ECLI:NL:GHARN:2007:BC2695

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/1304
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Valk
  • A. Olthof
  • J. van Osch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen onjuiste mededeling van de griffier over de mogelijkheid tot hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een tussenbeschikking van de pachtkamer van de rechtbank Arnhem. De appellanten hebben op 12 oktober 2007 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 12 september 2007, waarin de pachtkamer hen als verwerende partij had aangemerkt. De appellanten stelden dat de pachtkamer in eerste aanleg had bepaald dat tussentijds hoger beroep mogelijk was, gebaseerd op een zinsnede die onder de ondertekening van de beschikking door de kantonrechter-voorzitter en griffier was opgenomen. Deze zinsnede gaf aan dat partijen tot een maand na de dag van verzending hoger beroep konden instellen bij de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de zinsnede een onjuiste mededeling van de griffier was en geen beslissing van de pachtkamer. Het hof oordeelde dat de appellanten zich ten onrechte beroepen op deze mededeling en dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De appellanten werden bovendien veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde zijn begroot op € 632 voor salaris procureur en € 251 voor griffierecht. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem, bestaande uit de rechters M. Valk, A. Olthof en J. van Osch, en de raden ing. De Lorijn en ir. Rogaar. De uitspraak vond plaats op 18 december 2007 tijdens een openbare terechtzitting.

Uitspraak

18 december 2007
pachtkamer
rekestnummer 2007/1304 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
1. [appellant],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. D.M.H.M. van Dijk,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. B. Nijman.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de tussenbeschikking van 12 september 2007, die de pachtkamer van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem, tussen appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) als verwerende partij en geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) als verzoekende partij heeft gewezen. Van genoemde tussenbeschikking is een fotokopie aan deze beschikking gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellanten] heeft bij op 12 oktober 2007 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift van voormelde tussenbeschikking hoger beroep ingesteld en tegen die beschikking drie grieven opgeworpen.
2.2 Bij brief van 13 november 2007 heeft de procureur van [appellanten] zich nader over de zaak uitgelaten en daarbij aangegeven dat hij het zou toejuichen wanneer voor wat betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep het hof zou oordelen zonder eerst een mondelinge behandeling te gelasten.
2.3 Naar aanleiding van een brief van de griffier van 16 november 2007 heeft de procureur van [geïntimeerde] bij brief van 21 november 2007 laten weten er geen bezwaar tegen te hebben dat mondelinge behandeling van de zaak achterwege blijft. Bij dezelfde brief heeft [geïntimeerde] een verweerschrift ingezonden, dat op 22 november 2007 ter griffie van het hof is binnengekomen. Bij dat verweerschrift heeft [geïntimeerde] onder meer geconcludeerd dat het hof [appellanten] niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
2.4 Vervolgens is de beschikking bepaald op heden.
3 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep
3.1 Het onderhavige hoger beroep heeft betrekking op een beschikking die ook volgens [appellanten] het karakter van een tussenbeschikking draagt. [appellanten] stellen zich echter op het standpunt dat de pachtkamer in eerste aanleg op de voet van artikel 358 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft bepaald dat tussentijds hoger beroep mogelijk is.
3.2 [appellanten] beroepen zich voor hun standpunt op een zinsnede die ónder de ondertekening van de beschikking door kantonrechter-voorzitter en griffier op het aan partijen verstrekte afschrift van de beschikking voorkomt. Onder die ondertekening staat op het afschrift een horizontale streep, met daaronder een aantekening van de datum van verzending. Dááronder staat bedoelde zinsnede, die als volgt luidt:
“Tegen deze beschikking kunnen partijen tot een maand na de dag van verzending hoger beroep instellen bij de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem…”.
Onder deze zinsnede is ten slotte een stempel zichtbaar, luidende:
“Voor eensluidend afschrift
De griffier van de Rechtbank Arnhem
Sector Kanton, locatie…”
welk stempel is voorzien van een handtekening van de griffier.
3.3 Aldus behelst de hiervoor bedoelde zinsnede klaarblijkelijk een (onjuiste) mededeling van de griffier die het afschrift van de beschikking heeft afgegeven, en niet een beslissing van de pachtkamer in eerste aanleg. In eigenlijke zin maakt de zinsnede dan ook geen deel uit van de bestreden beschikking. De omstandigheid dat de griffier van de pachtkamer in eerste aanleg, namens de kantonrechter-voorzitter, naar aanleiding van een schrijven van de gemachtigde van [appellanten] heeft laten weten dat sprake is van een kennelijke fout in de beschikking als bedoeld in artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maakt dat niet anders, daargelaten of bedoelde griffier en voorzitter zich terecht op dat standpunt hebben gesteld.
3.4 Uit het voorgaande volgt dat het standpunt van [appellanten] omtrent de ontvankelijkheid van hun hoger beroep onjuist is. Het hof zal hen niet-ontvankelijk verklaren en veroordelen in de kosten van dit beroep aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen. Het hof zal de beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4 Beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 632,— voor salaris procureur en op € 251,— voor griffierecht en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Valk, Olthof en Van Osch en de raden ing. De Lorijn en ir. Rogaar, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2007.