop, te weten een mogelijk samenspel van deze factoren, betrokken.
5. Bij de afweging of de door het hof in deze zaak vast te stellen feiten en omstandigheden leiden tot het oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de aan verdachte verweten schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 neemt het hof in het bijzonder de in de overwegingen 6, 7 en 8 te bespreken factoren in aanmerking.
6. De verdachte persoonlijk betreffende omstandigheden
a. Verdachte was op 7 mei 2005 ten tijde van het ongeval geen ervaren chauffeur; hij beschikte integendeel nog maar korte tijd (sinds 2 maart 2005) over een rijbewijs. Feiten of omstandigheden op grond waarvan mag worden aangenomen dat deze geringe rij-ervaring door andere factoren werd gecompenseerd zijn het hof niet gebleken.
b. Naar zijn eigen verklaring aan de verbalisant 1 heeft verdachte voorafgaande aan het ongeval samen met zijn vriendin slachtoffer 1 cannabis gebruikt in de nacht c.q. vroege ochtend van 6 op 7 mei 2005. Op 7 mei, om 12.53 uur, dus ongeveer één uur voor het ongeval, heeft hij slachtoffer 1 voorts een SMS-bericht gezonden met de navolgende inhoud: “He ik ben even met daan en vincent een joint aan het roken maar laat weten hoe laat je klaar bent dikke kus patrick “ .
c. Op 7 mei 2005 om 16.10 uur is van verdachte bloed afgenomen, dat is onderzocht op THC (de werkzame stof in cannabinoïden) . De uitkomst van dit onderzoek luidde ):
Onderzoeksresultaten
Tabel 1 Aangetoonde stoffen in bloed
THC Cannabinoiden 0,002 mg/l
11-OH-THC Cannabinoïden minder dan 0,002 mg/l
THC-COOH Cannabinoiden 0,021 mg/l
d. Er bestaat (volgens datzelfde rapport) “internationaal onder forensische collega’s consensus over het feit dat recent gebruik van cannabis nadelig is voor de rijvaardigheid.” Het NFI-rapport voorts: “de gemeten concentratie is aan de hoge kant voor het roken van 1 joint en kan ook wijzen op regelmatig gebruik en/ of gebruik van grotere hoeveelheden cannabis”. Verdachte heeft echter ontkend dat hij destijds een regelmatig gebruiker van cannabis was of grotere hoeveelheden daarvan gebruikte. Ter terechtzitting van 10 oktober 2007 hebben de deskundigen Uges en Lusthof ter relativering van de door het NFI gemaakte berekeningen nog de vele mogelijke variaties in effect en in de werking(sduur) van dat effect van cannabisgebruik geaccentueerd, afhankelijk van verschillende factoren, die daarbij een rol (kunnen) spelen.
e. Verdachte heeft niet ontkend dat hij op 7 mei, om 12.53 uur, dus ongeveer één uur voor het ongeval, bedoeld SMS-bericht aan slachtoffer 1 heeft verzonden, maar heeft verklaard -daarin bijgevallen door deze vrienden, de getuigen 1 en getuige 2 in hun verklaringen ter zitting van 26 oktober 2006- dat dit SMS-bericht een leugen bevatte zonder voor deze leugen een plausibele verklaring te geven. De duidelijkheid van het SMS-bericht, de vaagheid in de verklaringen omtrent de (eventuele) onjuistheid ervan en de bevindingen, die opgenomen zijn in voormeld NFI-rapport met betrekking tot het cannabisgebruik van verdachte leiden het hof tot het oordeel dat aan de inhoud van het SMS-bericht wel, aan de verklaringen van de vrienden geen geloof moet worden gehecht, en verdachte dus niet lang voor het verkeersongeval rond 14.00 uur heeft plaats gevonden nog cannabis heeft gebruikt.
f. Verdachte, noch slachtoffer 1, noch slachtoffer 2 droegen veiligheidsgordels ten tijde van het ongeval. Onderweg zag verdachte politie en heeft hij zijn beide passagiers daarop gewezen, omdat hij niet bekeurd wilde worden. Verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij zelf zo’n gordel in strijd met de wettelijke verplichting daartoe, niet pleegt te gebruiken en daarbij aangegeven dat hij dan vaak wel doet alsof, door de gordel wel naar zich toe te halen alsof hij hem om heeft. Hij heeft verklaard niet te weten of zijn medepassagiers de gordels tijdens het vervolg van de rit alsnog wel hebben gebruikt. Blijkens de bevindingen in het proces-verbaal VOA hebben beide meisjes ten tijde van het ongeval hun veiligheidsgordels niet gedragen.
7. De weersomstandigheden
Het regende ten tijde van het ongeval ter plaatse hevig, zeer hard. De ruitenwissers stonden in de hoogste stand (“de snelste”). Verdachte heeft verklaard nog wel te kunnen zien, waar hij heen moest. De getuige 3 heeft in dit verband verklaard spoorvorming te hebben waargenomen. “Ik zag dat deze witte “Mazda in deze spoorvorming en water reed.” ) , hetgeen overeenstemt met de foto’s die de Advocaat-Generaal op de zitting 28 maart 2007 aan het hof heeft overgelegd, waarvan verdachte ter zitting heeft verklaard dat zij ter plaatse kort na het ongeval zullen zijn genomen. ) Verdachte heeft ter zitting van 26 oktober 2006 ook verklaard niet te hebben gezien dat sprake was van spoorvorming, en dat hij het effect daarvan wel kende. )
8. De door verdachte gevoerde snelheid
Verdachte heeft naar eigen zeggen -juist voordat zijn auto is in een slip van de weg af is geraakt, de rechterberm is ingegleden en tegen een boom terecht is gekomen- gereden met een snelheid van ongeveer zeventig à vijfenzeventig kilometer per uur, waar ter plaatse (een smalle weg met bomen) een maximum-snelheid van 80 km per uur gold. Verdachte koos die snelheid naar zijn zeggen “omdat het regende” ). De getuige 4, rijdend over diezelfde weg, die zij, anders dan verdachte, goed kende, heeft verklaard op hetzelfde moment en onder nagenoeg dezelfde omstandigheden te hebben gekozen voor een snelheid 60 kilometer per uur.
9. Het zijn in het bijzonder de hiervoor sub 5-8 vermelde factoren, die -in onderlinge samenhang bezien- de doorslag geven in het oordeel van het hof dat op 7 mei 2005 in Epe een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaats gevonden door zijn aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag in ruime zin. Niet alleen heeft hij zijn snelheid onvoldoende aangepast aan de omstandigheden, waartoe in dit verband niet alleen te rekenen zijn de hevige regen en het overvloedig water op het wegdek, maar ook het door het hof aangenomen recente cannabisgebruik.
10. Tegen de achtergrond van een geringe rij-ervaring heeft verdachte er immers voor gekozen om op 7 mei 2005 te gaan rijden na het gebruik van cannabis, waarvan algemeen bekend is, en ook aan verdachte bekend mag worden verondersteld (vgl. de in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 vervatte strafrechtelijke norm) dat het de rijvaardigheid nadelig kan beïnvloeden, en er bovendien niet op toe te zien dat de wettelijk verplichte veiligheidsgordels gedragen werden, integendeel daarin zelf juist het verkeerde voorbeeld te geven.
11. De uit deze keuzes van verdachte blijkende onvoorzichtigheid is hem, en in het bijzonder de beide door het ongeval overleden inzittenden noodlottig geworden, nu hij -waar het weer en de bijzondere verkeersomstandigheden juist een verhoogde voorzichtigheid en oplettendheid in het handelen van verdachte vroegen- er niet in is geslaagd blijk te geven van de rijvaardigheid, die van hem gevergd mocht worden, van de rijbaan is geraakt, zijn auto niet onder controle heeft kunnen houden, en tegen een boom is aangereden waardoor het door hem veroorzaakte gevaar op de weg (artikel 5 Wegenverkeerswet 1994) zich verwezenlijkte.
12. In de overwegingen 4, 5, 6 en 7 ligt reeds besloten de verwerping van het namens verdachte gevoerde verweer dat verdachte onverwacht en zonder dat hij daarop bedacht behoefde te zijn zou zijn verrast door de onverwachte verkeersomstandigheden, in het bijzonder door spoorvorming en aquaplaning, waardoor het hem gemaakte (schuld)verwijt zou wegvallen.
13. Nog daargelaten of inderdaad van deze uitzonderlijke verkeersomstandigheden sprake is geweest, het is juist de hiervoor reeds breder toegelichte aanmerkelijke onvoorzichtigheid van verdachte geweest in de vorm van de hem toe te rekenen keuzes, de overtreding van uiteenlopende strafrechtelijke normen, zijn rijgedrag in ruime zin -de door hem toen op deze weg gevoerde snelheid daaronder uitdrukkelijk begrepen- en de omstandigheden van het moment, die er naar het oordeel van het hof toe hebben geleid, dat hij verwijtbaar terecht is gekomen in een situatie, waarin hij zijn auto en de verkeersomstandigheden niet meer de baas was. Het verweer vindt zijn weerlegging overigens in de bewijsmiddelen en bewezenverklaring met betrekking tot de aan verdachte te laste gelegde schuld.
14. Het hof acht -mede op grond van de door de deskundigen benadrukte denkbare variaties in effect van cannabisgebruik en in de werking(sduur) van dat effect en het ontbreken van een eenduidige waar het gaat om de vraag bij welk gehalte aan cannabinoïden in het bloed daarvan met zekerheid sprake is- niet wettig en overtuigend bewezen de aan verdachte telaste gelegde strafverzwarende omstandigheid, dat hij ten tijde van het ongeval verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 07 mei 2005 in de gemeente Epe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee heeft gereden over de weg, de T30, terwijl de omstandigheden als volgt waren;
- ter plaatse gold voor verdachte een maximum snelheid van 80 kilometer per uur en/of
- ten tijde van het ongeval regende het erg hard (hevige plaatselijke regenbui) bevond zich, (veel) water op het wegdek en
- hij - verdachte - had (kort) voor het ongeval een hoeveelheid cannabis (cannabinoïden) genuttigd.
Hij - verdachte - heeft zich, gelet op voornoemde omstandigheden, toen daar zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, welk rijgedrag hieruit heeft bestaan dat hij:
- zijn snelheid niet, althans onvoldoende, heeft aangepast aan voornoemde (weers)omstandigheden, althans heeft gereden met een (veel) te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en
- niet de handelingen heeft verricht die van hem werden vereist en/of niet het door hem bestuurde motorrijtuig onder controle heeft gehouden en niet de rijbaan heeft gevolgd en/of gebruikt, immers is hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig, gelet op zijn rijrichting; rechts de berm ingereden en/of tegen een boom aangereden en/of gebotst en/of aangegleden,
waardoor slachtoffer 1 is overleden, en slachtoffer 2 is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Daarbij zijn twee dodelijke slachtoffers gevallen, twee jonge meisjes en daardoor zijn diepe, onherstelbare, sporen getrokken in het leven van de familieleden en de vriendenkring van deze meisjes. Gezien in het bijzonder deze zeer ernstige gevolgen zou een gevangenisstraf zonder meer op zijn plaats zijn. Het hof betrekt evenwel ook in zijn overwegingen dat verdachte in het verleden nooit eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en tot een dergelijke straf en acht daarom een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Een ontzegging van de rijbevoegdheid en voor een fors deel onvoorwaardelijk past eveneens, als inscherping. Ook die bijkomende straf is geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 8 (acht) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter,
mr C.G. Nunnikhoven en E.P.R. Sutorius, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 24 oktober 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.