ECLI:NL:GHARN:2007:BB9322

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
700589
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • J. Breemhaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake opheffing beslag en verdeling huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 4 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat eerder door de rechtbank Zwolle-Lelystad was behandeld. De appellante, die in eerste aanleg eiseres was, had een vordering ingesteld tot opheffing van een beslag dat op haar goederen was gelegd. De geïntimeerde, die in eerste aanleg gedaagde was, stelde echter dat het beslag reeds op 27 september 2007 was opgeheven, waardoor de appellante geen belang meer had bij haar vordering. Het hof oordeelde dat de eerdere beslissing van de rechtbank, waarin de voormalige echtelijke woning aan de geïntimeerde was toegewezen, in de weg stond aan de toewijzing van de vordering van de appellante in kort geding.

De procedure in eerste aanleg betrof twee kort geding procedures, waarin de voorzieningenrechter op 6 augustus 2007 had beslist. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen deze beslissingen. Het hof overwoog dat de voorzieningenrechter in kort geding zijn oordeel in beginsel moet afstemmen op dat van de bodemrechter, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. Aangezien geen van de partijen zich op dergelijke omstandigheden had beroepen, volgde het hof het oordeel van de bodemrechter.

Het hof concludeerde dat de grief van de appellante geen doel trof en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Tevens werd besloten dat de proceskosten in hoger beroep voor ieder der partijen voor eigen rekening kwamen, gezien de omstandigheden dat partijen gewezen echtelieden zijn. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de afstemming tussen kort geding en bodemprocedures.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 december 2007
Rolnummer 0700589
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging aangevraagd,
procureur: mr. P.M. Wilmink,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. P.C.M. Heinen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg was sprake van twee kort geding procedures (met rolnummers 134621/KG ZA 07-311 en 134789 ZA 07-317) waarin is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 6 augustus 2007 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, bij welk vonnis in beide zaken is beslist.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 28 augustus 2007, hersteld bij exploot van 10 september 2007 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis in beide zaken met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 18 september2007.
De grief staat in de appeldagvaarding.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"om het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, d.d. 6 augustus 2007 onder zaaknummer/rolnummer 134621/KG ZA 07-317 tussen appellante en geïntimeerde gewezen, te vernietigen, en om opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad, de door haar in haar inleidende dagvaardingen ingestelde vorderingen alsnog toe te wijzen, met de veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van beide instantiën."
Er is van eis gediend, overeenkomstig de conclusie van de appeldagvaarding.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde], onder overlegging van producties, verweer gevoerd met als conclusie:
"Op grond van het bovenstaande verzoekt [geïntimeerde] uw Hof eerbiedig:
I.
Appellante, i.c. [appellante], in haar vorderingen, als zijnde ongegrond en/of onbewezen, niet ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen;
II.
Appellante, i.c. [appellante], die geen enkel belang heeft bij haar vorderingen, in beide instantiën te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de kosten van de gemachtigde, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad."
Voorts heeft [appellante] een akte overleggen produkties genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
1. Met de grief komt [appellante] op tegen de afwijzing van de door haar gevorderde voorzieningen in beide zaken en tegen hetgeen de voorzieningenrechter aan die beslissingen ten grondslag heeft gelegd.
2. Krachtens vaste jurisprudentie (HR 19 mei 2000, NJ 2001, 407) heeft het volgende de gelden.
Indien de voorzieningenrechter in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, dient de voorzieningenrechter in beginsel zijn vonnis af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dat oordeel is gegeven in een tussen- of in een eindvonnis, in overwegingen of in het dictum van het vonnis en ongeacht of dat vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Slechts onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel.
3. Inmiddels heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad bij vonnis d.d. 19 september 2007 (door [geïntimeerde] als productie overgelegd bij memorie van antwoord) ten gronde beslist op de over en weer door partijen gevorderde verdeling van de door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap. Bij bedoeld vonnis is door de bodemrechter ook beslist omtrent de geschilpunten die ten grondslag hebben gelegen aan de vorderingen in kort geding, waarop door de rechtbank is beslist bij het thans aan beroep onderworpen vonnis van 6 augustus 2007.
4. Nu noch [geïntimeerde] (bij memorie van antwoord), noch [appellante] (bij haar akte d.d. 18 september 2007) zich hebben beroepen op omstandigheden die zouden moeten leiden tot het maken van een uitzondering op de hiervoor geformuleerde rechtsregel en daarvan ook ambtshalve aan het hof niets is gebleken, zal het hof zijn beslissing op bedoeld vonnis van 19 september 2007 hebben af te stemmen.
5. [geïntimeerde] heeft onweersproken gesteld dat de gelegde beslagen reeds op 27 september 2007 zijn opgeheven, zodat het hof moet vaststellen dat [appellante] geen enkel belang meer heeft bij haar vordering tot opheffing van het beslag. Daarnaast staat hetgeen de rechtbank in haar vonnis d.d. 19 september 2007 met betrekking tot de voormalige echtelijke woning heeft beslist (toescheiding aan [geïntimeerde]) in de weg aan toewijzing van hetgeen [appellante] ter zake in kort geding vordert.
6. De voorzieningenrechter heeft op goede gronden beslist dat de proceskosten in eerste aanleg dienden te worden gecompenseerd.
Slotsom
7. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de grief geen doel treft en dat het beroepen vonnis dient te worden bekrachtigd.
In de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, vindt het hof aanleiding de kosten van deze procedure in hoger beroep te compenseren.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
belast ieder der partijen met de eigen kosten in hoger beroep.
Aldus gewezen door mr Mollema, voorzitter en mrs Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 december 2007 in bijzijn van de griffier.