ECLI:NL:GHARN:2007:BC4411

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2007/392
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over hoofdverblijf in huurgeschil tussen woningstichting en huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de Stichting Volkshuisvesting Arnhem en [geïntimeerde] betreffende de hoofdverblijfplaats van de huurder in de gehuurde woning. De woningstichting had in eerste aanleg de kantonrechter verzocht om te oordelen dat [geïntimeerde] de woning aan de [adres] niet bewoont, althans daar niet zijn hoofdverblijf heeft. De kantonrechter had de woningstichting in het gelijk gesteld, maar het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had beslist dat de woningstichting het bewijs moest leveren van het niet-bewonen van de woning door [geïntimeerde]. Het hof overwoog dat de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie niet doorslaggevend is voor de vraag waar iemand hoofdverblijf heeft. Het hof concludeerde dat de woningstichting niet voldoende bewijs had geleverd dat [geïntimeerde] geen hoofdverblijf had in de gehuurde woning. Het hof liet de woningstichting toe tot het leveren van aanvullend bewijs en hield verdere beslissingen aan. De zaak illustreert de complexiteit van huurrechtelijke geschillen en de beoordeling van hoofdverblijf.

Uitspraak

20 november 2007
vijfde civiele kamer
rolnummer 2007/392
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
Stichting Volkshuisvesting Arnhem,
gevestigd te Arnhem,
appellante,
procureur: mr. J.E. Brands,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. L. Paulus.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 20 februari 2006, 3 april 2006 (mondeling vonnis), 13 november 2006 en 8 januari 2007 die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) tussen appellante (hierna ook te noemen: de woningstichting) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 De woningstichting heeft bij exploot van 12 maart 2007 [geïntimeerde] aangezegd van de laatste drie vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft de woningstichting vier grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en nieuwe producties in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] zal ontbinden en [geïntimeerde] zal veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest de woonruimte aan de [adres] met alle personen en zaken die zich daar bevinden te ontruimen en te verlaten en aldus ontruimd en verlaten te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de woningstichting te stellen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
2.3 De woningstichting heeft op 21 maart 2007 een DVD van het televisieprogramma “TV Makelaar” ter griffie gedeponeerd.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en heeft hij bewijs aangeboden. Hij heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, zo nodig onder verbetering van gronden, met veroordeling van de woningstichting in de kosten van het hoger beroep.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De grieven
3.1 De woningstichting heeft de volgende grieven aangevoerd.
Grief 1
Ten onrechte heeft de kantonrechter in het (mondeling) vonnis van 3 april 2006 beslist dat de woningstichting moet bewijzen dat [geïntimeerde] de woning aan de [adres] niet bewoont, althans daar niet zijn hoofdverblijf heeft.
Grief 2
Ten onrechte heeft de kantonrechter in het vonnis van 13 november 2006 overwogen dat gezien de aard van het programma “De TV-makelaar”, namelijk door middel van het programma de verkoop van de woning stimuleren, niet alles wat daarin gezegd wordt direct voor waar kan worden aangenomen.
Grief 3
Ten onrechte heeft de kantonrechter in het vonnis van 13 november 2006 overwogen dat opvallend is dat het onderzoeksrapport geen enkele keer aangeeft dat [geïntimeerde] op het adres [adres 2] de nacht heeft doorgebracht, alsmede dat de omstandigheid dat [geïntimeerde] overdag en ’s avonds in de woning aanwezig is, niet automatisch tot de conclusie leidt dat hij daar ook woont, nu bekend is dat hij werkt op dat adres.
Grief 4
Ten onrechte heeft de kantonrechter in het vonnis van 8 januari 2007 overwogen dat de woningstichting niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [geïntimeerde] het gehuurde niet bewoont, althans daar niet zijn hoofdverblijf heeft.
4 De vaststaande feiten
4.1 De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 13 november 2006 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
4.2 Op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende weersproken, kunnen hieraan de volgende vaststaande feiten worden toegevoegd.
4.3 [geïntimeerde] is eigenaar van de woning aan [adres 2]. [geïntimeerde] staat in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven op dit adres. [geïntimeerde] verricht vanuit dit pand zowel werkzaamheden voor BASF, bij welk bedrijf hij in loondienst is, als voor de besloten vennootschap [de B.V.], waarvan hij directeur is. De echtgenote van [geïntimeerde] is ook bestuurder van deze vennootschap. [de B.V.] is in het handelsregsiter van de kamer van koophandel voor Centraal Gelderland op dit adres ingeschreven. Bij brief van 16 januari 2006 heeft de woningstichting [geïntimeerde] bericht dat haar uit onderzoek is gebleken dat [geïntimeerde] niet in de gehuurde woning aan de [adres] woont en dat zij daarom overgaat tot een gerechtelijke ontbindingsprocedure.
5 De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 Grief 1 richt zich tegen de door de kantonrechter aan de woningstichting gegeven bewijsopdracht.
5.2 De woningstichting heeft zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter op basis van de reeds door haar bij dagvaarding overlegde producties en de ter comparitie bekend geworden gegevens, alsmede het feit dat [geïntimeerde] niet stond ingeschreven op het adres van het gehuurde en hij op het adres [adres 2] onder meer zijn zaken behartigt, als vaststaand had moeten aannemen dat [geïntimeerde] geen hoofdverblijf had in het gehuurde.
5.3 Het hof stelt voorop dat voor de vraag waar iemand hoofdverblijf heeft, bepalend is waar het centrum van iemands persoonlijke levensbelangen is. Inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is hierbij niet doorslaggevend. Óf iemand in de gemeente van inschrijving zijn of haar hoofdverblijf heeft wordt naar de feitelijke omstandigheden beoordeeld. Van belang hierbij is waar iemand werkelijk woont met zijn gezin, waar hij de zetel van zijn fortuin heeft, waar hij zijn zaken behartigt en zijn goederen en eigendommen beheert. Van grote betekenis voor de vaststelling van het hoofdverblijf is de plaats waar iemand ’s nachts slaapt. Op basis van de op dat moment voorhanden zijnde gegevens (namelijk een uittreksel uit de GBA, een uitdraai uit de elektronische telefoongids, een uittreksel uit het kadaster en het feit dat [geïntimeerde] in het pand in [plaatnaam ] werkte) kon in aanmerking genomen de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] niet als (voorshands) vaststaand worden aangenomen dat hij geen hoofdverblijf had in het gehuurde pand in [woonplaats], zodat de kantonrechter terecht de woningstichting heeft toegelaten bewijs te leveren. De grief faalt.
5.4 De grieven 2, 3 en 4 richten zich in de kern tegen het oordeel van de kantonrechter dat de woningstichting niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [geïntimeerde] het gehuurde niet bewoont, althans daar geen hoofdverblijfplaats houdt. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.5 De woningstichting heeft in hoger beroep aanvullend bewijs in het geding gebracht. Ten bewijze van haar stelling dat [geïntimeerde] de woning [adres] niet bewoont, althans daar niet zijn hoofdverblijf heeft, beroept zij zich op de volgende bescheiden:
- uittreksel uit het kadaster;
- afschrift van de (elektronische) telefoongids;
- rapport van het recherche- en informatiebureau FIF33 van 28 juli 2006;
- dvd houdende de aflevering van 26 april 2005 van het televisieprogramma “De TV Makelaar”;
- uittreksels uit de GBA van de gemeente [plaatnaam ] van 18 december 2002 en 17 januari 2007;
- bericht van kennisgeving van de gemeente [woonplaats] van 12 februari 2007 aan de advocaat van de woningstichting;
- uittreksel uit het handelsregister van 15 januari 2007 betreffende [de B.V.];
- objectlijst rechthebbende uit het kadaster van 15 januari 2007;
- samenvatting van de producent van “De TV-Makelaar”;
- kopie van het acceptatieformulier van 29 september 2001 met betrekking tot de woning aan de [adres];
- kopie van het acceptatieformulier met bijbehorende stukken van 18 december 2002 met betrekking tot de woning aan de [adres 3].
5.6 Het hof overweegt dat de afzonderlijke bewijsmiddelen noch de bewijsmiddelen in samenhang bezien het bewijs leveren dat [geïntimeerde] niet woont althans geen hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Zoals reeds overwogen is de plaats waar [geïntimeerde] in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven niet doorslaggevend voor de vraag waar hij hoofdverblijf heeft, in welk licht de uittreksels uit de GBA en het bericht van kennisgeving – waaruit blijkt dat op het adres van het gehuurde niemand staat ingeschreven – dienen te worden bezien. Ook de uitdraai van de elektronische telefoongids, waarin [geïntimeerde] op het adres in [plaatnaam ] staat vermeld, kan – mede in aanmerking genomen de verklaring van [geïntimeerde] (dat deze vermelding betrekking heeft op zijn bedrijf dat hij op de [adres 2] uitoefent) – niet zonder meer de conclusie dragen dat [geïntimeerde] geen hoofdverblijf heeft in de gehuurde woning in [woonplaats]. Het uittreksel uit het kadaster en de objectlijst rechthebbende tonen slechts aan dat [geïntimeerde] eigenaar is van de woning in [plaatnaam ], hetgeen hij ook niet betwist. Uit het uittreksel uit het handelsregister blijkt voorts dat [geïntimeerde] en zijn echtgenote bestuurder zijn van de besloten vennootschap [de B.V.], die gevestigd is op het adres in [plaatnaam ]. Weliswaar behartigt [geïntimeerde] zijn zakelijke belangen vanuit de woning in [plaatnaam ], doch gesteld noch gebleken is dat hij zijn persoonlijke administratie en financiën niet vanuit het gehuurde verricht.
5.7 Daarbij komt dat uit geen van de door de woningstichting in het geding gebrachte bewijsmiddelen blijkt dat [geïntimeerde] niet de nacht doorbrengt in het gehuurde. Uit het observatieonderzoek dat bureau FIF33 in de periode van 16 mei 2006 tot en met 22 juli 2006 heeft verricht, blijkt dat geen observaties zijn gedaan vóór 07.00 uur ‘s ochtends en na 24.00 uur ‘s nachts, zijnde de uren waarop mensen gewoonlijk slapen. Volgens [geïntimeerde] verblijft hij in ieder geval tussen 24.00 uur ’s avonds en 06.00 uur ‘s ochtends in de gehuurde woning. De bevindingen in het onderzoeksrapport sluiten deze stelling niet uit. Uit het rapport blijkt dat [geïntimeerde] enkele keren en zijn auto meermalen overdag en ook ’s avonds bij zijn woning in [plaatnaam ] zijn gesignaleerd. In aanmerking genomen de stelling van [geïntimeerde] dat hij vanuit dit pand werkt, heeft de woningstichting daarmee echter niet aangetoond dat [geïntimeerde] geen hoofdverblijf in het gehuurde houdt. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] de waarnemingen van de rechercheurs genoegzaam kunnen verklaren.
5.8 Ook de uitlatingen die in het televisieprogramma “De TV-makelaar” zijn gedaan, leveren niet het bewijs op dat [geïntimeerde] in de woning in [plaatnaam ] woont. [geïntimeerde] komt in het programma niet aan het woord, enkel zijn echtgenote en de presentatrice. Daarbij is het hof evenals de kantonrechter van oordeel dat de uitlatingen die in dit programma zijn gedaan dienen te worden bezien in het kader van de doelstelling van het programma, namelijk – naast entertainment – bevordering van de verkoop van de woning. Deze doelstelling blijkt ook uit de door de woningstichting in het geding gebrachte van de producent afkomstige samenvatting. De bewoordingen “helpen met de verkoop” duiden naar het oordeel van het hof op een meer actieve rol dan het enkel in beeld brengen van het proces van koop en verkoop van de woning, zoals door de woningstichting gesteld.
5.9 De omstandigheid dat de woning thans niet meer via een makelaar te koop staat, acht het hof – in aanmerking genomen de verklaring van [geïntimeerde] daarvoor – niet relevant. Het feit dat [geïntimeerde] dan wel zijn echtgenote, naast een reguliere makelaar ook nog de “De TV-makelaar” heeft ingeschakeld, toont genoegzaam aan dat zij vanaf het moment dat [geïntimeerde] de huurovereenkomst aanging het voornemen hadden om de woning in [plaatnaam ] te verkopen en dat zij daartoe ook inspanningen hebben verricht. De woningstichting heeft voorts niet betwist dat [geïntimeerde] het gehuurde heeft verbouwd.
5.10 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de woningstichting vooralsnog niet heeft bewezen dat [geïntimeerde] het gehuurde niet bewoont althans daar niet zijn hoofdverblijf houdt. Het hof zal de woningstichting overeenkomstig haar bewijsaanbod toelaten tot het bewijs van haar stelling dat [geïntimeerde] zijn hoofdverblijf nimmer heeft (gehad) in het gehuurde aan de [adres].
5.11 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat de woningstichting toe tot het onder rechtsoverweging 5.10 vermelde bewijs;
bepaalt dat, indien de woningstichting dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. I.A. Katz-Soeterboek, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op donderdag 24 januari 2008 om 14.00 uur;
bepaalt dat voor deze zitting in beginsel één dagdeel van maximaal 2,5 uur beschikbaar is en dat partijen zich erop moeten voorbereiden dat aan het einde van deze zitting een datum voor een nieuwe zitting zal worden bepaald voor voortzetting (of tegen)getuigenverhoor;
bepaalt dat de procureur alleen in geval van dringende verhindering tot twee weken na heden uitsluitend schriftelijk aanhouding kan verzoeken met vermelding van die dringende reden van verhindering en onder opgave van verhinderdata van beide partijen (en/of getuigen) en dat aanhoudingsverzoeken na die datum in beginsel niet worden toegestaan;
bepaalt dat partijen in persoon dan wel deugdelijk vertegenwoordigd bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat de woningstichting het aantal, de namen en de woonplaats van de voor te brengen getuigen uiterlijk een week voor de zitting dient op te geven, ambtshalve peremptoir, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de wederpartij;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Fokker, Katz-Soeterboek en Knottnerus en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2007.