ECLI:NL:GHARN:2007:BB9116

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2003/599
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Steeg
  • A. van Ginkel
  • M. Strens-Meulemeester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval en arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, stond de appellante centraal, die als gevolg van een verkeersongeval op 20 september 1997 volledig arbeidsongeschikt was geraakt. Het hof heeft in eerdere tussenarresten, met name op 21 december 2004 en 16 januari 2007, al diverse aspecten van de zaak behandeld. De appellante heeft in hoger beroep haar vorderingen ingediend, waaronder schadevergoeding voor verlies van arbeidsvermogen en kosten voor huishoudelijke hulp. Delta Lloyd, de verzekeraar, heeft zich beroepen op rapporten van deskundigen, maar het hof oordeelde dat deze rapporten niet voldoende onderbouwd waren en niet op tegenspraak waren tot stand gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om bepaalde werkzaamheden te verrichten, maar dat de werkstress en haar medische situatie haar mogelijkheden ernstig beperkten. De getuigenverklaringen van de appellante en haar familieleden gaven een duidelijk beeld van haar afhankelijkheid en de hulp die zij nodig had in het dagelijks leven. Het hof concludeerde dat de appellante als gevolg van het ongeval nog steeds volledig arbeidsongeschikt was en dat haar arbeidsongeschiktheid naar verwachting in ieder geval tot 2010 zou aanhouden. De vorderingen van de appellante werden in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van enkele posten die niet toewijsbaar waren. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rolzitting voor een nieuwe schadeberekening, waarbij partijen gezamenlijk of de appellante alleen een voorstel moesten indienen. De beslissing van het hof werd genomen op 2 oktober 2007.

Uitspraak

2 oktober 2007
derde civiele kamer
rolnummer 2003/599
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
tegen:
de naamloze vennootschap
Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
procureur: mr. F.J. Boom.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarresten van 21 december 2004 en van 16 januari 2007.
1.2 Ingevolge het tussenarrest van 16 januari 2007 heeft op 20 april 2007 een getuigenverhoor en een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken. Bij die gelegenheid heeft [appellante] een akte verzocht van schriftelijke opmerkingen en producties overgelegd.
1.3 De comparitie is voortgezet op 29 mei 2007. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.4 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
2 De motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar en volhardt bij zijn tussenarresten van 21 december 2004 en van 16 januari 2007.
2.2 Aan de samenvatting in het tussenarrest van 16 januari 2007 onder 2.3 voegt het hof op grond van het vervolg op dat tussenarrest toe:
(rov. 2.5) [appellante] zou bij Reggedal de verplichting hebben gekregen om 24 maanden fulltime (36 uur per week) te werken en na deze twee jaar gold voor haar als zorgmanager dat zij in ieder geval 80% moest werken.
(rov. 2.7) Hier is het redelijkerwijs door [appellante] te verwachten salaris beschreven.
(rov. 2.9) [appellante] zou steeds zorgmanager zijn gebleven.
2.3 Na het tussenarrest van 21 december 2004 (rov. 4.31) heeft het hof in het tussenarrest van 16 januari 2007 onder 2.17 en in het dictum [appellante] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij de tuinwerkzaamheden sinds het ongeval uitbesteedt aan hoveniersbedrijf Erica en/of de heer [A.] en dat zij, het ongeval weggedacht en aangenomen dat [appellante] fulltime zou werken, die werkzaamheden zelf zou zijn blijven verrichten.
2.4 Als (partij-)getuige heeft [appellante] op 20 april 2007 verklaard:
“Voor het ongeval deed ik de tuin, met dien verstande dat de voor- en najaarsbeurt door een bedrijf wordt uitgevoerd en dat mijn man het gras maaide. Dat bedrijf was Erica. Dat was onze tuin in [plaatsnaam], ongeveer 950 m2 inclusief de woning. Tijdens het ongeval hadden wij deze woning al.
Begin juli 2004 zijn we verhuisd naar [woonplaats], naar een boerderij buitenaf met een hectare grond, waarvan ongeveer 1250 m2 tot 1500 m2 tuin, dat weet ik niet precies.
[A.] deed de tuin bij onze buren, hoorde van het ongeval, heeft toen zijn diensten aangeboden en dat hebben we toen geaccepteerd. Direct in het najaar van het ongeval is hij bij ons aan de gang gegaan. Zijn verklaringen (productie twee bij akte van vandaag) heeft hij op een gegeven moment opgemaakt omdat ik die nodig had voor de verzekering. Meestal zo eens per jaar liet ik hem zo’n briefje tekenen. Per dag dat hij kwam betaalde ik hem.
Toen wij verhuisden naar [woonplaats] kwam hij niet meer. Hij was ouder, woonde in [plaatsnaam] en was altijd op de fiets gekomen. Sinds we in [woonplaats] wonen helpt ons [B.]. Het klopt dat we hem 90 euro per week gedurende 40 weken per jaar betalen. Dat betreft uitsluitend de tuin rond de boerderij. Mijn man maait nog steeds het gras, nu gemotoriseerd.
Kort gezegd heeft na mijn ongeval [A.] en daarna [B.] mijn werk in de tuin overgenomen.
Op uw vraag waarom ik [A.] en [B.] niet als getuige heb meegebracht zeg ik dat zij op leeftijd zijn, het er bij doen en contant betaald krijgen. Ze willen er liever niet officieel mee te maken hebben.
Negentig euro veel geld? Hij werkt een hele dag en komt dan uit op ongeveer 11 euro per uur, ongeveer het zelfde bedrag als een werkster. Vanaf maart komt hij eenmaal per week tot het eind van het jaar, minus de vakanties. Hij doet ook veel veegwerk onder de bomen.
Mijn man is niet meer gaan doen in tuin. Vanwege mijn beperkingen verleent hij al veel hand- en spandiensten.
Op vragen van mr. Luiken verduidelijk ik:
In het begin na het ongeval hebben mensen mij geadviseerd kosten bij te houden. Toen heb ik al aan het einde van het seizoen aan [A.] gevraagd om op papier te zetten wat hij van mij gekregen heeft. Later heeft Mr Rijpma daarom gevraagd.”
2.5 Als getuige heeft [C.], echtgenoot van partij [appellante] verklaard:
“Voor het ongeval maaide ik het gras en deed mijn vrouw de rest in de tuin. Het ging om een kavel van ongeveer 900 m2 inclusief het huis. Tuinbedrijf Erica deed de voor- en najaarsbeurt.
Na het ongeval kwam er een tuinman om de grote werkzaamheden in de tuin te doen, eerst [A.] en nu [B.]. Erica bleef de voor- en najaarsbeurt geven.
[A.] heeft zijn verklaringen in de loop van de tijd afgegeven. Wij moesten die schadepost hard maken en daarom hadden we die verklaring nodig. Wij vroegen deze dan aan [A.]. Aan [B.] hebben we nog geen verklaringen gevraagd maar dat kunnen we nog doen. De verklaringen van [A.] kloppen ook. [B.] komt een keer per week een hele dag in het hele seizoen zo van maart tot november/december.
Of we er aan gedacht hebben om [A.] en [B.] te laten komen? Daar werd niet om gevraagd.
Nu in [woonplaats] hebben we een veel grotere kavel, maar het werk van [B.] beslaat de zelfde oppervlakte en misschien iets meer bomen.
We hebben de tuin anders ingericht zodat deze minder arbeidsintensief is. Ik maai nu meer gras en wel met een zitmotormaaier. “
2.6 Bij akte van 20 april 2007 heeft [appellante] kwitanties overgelegd, waarin [A.] over de periode van september 1997 tot en met juni 2004 per kalender jaar verklaarde dat hij voor [appellante] de tuin heeft verzorgd en daarvoor respectievelijk f 900,00, f 2.940,00, f 2.940,00, € 1.360,00, € 1.360,00, € 1.500,00, € 1.500,00 en € 630,00 heeft ontvangen. Aan het proces-verbaal van de comparitie van 29 mei 2007 is een verklaring gehecht van [B.], waarin deze schrijft dat hij sedert medio 2004 tuinwerkzaamheden verricht voor de familie [C.], dat het gaat om één dag per week in de periode van maart tot en met december en dat hij daarvoor € 90,00 per week ontvangt.
2.7 Op grond van de combinatie van beide verklaringen en de kwitanties oordeelt het hof [appellante] in haar bewijsopdracht geslaagd. Delta Lloyd heeft geen tegenbewijs geleverd.
Grief 6 is terecht voorgesteld. De vordering is toewijsbaar zoals hieronder vermeld.
2.8 In het tussenarrest van 16 januari 2007 heeft het hof voorts een comparitie gelast:
(rov. 2.13) opdat [appellante] kon reageren op hetgeen Delta Lloyd bij haar antwoordakte van 14 november 2006 onder 19 tot en met 39 heeft aangevoerd met de daarbij in het geding gebrachte producties 3 tot en met 6 (een aantal statistische gegevens),
(rov. 2.14) opdat [appellante] kon ingaan op haar stelling dat zij gedurende 4 dagen per week 9 uur per dag of in ieder geval flexibel zou hebben gewerkt tot haar 65e,
( rov. 2.15) ter verkrijging van inlichtingen van [appellante] over de vraag hoe zij de zorg voor haar kind (sedert 12 juli 2005: haar beide kinderen), het ongeval weggedacht, zou hebben ingericht, in het bijzonder met betrekking tot de dagelijkse opvang van het kind (sedert 12 juli 2005: haar beide kinderen) gedurende de tijden dat zij werkte,
(rov. 2.16) opdat [appellante] kon reageren op het verweer van Delta Lloyd dat zij werkzaamheden kan verrichten en
(rov. 2.19) opdat [appellante] kon reageren op diverse verweren van Delta Lloyd tegen de buitengerechtelijke incassokosten.
2.9 Volgens de door [appellante] bij akte van 20 april 2007 overgelegde stukken van het UWV (beslissing van 15 maart 2005 over de mate van arbeidsongeschiktheid met de bijbehorende verzekeringsgeneeskundige rapportage van de arts [D.] en de rapportage van de arbeidsdeskundige [E.]) is [appellante] in maart 2005 voor 80-100% arbeidsongeschikt geoordeeld en zal haar recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering omstreeks 2010 opnieuw worden beoordeeld.
[D.] rapporteert daar onder 4.1:
“Er zijn uitingen van ziekte, in de vorm van stoornissen in het neurologische functieveld, voornamelijk in de zin van restverschijnselen na een contusio cerebri.
Deze leiden tot dienovereenkomstige beperkingen, waarvan de voornaamste zijn (:) niet tegen drukte kunnen, steeds moeten pauzeren, niet zwaar kunnen tillen, niet bukken, geen lawaai kunnen verdragen, niet goed kunnen concentreren en onthouden. Gelet op het activiteitenpatroon van betrokkene is er weinig restcapaciteit. Ik zie betrokkene eigenlijk niet deelnemen aan het arbeidsproces gezien de slechte algehele toestand. Vermoedelijk zou de drukte daarvan een terugslag geven. (…)
Dit alles overwegende kan gesteld worden dat cliënte de volgende mogelijkheden tot arbeid heeft: zeer licht werk, met regelmatig pauzes.
Derhalve is de belastbaarheid aangegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst.
Gezien de fors verminderde energetische belastbaarheid is een urenrestrictie op zijn plaats. Deze wordt ook (om) preventieve redenen toegepast. Ik acht haar gedurende maximaal vier uren per dag belastbaar.”
[E.] concludeert in zijn rapport onder 3.5 en 4 dat verzekerde ongeschikt is voor maatgevende arbeid en dat voor haar geen reële arbeidsmogelijkheden aanwezig zijn.
2.10 Ter comparitie van 20 april 2007 hebben [appellante] en haar zuster, mevrouw [F.] onder meer verklaard:
[appellante]:
“Ik heb nooit gewild om zo afhankelijk te worden als nu. Mijn hier aanwezige zus, [F.] helpt mij ‘s morgens de kinderen uit bed te halen en ze ‘s avonds weer in bed te leggen. Ze helpt mij met allerlei dingen in het huishouden, ook met strijken. Ik heb ook een tante vlakbij wonen die mij helpt. Zoals u ziet huil ik over mijn afhankelijkheid. Zo had ik het nooit gewild. Ik vind het ook erg dat ik dit in hoger beroep nog weer moet uitleggen, maar het is niet anders.
Maandag, dinsdag en donderdags helpt mijn zus altijd ‘s ochtends en ‘s middags, soms nog in de vooravond. Woensdagochtend heb ik huishoudelijke hulp en ‘s middags is mijn man thuis. De oudste wordt 4 jaar in mei.
Mijn zoontje gaat een middag in de week naar de peuterspeelzaal en als mijn zus er niet is ‘s middags naar een tante zodat ik mijn middagrust kan nemen. Ik rust ‘s middags.
Als ik het ongeval niet zou hebben gehad dan zou ik zelf een werkdag in de week voor mijn kinderen hebben gezorgd, mijn zus een of twee dagen en ik zou hen een dag naar de crèche hebben gedaan, terwijl [G.] (haar echtgenoot, hof) ook de woensdagmiddag op zich neemt. Vanaf augustus zou ik ze in de naschoolse opvang doen.”
Mevr. [F.]:
“Het verhaal van mijn zus klopt. Ik kom ‘s morgens vroeg bij haar. Als ik bejaarde mensen na de dagbesteding heb gebracht keer ik terug naar mijn zus en blijf daar dan van omstreeks 10 tot half 4. Vaak kook ik ook voor haar gezin mee. Het zijn geen mensen van 9 tot 5.”
[appellante] vervolgt:
“(…) U vraagt mij naar voorzieningen thuis. De wasdroger, wasmachine en vaatwasser en ook het aanrecht zijn allemaal verhoogd aangebracht. Ook de koelkast en magnetron. De kinderen hebben trapjes naar hun commodes. Zij slapen op de begane grond (met badkamer). Als ik de trap op moet, moet iemand achter me aan lopen om te voorkomen dat ik door duizeling val. [G.] of mijn zus lopen dat achter me aan. Ik heb lange tijd beneden moeten slapen maar slaap nu boven. Ook kasten en het aanrecht in de bijkeuken zijn allemaal op hoogte gebracht. De wasmand staat hoog enzovoort, ook in de aansluiting naar de wasmachine zodat ik niet hoef te bukken.”
2.11 De gegevens onder 2.9 en 2.10 vinden steun in het rapport van [H.], neuroloog, van 19 juli 2000 en het bijbehorende psychologisch rapport van drs. [I.], klinisch psycholoog-psychotherapeut tezamen met drs. [J.], psycholoog van 9 juni 2000 (productie 1 bij conclusie van eis).
2.12 Uit dit alles, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat [appellante] als gevolg van het verkeersongeval nog steeds volledig arbeidsongeschikt is.
2.13 Delta Lloyd heeft zich beroepen op een rapport van [K.] & Partners B.V., Specialisten in personenschade, van 31 oktober 2006 (productie 8 bij haar antwoordakte van 14 november 2006) waarin [K.] een onderzoek heeft verricht ter beoordeling van de arbeids- en verdiencapaciteit van [appellante]. Daarin concludeert [K.] onder 4:
“Betrokkene is beperkt voor fysiek zware tot normale werkzaamheden. Daarnaast is ze beperkt voor met name het werken onder extreme tijdsdruk, dwingend tempo en conflicthantering.
Ondanks deze beperkingen (is) er een aantal mogelijkheden voor betrokkene (…), waarmee ze in staat geacht moet worden het wettelijk minimumloon te verdienen (het rapport noemt: benzinepompbediende, ontbijtserveerster, sterilisatieassistent, samensteller van onderdelen zoals telefoon en gehoorapparaten, en drukkerij hulpvakmedewerker).
Daarnaast acht ik haar in staat de administratieve werkzaamheden in het taxibedrijf van haar partner in haar eigen tempo te verrichten.”
2.14 Dit rapport doet niet af aan voormelde conclusie. Allereerst is het rapport slechts gebaseerd op papier, niet op eigen onderzoek van en een gesprek met [appellante] zelf en ten slotte niet tot stand gekomen op tegenspraak. Voorts verklaart het rapport niet waarom uitoefening van de in aanmerking komende functies alsmede hulpwerkzaamheden in het vervoer- en taxibedrijf niet onderhavig zouden zijn aan de ook bij die functies te verwachten werkstress.
Volgens de verklaring (van de advocaat) van Delta Loyd ter comparitie van 29 mei 2007 is het niet reëel om nu te laten rapporteren over de medische of arbeidskundige situatie, maar verdient de voorkeur om te wachten tot 2010, wanneer achteraf kan worden afgerekend.
Daarom zal het hof niet overgaan tot een nader deskundigenonderzoek.
2.15 Inmiddels duurt de arbeidsongeschiktheid van [appellante] sedert het verkeersongeval van 20 september 1997 naar verwachting in ieder geval tot in 2010. Zonder tegenargumenten, die niet zijn aangevoerd, rechtvaardigt dit de, ook reeds door [H.], neuroloog, in zijn rapport van 19 juli 2000 bij vraag 3 getrokken conclusie dat een medische eindsituatie is bereikt. Overeenkomstig de vordering wil het hof de schade wegens verlies van arbeidscapaciteit/verdienvermogen begroten in een bedrag ineens als bedoeld in artikel 6:105 lid 1 BW. Er bestaat geen aanleiding om, zoals namens Delta Lloyd ter comparitie van 29 mei 2007 voorgesteld, te wachten tot een (voor Delta Lloyd mogelijk gunstiger) herkeuring van [appellante] in 2010.
2.16 Daarmee komen de vragen aan de orde hoeveel dagen/uren per week en tot welke leeftijd [appellante] als zorgmanager zou hebben gewerkt.
Naar het hof in het tussenarrest van 21 december 2004 heeft overwogen (rov. 4.3) had [appellante] ten tijde van het ongeval een parttime dienstverband van 24 uur per week, werkte zij in feite veel meer uren en (rov. 4.11) bracht een redelijke verwachting omtrent haar (hypothetische) toekomstige ontwikkeling met zich dat zij na voltooiing van de HBO-V opleiding (gedurende een zekere periode) fulltime ofwel 36 uur was gaan werken, dus vanaf september 2003 (zie dat tussenarrest onder 4.18).
In dit verband moet nog worden bedacht dat [appellante] gedurende de (duale) HBO-V opleiding drie dagen zou werken en twee dagen onderwijs zou volgen en daarnaast zou moeten studeren (zie haar op dit punt onweersproken memorie van grieven sub 7 en 32).
Verder zou [appellante] bij Reggedal de verplichting hebben gekregen om 24 maanden fulltime (36 uur per week) te werken en gold na deze twee jaar voor haar als zorgmanager dat zij in ieder geval 80% moest werken (aldus het tussenarrest van 16 januari 2007 onder 2.5).
Volgens haar verklaring ter comparitie van 20 april 2007 zou [appellante] zelf één werkdag in de week voor haar kinderen, geboren op 23 mei 2003 en op 12 juli 2005, hebben gezorgd. Uit de verklaringen van [appellante] en haar zuster, mevrouw [F.] (bevestigd door haar schriftelijke verklaring, productie 6 bij akte van [appellante] van 13 juni 2006), blijkt dat de twee kinderen, nu, mede vanwege de ziekte van [appellante], worden opgevangen door haar zuster gedurende minstens 2,5 dagen per week en door haar echtgenoot gedurende een 0,5 dag per week (de woensdagmiddag), terwijl [appellante] op de woensdagochtenden een huishoudelijke hulp heeft en verder een beroep heeft gedaan op kinderopvang/crèche (van haar oudste kind 1 dag per week, zie memorie van grieven sub 35) en wil doen op naschoolse opvang.
Bij dezelfde hulp van haar echtgenoot (die kantoor aan huis heeft) en van haar zuster (die ook bij fulltime werk van [appellante] op dezelfde wijze zou hebben geholpen, aldus haar verklaring, productie 6 bij akte van [appellante] van 13 juni 2006) had [appellante] bij normale gezondheid gedurende vier dagen per week haar werk als zorgmanager kunnen verrichten. De vraag is of zij dan werkdagen van 8 of 9 uur zou hebben gemaakt. Naarmate de kinderen meer zorg behoeven, verwacht het hof eerder 8 uur en naarmate zij minder zorg behoeven, verwacht het hof eerder 9 uur. Dit laatste omdat [appellante] zich overtuigend heeft gepositioneerd als iemand die vanuit het ondernemerschap van haar ouders en van haar echtgenoot gewend was om aan te pakken, terwijl zij zelf vóór het ongeval extra uren werkte voor haar werkgever en haar man hielp in zijn eigen vervoerbedrijf. Op de lange termijn oordeelt het hof een gemiddelde van 4 maal 8,5 uur, ofwel 34 uur per week al met al het meest aannemelijk.
2.17 Resteert de vraag of [appellante] haar werkzaamheden, zoals uit het door Delta Lloyd overgelegde statistische materiaal zou moeten blijken, vóór haar 65e zou hebben teruggebracht (in welke mate dan ook).
[appellante] is geboren op [geboortedatum] 1968, thans dus 38 jaar oud en zal, normaal gesproken, de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar bereiken op [geboortedatum] 2033. Van algemene bekendheid is dat vanwege een tekort aan arbeidskrachten en de vergrijzing met de daaraan inherente kostentoename naar de algemene maatschappelijke trend in toenemende mate van werknemers zal worden gevergd (via fiscale, pensioen- en CAO-ingrepen) dat zij fulltime doorwerken tot in ieder geval hun 65e. In de zaak van [appellante] blijkt dit al uit de vervanging van de OBU-overbruggings-regeling (een VUT voor werknemers in de zorg die zijn geboren vóór 1949) door een flex-pensioen, dat neerkomt op een persoonlijke herverdeling van pensioen (zie de folder van PGGM, productie 3 bij akte van [appellante] van 13 juni 2006). In zoverre bestaat er een trendbreuk ten opzichte van het verleden en hebben statistische gegevens uit dat verleden dan ook slechts beperkte betekenis. Daarom bestaat er geen aanleiding om deskundigen (statistici, zoals Delta Lloyd voorstelt, of demografen, zoals [appellante] meent) van welke discipline ook te benoemen ter beoordeling van die statistieken. Het hof oordeelt zich voldoende voorgelicht.
Daarnaast heeft [appellante] blijkens het voorgaande afdoende aangetoond dat zij over ondernemerschap en doorzettingsvermogen beschikt(e), hetgeen voor het hof mede aanleiding vormt om voldoende aannemelijk te oordelen dat zij fulltime zou hebben doorgewerkt tot haar 65e.
De tussenconclusie luidt dat de grieven 1 tot en met 4 slagen.
2.18 Voor haar vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 9.617,82 (over de periode na het tussenarrest van 21 december 2004 tot 15 december 2005) moest [appellante] volgens het tussenarrest van 16 januari 2007 onder 2.19 haar stelling dat werkzaamheden zijn verricht die niet tot de instructie van de zaak kunnen worden gerekend, voldoende concretiseren.
Daarover heeft de advocaat van [appellante] ter comparitie van 20 april 2007 verklaard dat het tussenarrest aanleiding gaf voor onderhandeling, waarbij [appellante] allerlei zaken aannemelijk moest maken, aantonen enzovoort, dat dit nu eenmaal meer inspanning vergt dan voor de advocaat van de verzekeraar die kan afwachten, en dat [appellante] en hij zo een hele middag hebben geconfereerd met mr. Werker en een schaderegelaar aan zijn kant, waarvoor hij het nodige heeft moeten voorbereiden.
Bij gebreke van meer concrete gegevens begroot het hof de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte overeenkomstig het verrichtingenoverzicht (productie 11 bij akte van [appellante] d.d. 13 juni 2006) rond de bespreking met de wederpartij op 7 en 8 juni 2005 op € 774,00, € 129,00, € 96,75, € 193,50 en € 154,80, dus in totaal op € 1.348,05 plus 19% BTW, derhalve € 1.604,18. Hiervoor zijn niet krachtens artikel 241 Rv de regels betreffende proceskosten van toepassing. Anders dan Delta Lloyd aanvoert, is niet vereist dat [appellante] op dit punt een factuur of betalingsbewijs in het geding brengt. Deze kosten voldoen aan de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets: na het tussenarrest van 21 december 2004 lagen de kaarten weer open, nu in het voordeel van [appellante]. Daarin pasten de onderhandelingen.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
2.19 Het hof maakt een voorlopige samenvatting:
1 De vorderingen wegens beschadigde kleding (f 1.277,00) en schoeisel (f 798,00) heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 16 april 2003 onder 3.2 niet toewijsbaar geoordeeld. Daartegen heeft [appellante] geen grief gericht, zodat het hof van dat oordeel moet uitgaan.
2 Over de vordering wegens aanschaf extra kleding (f 353,40) heeft de rechtbank nog geen oordeel gegeven. In appel is deze vordering als onweersproken voor toewijzing vatbaar.
3 De vordering wegens huishoudelijke hulp over de periode van 20 september 1997 tot [appellante]’s 70e ([geboortedatum] 2038) ad € 3.303,52 per jaar heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 16 april 2003 onder 9.3 toewijsbaar geoordeeld.
4 De vordering wegens tuinwerk (ook een vorm van verlies van zelfwerkzaamheid) heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 16 april 2003 onder 9.4 niet toewijsbaar geoordeeld. Blijkens dit tussenarrest onder rov. 2.3 tot en met 2.7 is deze vordering toewijsbaar. Het gaat tot en met juni 2004 om de bedragen van f 900,00, f 2.940,00, f 2.940,00, € 1.360,00, € 1.360,00, € 1.500,00, € 1.500,00 en € 630,00, voor de tweede helft van 2004 voor € 870,00 en voor de volgende jaren op € 1.500,00 per jaar tot het 70e levensjaar van [appellante]. Hier moet kapitalisatie plaatsvinden.
5 De vordering wegens verlies verdienvermogen en (de daaruit voortvloeiende) pensioenschade is blijkens het voorgaande onder rov. 2.9 tot en met 2.17 toewijsbaar en zal, overeenkomstig de door beide partijen ter comparitie van 29 mei 2007 geuite wens, eveneens moeten worden gekapitaliseerd.
6 De rekenrente bedraagt volgens het tussenvonnis van 16 april 2003 onder 10.2 3%. Daarover bestaat in hoger beroep geen debat.
7 Het smartengeld bedraagt volgens het tussenvonnis van 16 april 2003 onder 11.4 € 15.000,00. Daartegen heeft [appellante] geen grief gericht, zodat het hof daarvan moet uitgaan.
8 Voor de vordering wegens het horloge ten bedrage van € 2.950,00 heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 16 april 2003 onder 16.3 een bewijsopdracht gegeven. In het tussenarrest van 21 december 2004 onder 4.34 is deze vordering toewijsbaar geoordeeld.
9 De vordering wegens kosten Actua Consult ad f 5.084,00 (€ 2.307,02) heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 16 april 2003 onder 12 toewijsbaar geoordeeld. Daarover hebben partijen in hoger beroep geen verschil van mening.
10 De buitengerechtelijke kosten heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 16 april 2003 onder 12 toewijsbaar geoordeeld voor € 3.000,00. Ook daartegen heeft geen van beide partijen in hoger beroep bezwaar gemaakt.
11 De vordering wegens onderhandelingen na het tussenarrest van 21 december 2004 van € 9.617,82 is hiervoor onder rov. 2.18 slechts toewijsbaar geoordeeld voor een bedrag van € 1.604,18.
12 De vorderingen wegens belastinggarantie heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 16 april 2003 onder 14 toewijsbaar geoordeeld. Partijen hebben op dit punt geen verschil van mening.
13 De vordering tot garantie wijziging sociale zekerheidsstelsel heeft de rechtbank in haar tussenvonnis van 16 april 2003 onder 15 niet toewijsbaar geoordeeld. In het tussenarrest van 21 december 2004 onder 4.28 tot en met 4.30 is deze vordering wel toewijsbaar geoordeeld.
14 De vorderingen wegens reiskosten van [appellante] en familie van f 1.041,60, eigen bijdrage ambulance van f 132,57 en huur telefoon en televisie van f 121,00 heeft de rechtbank niet besproken. Deze zijn als onweersproken voor toewijzing vatbaar.
2.20 De wettelijke rente over de posten 2, 7 en 8 is toewijsbaar vanaf de ongevalsdatum, 20 september 1997.
De wettelijke rente over de post 14 is toewijsbaar vanaf de ontslagdatum uit het ziekenhuis (ongeveer drie weken na het ongeval), dus 11 oktober 1997.
De wettelijke rente over post 9 vangt aan 30 betaaldagen na de betreffende declaratie van Actua Consult (productie 5 bij conclusie van eis), derhalve op 21 januari 2001.
De posten 3, 4 en 5 zijn opeisbaar vanaf de ongevalsdatum, 20 september 1997 en verder vanaf de opvolgende verschijnende opeisbaarheidsdata. Vanaf 20 september 1997 moeten zij berekend worden in concrete jaarschaden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheidsdata, tot de peildatum die het hof naar redelijkheid en billijkheid stelt op 1 januari 2008. Over de periode daarna vindt kapitalisatie plaats, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2008. In dit alles zullen de voorschotbetalingen moeten worden verdisconteerd.
2.21 Volgens partijen ter comparitie van 29 mei 2007 heeft Delta Lloyd op 19 januari 2006 een voorschot van € 100.000,00 betaald. Dit bedrag is niet in de vordering verdisconteerd, aldus het tussenvonnis van 9 oktober 2002 onder 1.i.
Volgens de op die comparitie door [appellante] afgelegde verklaring heeft Delta Lloyd voorts aan voorschotten betaald: op 25 mei 1998 f 24.000,00 (€ 10.890,73), op 6 februari 1998 f 1.000,00 (€ 435,78) en op 5 januari 2002 € 45.378,02.
De bedragen van f 24.000,00 en f 1.000,00 heeft [appellante] in haar vordering verdisconteerd (conclusie van repliek sub 15).
Alle bedragen moeten worden op de schadeposten worden toegerekend volgens artikelen 6:43 BW e.v.
2.22 Met inachtneming van het voorgaande dienen partijen, onder voorbehoud van hun rechtsmiddelen, bij voorkeur gezamenlijk, dan wel [appellante] alleen, een nieuwe schadeberekening over te leggen, waarop Delta Lloyd in het laatste geval mag reageren.
3 De slotsom
3.1 Alle grieven slagen.
3.2 De zaak wordt naar de rol verwezen opdat partijen, onder voorbehoud van hun rechtsmiddelen, bij voorkeur gezamenlijk, dan wel [appellante] alleen, een nieuwe schadeberekening overleggen, waarop Delta Lloyd in het laatste geval mag reageren.
3.3 Verder wordt iedere beslissing aangehouden.
4 De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 30 oktober 2007 opdat partijen, onder voorbehoud van hun rechtsmiddelen, bij voorkeur gezamenlijk, dan wel [appellante] alleen, een nieuwe schadeberekening overleggen, waarop Delta Lloyd in het laatste geval mag reageren;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Steeg, Van Ginkel en Strens-Meulemeester en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 2 oktober 2007.