ECLI:NL:GHARN:2007:BB9643

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
5 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/1118
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mannoury
  • A. van der Kwaak
  • J. Meijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van schuldenaren in hoger beroep bij overschrijding van beroepstermijn

In deze zaak hebben appellanten, een echtpaar, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem, waarin hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank had op 27 augustus 2007 uitspraak gedaan, en volgens artikel 355 lid 1 van de Faillissementswet hadden de appellanten acht dagen de tijd om hoger beroep in te stellen. De laatste dag om hoger beroep in te stellen was 4 september 2007, maar de appellanten hebben pas op 17 september 2007 hoger beroep ingesteld, wat de termijn overschreed.

Het Gerechtshof Arnhem heeft beoordeeld of er omstandigheden waren die een uitzondering op de strikte termijn zouden rechtvaardigen. De appellanten waren aanwezig bij de mondelinge behandeling op 20 augustus 2007, waar hen was medegedeeld dat de uitspraak op 27 augustus 2007 zou plaatsvinden. Het hof oordeelde dat de appellanten voldoende op de hoogte waren van de termijn voor hoger beroep en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die hun late indiening van het hoger beroep konden rechtvaardigen. Het hof verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd benadrukt dat de termijn strikt moet worden nageleefd.

Uiteindelijk heeft het hof de appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot hoger beroep, waardoor er geen inhoudelijke beoordeling van hun zaak plaatsvond. Dit arrest is uitgesproken op 5 november 2007 door de eerste civiele kamer van het Gerechtshof Arnhem.

Uitspraak

5 november 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/1118
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant sub 1]
en zijn echtgenote
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. J.M.E. van der Haar.
1 Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 27 augustus 2007 zijn de verzoeken van appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 17 september 2007 per fax en op 19 september 2007 per gewone post ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en hen alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brieven met bijlagen van 5 en 25 oktober 2007.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2007, waarbij [appellante sub 2] met bericht vooraf wegens ziekte niet is verschenen en [appellant sub 1] is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn procureur.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 De rechtbank heeft de verzoeken van [appellanten] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellanten], kort gezegd, ten aanzien van de fraudeschulden aan de gemeente [woonplaats], de Belastingdienst en VROM niet te goeder trouw zijn geweest, deze schulden vrij recent zijn ontstaan en de overige omstandigheden niet tot een andere beslissing leiden.
3.2 [appellanten] kunnen zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen. Naast de inhoudelijke grieven tegen het oordeel van de rechtbank, stellen [appellanten] voorop dat zij, hoewel zij na het verstrijken van de beroepstermijn hun beroepschrift hebben ingediend, ontvankelijk zijn in het hoger beroep. Volgens op 13 september 2007 verkregen telefonische informatie van de griffie van de rechtbank is het vonnis waarvan beroep op 27 of 28 augustus 2007 naar [appellanten] verzonden, terwijl op 4 september 2007 door de rechtbank telefonisch aan de broer van [appellant sub 1] was medegedeeld dat men nog bezig was met de zaak. Nu het vonnis niet aangetekend is verstuurd ligt het risico dat het vonnis niet tijdig aankomt bij de verzender. [appellanten] stellen dat zij het vonnis eerst op 12 september 2007 per post hebben ontvangen.
3.3 Allereerst dient te worden beoordeeld of [appellanten] ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. In dit verband is het volgende gebleken. De rechtbank Arnhem heeft bij vonnis van 27 augustus 2007 uitspraak gedaan. Ingevolge artikel 355 eerste lid Faillissementswet, heeft de schuldenaar bij afwijzing van zijn verzoek gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep. Derhalve was 4 september 2007 de laatste dag waarop hoger beroep kon worden ingesteld. Eerst op 17 september 2007 werd door [appellanten] per fax hoger beroep ingesteld van voornoemd vonnis.
In het belang van een goede rechtspleging dient juist ook in zaken als de onderhavige, waarin een korte termijn voor beroep geldt, over het tijdstip waarop een beroepstermijn aanvangt en eindigt duidelijkheid te bestaan; daarom dient aan deze beroepstermijn strikt de hand te worden gehouden. De vraag is of in de zaak van [appellanten] op dit uitgangspunt een uitzondering dient te worden gemaakt.
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank Arnhem op 20 augustus 2007, waar [appellanten] waren verschenen, is door de behandelend rechter aan [appellanten] medegedeeld dat er op 27 augustus 2007 uitspraak zou worden gedaan, dat zij alsdan met de griffie van die rechtbank konden bellen omtrent de inhoud van die uitspraak, welke uitspraak per post zou worden verzonden, en dat zij vervolgens desgewenst met behulp van een advocaat binnen acht dagen hoger beroep konden instellen bij dit hof.
Nu [appellanten] op de zitting bij de rechtbank aanwezig zijn geweest, waar hun is medegedeeld wanneer uitspraak zou worden gedaan en vervolgens ook daadwerkelijk op de aangezegde datum uitspraak is gedaan, was voor [appellanten] voldoende duidelijk wanneer de termijn voor hoger beroep begon te lopen en wanneer deze zou eindigen. Het hof ziet geen aanleiding om [appellanten] toch in hun hoger beroep te ontvangen, nu niet is gebleken van omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen. Niet van belang is dat [appellanten] het vonnis pas later (volgens hen op 12 september 2007) per post hebben ontvangen (vergelijk ook Hoge Raad 13 juli 2001, NJ 2001/513).
Gelet op het voormelde kunnen [appellanten] in hun hoger beroep niet worden ontvangen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep komt het hof derhalve niet toe. Er zal als volgt worden beslist.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun verzoek.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mannoury, Van der Kwaak en Meijer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2007.