28 augustus 2007
Familiekamer
Rekestnummer 832/2006
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
verzoekster in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr. J.L. Zegelink,
verweerder in het principaal beroep,
verzoeker in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de man”,
procureur mr. J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Arnhem van 13 januari 2005, 28 juli 2005, 16 februari 2006 en 24 mei 2006, uitgesproken onder zaak-/rolnummer 99592 / ES RK 03-393.
2 Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 augustus 2006, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 24 mei 2006. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de man te veroordelen tot betaling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 10.000,- bruto per maand met ingang van 2 mei 2005, de man te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag dat de vrouw toekomt uit hoofde van de verrekening van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de beperkte gemeenschap vanaf 2 mei 2005 tot en met de dag van de algehele voldoening en de man te veroordelen in de kosten van de door de vrouw gelegde conservatoire beslagen.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 oktober 2006, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft hij tevens incidenteel beroep ingesteld. De man verzoekt het hof in het principaal beroep het verzoek in hoger beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en in het incidenteel beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen met verbetering van gronden.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 14 november 2006, waarin zij het hof verzoekt om het verzoek in het incidenteel beroep af te wijzen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 9 juli 2007 plaatsgevonden gelijktijdig met de behandeling van de zaak tussen partijen met rekestnummer 487/2006. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door haar procureur en mr. K.W.A. Wools, advocaat te Elst, en de man bijgestaan door mr. H.J. Andel, advocaat te Rotterdam.
2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van de procureur van de vrouw van 28 juni 2007 met bijlagen.
3.1 Partijen zijn op 28 september 1977 met elkaar gehuwd. Zij hebben voorafgaand aan het huwelijk blijkens de notariële akte van 22 september 1977 huwelijkse voorwaarden opgesteld inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met in artikel 5 een verrekenbeding van onverteerde inkomsten.
3.2 De vrouw heeft bij inleidend verzoek, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 7 mei 2003, de rechtbank verzocht echtscheiding uit te spreken en heeft bij aanvullend verzoek, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 24 mei 2004, verzocht een alimentatie vast te stellen van € 10.000,- per maand. De man heeft in zijn verweerschrift tevens zelfstandig verzoek afgifte verzocht van inboedelzaken, verzocht de voormalig echtelijke woning toe te delen aan de vrouw en haar te veroordelen de helft van de naar peildatum verdeling te taxeren waarde te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de peildatum. Vervolgens heeft de vrouw in haar verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek tevens houdende een wijzigingsverzoek, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 10 september 2004, haar verzoek om alimentatie vermeerderd tot € 25.000,- per maand. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 21 december 2004 heeft de vrouw haar verzoek tot het vaststellen van alimentatie ingetrokken. Op die zitting zijn blijkens de beschikking van 13 januari 2005 afspraken tussen partijen gemaakt over de verdeling/verrekening op grond van de huwelijksvoorwaarden. De rechtbank overweegt in die beschikking onder meer:
“De beslissing omtrent de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen en de verrekening van de huwelijksvoorwaarden wordt op verzoek en in overleg met de partijen aangehouden tot 1 februari 2005 (pro forma). Aan het verzoek tot aanhouding ligt ten grondslag de gedachte van partijen de effectuering van de verdeling/verrekening te regelen via de toescheiding van aandelen [X] B.V. aan de vrouw. Partijen hebben afgesproken dat in de tussentijd de man aan de vrouw een bedrag van € 7.500,- per maand zal uitkeren als voorschot op de uiteindelijke scheiding en deling. De tijd tot 1 februari 2005 zal worden benut om te bekijken hoe de toescheiding van aandelen [X] B.V. aan de vrouw technisch kan worden geëffectueerd en om aan de accountants van beide partijen de gelegenheid te geven te komen tot een gemeenschappelijke waardebepaling van het vermogen. Indien de accountants van partijen er niet in slagen tot een gemeenschappelijke waardebepaling te komen, zullen partijen voor 1 februari 2005 een derde, onafhankelijke, deskundige inschakelen, waarbij vooralsnog in het midden blijft of diens advies bindend zal zijn. De in te schakelen deskundige zal tot 1 juli 2005 de tijd krijgen partijen te adviseren over de waardebepaling van het vermogen, waarbij de beslissing omtrent de verdeling/verrekening tot 1 juli 2005 pro forma zal worden aangehouden. In de tussenliggende periode zal de man eveneens bij wijze van voorschot op de scheiding en deling een bedrag aan de vrouw betalen van € 7.500,- per maand.”
3.3 Bij beschikking van 13 januari 2005 heeft de rechtbank echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 2 mei 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank de beslissing met betrekking tot de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen en de verrekening van de huwelijkse voorwaarden aangehouden.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 6 juni 2005, heeft de vrouw verzocht bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking te bepalen dat de man met ingang van 2 mei 2005 € 10.000,- per maand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te betalen.
3.5 Bij de beschikking van 28 juli 2005 heeft de rechtbank wederom iedere beslissing aangehouden tot 15 september 2005 (pro forma) zulks in afwachting van het nader bericht / stukken van partijen.
3.6 Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 16 februari 2006 heeft de rechtbank partijen veroordeeld over te gaan tot verdeling van de tussen hen geldende beperkte gemeenschap met inachtneming van hetgeen daarover onder 3.1, 7.1 en 7.2 van die beschikking is overwogen, de man veroordeeld om aan de vrouw ter zake van verdeling en verrekening een bedrag van € 1.688.927,50 te voldoen. Voor wat betreft de beslissing over de alimentatie heeft de rechtbank de zaak pro forma aangehouden tot 13 maart 2006 en partijen in de gelegenheid gesteld hun stellingen in dat verband aan te vullen en te onderbouwen.
3.7 Bij de bestreden beschikking van 24 mei 2006 heeft de rechtbank het alimentatieverzoek van de vrouw van 6 juni 2005 afgewezen, de kosten gecompenseerd en voorts het meer of anders verzochte afgewezen.
3.8 De man is alleenstaand. Hij is directeur/enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [de B.V.] bv (verder te noemen “[de B.V.]”). [de B.V.] hield tot 1 november 2005 50% van de aandelen van [X] bv (verder te noemen “[X]”). Daarnaast hield en houdt [de B.V.] 50% van de aandelen van de besloten vennootschap [Y] bv. Het belastbaar jaarinkomen van de man van [de B.V.] in 2003 bedroeg blijkens de jaaropgave van dat jaar € 75.000,-.
3.9 De vrouw is alleenstaand. Zij heeft tijdens het huwelijk parttime gewerkt voor [Z] bv, een dochteronderneming van [de B.V.]. Zij is sinds april 2003 als vrijwilligster werkzaam bij Slachtofferhulp Nederland.
4 De motivering van de beslissing
4.1 De man heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de vrouw op 21 december 2004 afstand heeft gedaan van haar recht op een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud jegens de man. Hij stelt dat de vrouw na uitgebreid overleg op 21 december 2004 heeft ingestemd met de eis van de man om afstand te doen van haar recht op alimentatie. De vrouw betwist dat. Het hof overweegt als volgt. Ook al zou er sprake zijn van een overeenkomst tussen partijen als bedoeld in artikel 1:158 BW, dan nog geldt dat deze overeenkomst geen beding van niet-wijziging bevat, dat ingevolge artikel 1:159 BW voorts slechts schriftelijk kan worden gemaakt. Uit het verzoekschrift in eerste aanleg van 6 juni 2005 blijkt dat de vrouw zich beroept op een wijziging van omstandigheden sinds 21 december 2004. De vrouw stelt dat de overeenkomst van partijen inhield dat zij de beschikking zou krijgen over 100 % van de aandelen van [X] indien zij zou instemmen met de eis van de man om haar alimentatieverzoek in te trekken. Nu vast staat dat de man niet heeft meegewerkt aan het overdragen van de aandelen [X] aan de vrouw, is er naar het oordeel van het hof sprake van een relevante wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
4.2 De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 10.000,- per maand met ingang van 2 mei 2005. De man betwist dat. Hij stelt dat de hoogte van de behoefte van de vrouw lager is en dat zij zelf in die behoefte kan voorzien met het vermogen dat zij in het kader van de verdeling en de verrekening na de scheiding heeft ontvangen en met inkomen uit arbeid.
4.3 Voor de bepaling van de hoogte van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de vrouw dient het hof rekening te houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in dezelfde periode. De behoefte dient daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud te worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de vrouw redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door het hof op vorenbedoelde wijze is vastgesteld.
4.4 De vrouw legt ter ondersteuning van haar behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een behoeftelijstje over dat is gebaseerd op haar uitgaven in 2004 en 2005. De man betwist gemotiveerd dat dit uitgavenpatroon overeenstemt met de uitgaven van het gezin tijdens de laatste jaren van het huwelijk en hij heeft ter onderbouwing hiervan overgelegd een specificatie van de privé-opnames uit [de B.V.] over de periode van januari 2002 tot juni 2002. In het uitgavenoverzicht van de vrouw staan voorts maandelijks aanzienlijke bedragen die de vrouw besteed heeft aan één van de meerderjarige kinderen van partijen. Dit vormt echter geen onderdeel van de behoefte van de vrouw. Nu deze lijst op onderdelen betwist is door de man, is het hof van oordeel dat de vrouw de hoogte van haar behoefte aldus onvoldoende heeft onderbouwd.
4.5 Het hof zal die hoogte vaststellen op basis van het netto inkomen waarover partijen tijdens de laatste jaren van hun samenwoning konden beschikken. Het inkomen van de man in die periode bestond niet alleen uit het salaris van [de B.V.] maar ook uit dividend van [de B.V.] en andere uitgaven voor privé-doeleinden die door [de B.V.] zijn betaald maar die niet zijn verrekend via de rekening-courantverhouding van de man met [de B.V.].
4.6 Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uitgegaan dient te worden van het inkomen van de man zoals dat blijkt uit zijn opgave over de periode 2000 tot en met 2002, dus € 50.855,- netto per jaar, € 4.238,- netto per maand. De vrouw heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de uitgaven zoals die blijken uit het door de man opgestelde overzicht van januari tot en met juni 2002 kunnen worden geëxtrapoleerd om het jaarinkomen van de man gedurende de laatste jaren van het huwelijk te bepalen.
Het hof houdt voorts evenals de rechtbank rekening met een tweetal dividenduitkeringen waarvan de eerste plaatsvond in 2000 en € 199.663,- bruto/€ 149.747,- netto bedroeg en de tweede in 2003 en € 150.000,- bruto/€ 112.500,- netto bedroeg. Deze uitkeringen zijn gedaan om de sedert 1997 opgelopen privé-opnames recht te trekken en stonden in verband met de aankoop van de voormalig echtelijke woning en van het motorjacht. Het is redelijk deze uitkeringen van in totaal € 262.247,- netto voor een/zevende deel (nu het gaat om dividend over de jaren 1997 tot en met 2003) te betrekken bij het netto besteedbaar gezinsinkomen, hetgeen uitkomt op € 3.122,- netto per maand. De uitgaven die zijn gedaan van deze uitkeringen zijn, anders dan de man meent, wel degelijk van belang voor de welstand van partijen tijdens het huwelijk. In dit bedrag zijn de privé-opnames in rekening courant dus al verdisconteerd; dit betreft onder meer de ziekte-, telefoon-, auto- en abonnementskosten. Als derde bron van inkomen komen in aanmerking de privé-uitgaven die [de B.V.] heeft betaald en die niet zijn verrekend met de man. Dit betreft uitgaven die zijn betaald met de creditcard van [de B.V.] die de vrouw heeft berekend op gemiddeld € 656,- per maand netto. Nu de man heeft erkend dat de benzinekosten van de auto van de vrouw niet in de rekening-courantverhouding zijn betrokken en de hoogte van deze uitgaven overigens onvoldoende heeft betwist, houdt het hof ten slotte rekening met € 656,- netto per maand.
4.7 Gelet op het hiervoor overwogene berekent het hof het gezamenlijk gezinsinkomen aan het einde van het huwelijk op € 8.016,- netto per maand (€ 4.238,- + € 3.122,- + € 656,- = € 8.016). Dit inkomen geeft een betrouwbare aanwijzing voor de welstand ten tijde van het huwelijk. Op dit inkomen strekken in mindering de kosten van de beide toen nog schoolgaande/studerende kinderen van partijen welke kosten, gebaseerd op de tabel eigen aandeel kosten van de kinderen 2002 en geëxtrapoleerd tot een netto gezinsinkomen van € 5.000,- per maand, circa € 1.215,- per maand bedroegen, zodat circa € 6.800,- per maand resteert voor beide partijen samen. Omdat een huishouding van een alleenstaande relatief duurder is dan van iemand die samenwoont, kan de behoefte van de vrouw gesteld worden op 60% van dit bedrag, ofwel € 4.080,- per maand netto.
4.8 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking rekening gehouden met € 10.000,- per jaar maand aan eigen inkomen van de vrouw. De vrouw stelt dat zij in eerste aanleg heeft voorgesteld van een dergelijk fictief inkomen uit te gaan, maar dat zij dat voorstel slechts heeft gedaan uitgaande van een alimentatie van € 10.000,- per maand. De man stelt dat de vrouw in staat moet worden geacht meer dan dit bedrag te verdienen. Het hof overweegt dat gezien de leeftijd van de vrouw, zij is thans 50 jaar, het feit dat zij niet de zorg heeft over minderjarige kinderen, zij geen medische beperkingen heeft en zij al geruime tijd vrijwilligerswerk verricht, soms tot 20 uur in de week, in staat moet worden geacht in ieder geval een -bescheiden- inkomen van circa € 500,- netto per maand te verwerven. De vrouw heeft aangegeven dat zij na het volgen van een studie inkomen kan verwerven met de werkzaamheden die zij thans als vrijwilligster verricht. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw gezien haar omstandigheden, zoals het feit dat zij haar HAVO-opleiding niet heeft afgemaakt en zij behalve het vrijwilligerswerk weinig werkervaring heeft, binnen afzienbare tijd meer inkomen kan verwerven. Rekeninghoudend met deze inkomsten heeft de vrouw dan ook behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 3.580,- netto per maand.
4.9 Voorts is van belang dat in het hiervoor berekende bedrag van de netto behoefte van de vrouw een gedeelte bestemd is voor wonen. Nu de voormalig echtelijke woning aan de vrouw is toegescheiden en deze woning onbelast is, vermindert deze omstandigheid de behoefte van de vrouw. Het hof stelt dit bedrag in redelijkheid op € 1.080,- per maand, zodat aan behoefte resteert € 2.500,- netto per maand. Hiermee zijn de grieven 1, 2, 4 tot en met 11 besproken. Bij grief 3 heeft de vrouw geen belang, nu het hof van de daarin genoemde stukken heeft kennisgenomen.
4.10 Uit de beschikking van dit hof van heden met rekestnummer 487/2006 volgt dat de man het door de rechtbank in de beschikking van 16 februari 2006 vastgestelde bedrag van aan de vrouw € 1.688.927,50 verschuldigd is waarmee grief 12 behandeld is. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep - onbetwist - verklaard dat hij dit bedrag inmiddels heeft betaald: een deel van € 377.500,- als voorschot in de periode van september 2003 tot oktober 2005 en het restant na de beschikking van 16 februari 2006. Voorts heeft de man vanaf 7 maart 2003 aanvankelijk € 3.000,- per maand netto betaald aan de vrouw voor haar kosten van de huishouding en van juli 2004 tot januari 2005 € 10.000,- per maand als alimentatie in het kader van voorlopige voorzieningen. Tegen de achtergrond hiervan heeft de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij het door haar ontvangen voorschot geheel heeft moeten besteden aan haar kosten van levensonderhoud in de periode van maart 2003 dan wel juli 2004 tot medio 2006, het moment waarop zij de beschikking kreeg over het restant bedrag van circa € 1.300.000,-.
4.11 De vrouw heeft aangegeven dat zij een deel van haar vermogen nodig heeft om een een oudedagsvoorziening te treffen. Als zij daarvoor € 500.000,- aanwendt als koopsom, kan zij ingaande de datum dat zij 65 jaar wordt € 57.298,- bruto per jaar ontvangen of ingaande de datum waarop de alimentatietermijn van 12 jaar (artikel 1:157 lid 3 BW) afloopt € 43.263,- bruto per jaar, zo stelt de vrouw in haar nadere akte gevoegd bij de brief van haar procureur van 28 juni 2007. Indien de vrouw dit bedrag zou storten heeft zij naar het oordeel van het hof aldus een behoorlijke oudedagsvoorziening naast de AOW, andere pensioenuitkeringen en het wonen in een onbelaste woning. Ook al wordt uitgegaan van de stelling van de vrouw in grief 13 dat thans niet meer dan € 1.300.000,- resteert van het aan haar uitgekeerde bedrag, dan nog resteert na aftrek van deze koopsom € 900.000,-. Gelet op de wettelijke termijn van de onderhoudsverplichting van de man van 12 jaar en de resterende behoefte van de vrouw van € 2.500,- netto per maand, hetgeen overeenkomt met € 360.000,- netto in totaal, heeft de vrouw naar het oordeel van het hof de beschikking over voldoende vermogen om met dat bedrag in die behoefte te voorzien terwijl zij nog een aanzienlijk vermogen over houdt dat zij kan gebruiken voor de periode daarna. Hierbij houdt het hof geen rekening met de wettelijke indexering van alimentatie en ook niet met de rente-inkomsten die de vrouw over het vermogen kan ontvangen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof - met de rechtbank - van oordeel dat de vrouw over voldoende middelen beschikt waarmee zij in haar behoefte kan voorzien. Daarmee zijn de grieven 13 tot en met 20 behandeld en behoeft grief 21 geen bespreking.
4.12 Gelet op de inhoud van het in 4.1 overwogene ziet het hof geen aanleiding in de periode vóór 16 februari 2006 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vast te stellen. Grieven 22 en 23 falen daarmee.
4.13 De vrouw verzoekt het hof ten slotte de man te veroordelen in de kosten van het leggen van de conservatoire beslagen. De man heeft niet betwist dat de vrouw deze kosten heeft gemaakt. Partijen hebben in 2005 een procedure in kort geding bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam gevoerd, onder meer over de door de man te stellen zekerheden. Deze procedure heeft er niet toe geleid dat de conservatoire beslagen toen door de rechter zijn opgeheven, zodat het hof de man niet volgt in zijn stelling dat de kosten van deze beslagen nodeloos zijn gemaakt. Op grond hiervan zal het hof de man veroordelen in de kosten zoals verzocht. Grief 24 gaat in zoverre op. Ten aanzien van de verzochte wettelijke rente verwijst het hof naar de beschikking van heden in de zaak met rekestnummer 487/2006.
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, en voorts de man veroordelen in de kosten van de door de vrouw gelegde conservatoire beslagen die betrekking hebben op onderhavige echtscheidingsprocedure.
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 24 mei 2006;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt de man tot betaling van de door de vrouw gemaakte kosten van de conservatoire beslagen in verband met de echtscheidingsprocedure;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mens, Wammes en Ter Veer en is op 28 augustus 2007 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.