ECLI:NL:GHARN:2007:BB9318

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
700331
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • J. Streppel
  • A. Verschuur
  • M. Onnes-Wind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake spoedeisend belang bij vordering tot terugbetaling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 4 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat eerder was behandeld door de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft een vordering van [geïntimeerde] die in eerste aanleg was toegewezen op basis van spoedeisend belang. Het hof oordeelt dat in hoger beroep niet is aangetoond dat de omstandigheden die het spoedeisend belang van [geïntimeerde] rechtvaardigden, nog steeds aanwezig zijn. Het hof verwijst naar een eerdere betaling door [geïntimeerde] aan de hypotheekverstrekker om een executoriale veiling van haar woning te voorkomen, maar constateert dat er geen bewijs is dat deze situatie zich nog voordoet. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] thans geen spoedeisend belang meer heeft bij haar vordering, waardoor deze moet worden afgewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, die zijn begroot op een totaal van € 1.661,31. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang in kort geding procedures.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 december 2007
Rolnummer 0700331
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
procureur: mr. P.A.C. de Vries,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. F.J. Boom.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 26 april 2007 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 16 mei 2007 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 29 mei 2007.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis waarvan beroep;
alsnog te oordelen dat [geïntimeerde] in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard althans dat [appellante] in haar vordering tot betaling van een voorschot van € 18.900,- in verband met het boetebeding uit de koopovereenkomst, dient te worden ontzegd;
te oordelen dat [geïntimeerde] aan [appellante] tegen behoorlijk bewijs van kwijting dient terug te betalen al hetgeen [appellante] op grond van het vonnis d.d. 26 april 2007 van de rechtbank Zwolle-Lelystad aan [geïntimeerde] heeft voldaan vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum betaling tot aan de dag der algehele voldoening."
Het hof begrijpt dat [appellante] de bij dagvaarding in hoger beroep gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gehandhaafd.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector civiel, locatie Lelystad op 26 april 2007 tussen partijen onder rolnummer 130687 / KG ZA 07 - 1333 gewezen (zonodig met verbetering en/of aanvulling van gronden) te bekrachtigen, zulks met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.12) van genoemd vonnis van 26 april 2007 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Met betrekking tot de grieven
Grief II
2. [appellante] klaagt erover in de grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] een spoedeisend belang had bij de toewijzing van het gevorderde.
3. Wat er zij van de door [appellante] ter zake opgeworpen bezwaren, het hof heeft ook ambtshalve te toetsen of [geïntimeerde] in hoger beroep nog een spoedeisend belang heeft bij de toewijzing van haar vordering.
3.1. Het hof is van oordeel dat in hoger beroep niet is gesteld of gebleken dat de door [geïntimeerde] omtrent de spoedeisendheid van haar vordering bij de behandeling in eerste aanleg gestelde feiten en omstandigheden zich nog steeds voordoen. Het hof doelt hiermede met name op het - op 19 april 1997 - op korte termijn verrichten van een forse betaling door [geïntimeerde] aan de hypotheekverstrekker ter voorkoming van een executoriale veiling van haar woning. Evenmin is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] de executoriale veiling van haar woning destijds heeft kunnen voorkomen doordat [appellante] vrijwillig aan de in het vonnis van 26 april 1997 vervatte veroordeling heeft voldaan of doordat [geïntimeerde] deze veroordeling met succes heeft kunnen executeren. In dit verband verdient nog opmerking dat [geïntimeerde] in onderdeel 24 van de memorie van antwoord betreffende haar spoedeisend belang bij de door haar verlangde voorziening ook slechts stelt dat zij dit had en niet dat zij dit nog steeds heeft.
3.2. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is aangetoond dat [geïntimeerde] thans nog een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, zodat deze alsnog moet worden afgewezen.
De slotsom
Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vordering van [geïntimeerde] dient alsnog te worden afgewezen. Nu niet is gesteld of gebleken dat [appellante] enige betaling heeft verricht ter voldoening aan de in het vonnis van 26 april vervatte veroordeling, zal haar vordering tot terugbetaling van het deswege betaalde worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties (€ 816,--, tarief kort geding in eerste aanleg en 1 punt, tarief II in hoger beroep).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst af de vorderingen van [geïntimeerde];
wijst af de vordering van [appellante] tot terugbetaling van hetgeen door haar is voldaan op grond van het vonnis van 26 april 2007;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante]:
in eerste aanleg op € 251,-- aan verschotten en € 816,-- aan salaris voor de procureur,
in hoger beroep op € 651,31 aan verschotten en € 894,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur en Onnes-Wind, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 december 2007 in bijzijn van de griffier.