23 oktober 2007
vijfde civiele kamer
rolnummer 2005-17
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Basell Nederland B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
procureur: mr. F.J. Boom,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. H. van Ravenhorst.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar het vonnis van 25 oktober 2004 dat de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) tussen appellante (hierna te noemen: Basell) als gedaagde en geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) als eiser heeft gewezen. Dit vonnis is in kopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 13 december 2004 heeft Basell [geïntimeerde] aangezegd van voormeld vonnis in hoger beroep te komen met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Basell tegen voormeld vonnis zeven grieven gericht en toegelicht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, [geïntimeerde] alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
2.3 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de grieven ongegrond zal verklaren en het bestreden vonnis, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van de rechtsgronden, zal bekrachtigen met veroordeling van Basell in (naar het hof begrijpt) de kosten van het hoger beroep.
2.4 Nadien hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
Grief 1
Ten onrechte heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 3.4 van het vonnis overwogen dat Basell met de door haar in eerste instantie in het geding gebrachte stukken niet heeft bewezen dat de bonusregeling een algemeen bekende regeling in de onderneming is.
Grief 2
Ten onrechte heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 3.4 van het vonnis overwogen dat een werkgever in het algemeen niet via de ondernemingsraad met zijn werknemers communiceert en dat het niet onaannemelijk is dat [geïntimeerde] de bulletins en het jaarverslag van de ondernemingsraad over 2002 nooit gelezen heeft.
Grief 3
Ten onrechte heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 3.4 van het vonnis overwogen dat Basell met de door haar in eerste instantie in het geding gebrachte stukken niet heeft bewezen dat [geïntimeerde] bekend was met de beperkende voorwaarde in de bonusregeling.
Grief 4
Ten onrechte heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 3.6 van het vonnis overwogen dat vaststaat dat in de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] en in de op de arbeidsovereenkomst van toepassing verklaarde arbeidsvoorwaarden een bonusregeling zonder de beperkende voorwaarde is opgenomen.
Grief 5
Ten onrechte heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 3.7 van het vonnis overwogen dat [geïntimeerde] in aanmerking komt voor een bonus over het jaar 2002 en heeft deze vastgesteld op een bedrag van € 9.113,-.
Grief 6
Ten onrechte heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 3.8 van het vonnis overwogen dat de vraag of de buitengerechtelijke kosten al dan niet (uiteindelijk) door de rechtsbijstandsverzekering van [geïntimeerde] worden gedragen, buiten beschouwing dient te blijven en besloten dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten nu deze binnen de aanbevelingen vallen van Rapport Voor-werk II, tot een bedrag van €780,50 voor toewijzing in aanmerking komen.
Grief 7
Ten onrechte overweegt de kantonrechter in rechtsoverweging 3.9 dat Basell als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld zal worden.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten tussen partijen vastgesteld. Daartegen is geen grief gericht of een bezwaar geuit, zodat het hof eveneens van deze feiten uitgaat.
5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.2 Met de grieven één tot en met vier, die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling, stelt Basell kort gezegd:
(a) dat de bonusregeling inclusief de beperkende voorwaarde van algemene bekendheid was en op die grond ook bij [geïntimeerde] bekend was;
(b) dat dit ook uit de overgelegde stukken blijkt, in het bijzonder uit de stukken met betrekking tot de bespreking van de bonusregeling met de Ondernemingsraad van Basell, welke stukken op mededelingsborden zijn gepubliceerd alsmede naar e-mailadressen van alle werknemers - dus ook van [geïntimeerde] - zijn gestuurd en
(c) dat de bonusregeling, inclusief de beperkende voorwaarde, vanaf de invoering vast beleid is geweest en als zodanig is toegepast.
5.3 Tegen deze stellingen brengt [geïntimeerde], kort gezegd, het volgende in:
(a) de beperkende voorwaarde in de bonusregeling van Basell was tot dat de Ondernemingsraad van BaselI daarmee na zijn uitdiensttreding instemde niet van algemene bekendheid;
(b) de stukken met betrekking tot de bonusregeling van Montell (en later Basell Benelux B.V.) zijn niet relevant, aangezien deze niet op [geïntimeerde], voor wie de voorwaarden van Basell Nederland B.V, golden, van toepassing zijn;
(c) door communicatie van (wijzigingen in) arbeidsvoorwaarden met de Ondernemingsraad van Basell via mededelingen (van deze Ondernemingsraad) op prikborden en verzending hiervan per e-mail kan [geïntimeerde] niet aan deze (wijzigingen in) voorwaarden worden gebonden; (d) [geïntimeerde] heeft deze desbetreffende mededelingen niet gelezen en was ook onbekend met het kennelijk al door Basell uitvoeren van de beperkende voorwaarde van de (nieuwe) bonusregeling en
(e) de op [geïntimeerde] van toepassing zijnde bonusregeling staat in de aan hem ter ondertekening gestuurde brief van 10 januari 2002 van Basell alsmede in artikel 11 van het arbeidsvoorwaardenreglement van Basell, waarin geen beperkende voorwaarde is opgenomen.
5.4 In geschil is niet zozeer de vraag of de bonusregeling een algemeen bekende regeling in de onderneming is, als wel de vraag of de beperkende voorwaarde van de bonusregeling, inhoudende dat de bonus over een bepaald jaar alleen wordt uitgekeerd aan de werknemers die op 1 april van het volgende jaar nog bij Basell in dienst zijn, van toepassing is op de door [geïntimeerde] over 2002 te verdienen bonus. Het hof komt op basis van hetgeen tot nu toe in deze procedure naar voren is gekomen tot het volgende oordeel.
5.5 Aan Basell komt de bevoegdheid toe om de voorwaarden te bepalen waaronder een bonus wordt toegekend, daaronder begrepen de voorwaarde dat een bonus afhankelijk is van voortzetting van het dienstverband vanaf een bepaalde datum, zij het dat deze bevoegdheid wordt begrensd door de eisen van goed werkgeverschap. Deze eisen brengen mee dat [geïntimeerde] van deze beperkende voorwaarde door Basell tijdig en direct op de hoogte moet zijn gebracht. In de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst en in het van toepassing verklaarde arbeidsreglement is de beperkende voorwaarde niet opgenomen. Mededelingen van Basell over een beperkende voorwaarde in verslagen van bespreking tussen Basell en haar Ondernemingsraad alsmede publicatie van de inhoud van dergelijke besprekingen zijn geen geschikte communicatiemiddelen om [geïntimeerde] op de hoogte te stellen van een beperkende voorwaarde die niet in de arbeidsovereenkomst of in het van toepassing verklaarde arbeidsreglement is opgenomen, nog daargelaten dat [geïntimeerde] stelt geen kennis van de inhoud daarvan te hebben gekregen. Dit betekent dat het hof aan het bewijsaanbod van de andersluidende stellingen van Basell voorbij gaat.
5.6 Aldus heeft [geïntimeerde] recht op een bonus. De hoogte daarvan is, zoals in de arbeidsovereenkomst is vastgesteld, 15% van het jaarsalaris bij “on target performance” en die is afhankelijk van zowel de prestaties van Basell als van [geïntimeerde] zelf. Volgens [geïntimeerde] moet aansluiting worden gezocht bij de in voorgaande jaren gehanteerde “targets”, terwijl Basell stelt dat de “personal target” van [geïntimeerde] over 2002 niet was vastgesteld. Onduidelijk is wat de “targets” van Basell en [geïntimeerde] in 2002 waren. Om aan de hand daarvan de hoogte van de bonus te kunnen bepalen - mede ter behandeling van grief 5 - zijn nadere inlichtingen van partijen nodig. Daartoe zal een comparitie van partijen worden gelast, die er mede toe kan dienen om een regeling over dit geschilpunt te bereiken.
5.7 [geïntimeerde] heeft de onderhavige vordering persoonlijk ingesteld, terwijl vast staat dat hij, voorafgaand aan de onderhavige procedure, een rechtsbijstandverzekering heeft afgesloten. [geïntimeerde] heeft voorts gesteld dat een werknemer van de desbetreffende maatschappij (als zijn gemachtigde) buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. Niet gesteld, noch is anderszins gebleken dat de kosten van deze werkzaamheden voor rekening van [geïntimeerde] komen. Dit betekent dat [geïntimeerde] met betrekking tot deze kosten geen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2, onder c van het Burgerlijk Wetboek lijdt. Aldus komt de vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten niet voor toewijzing in aanmerking. De zesde grief slaagt.
5.8 Iedere verdere beslissing, waaronder die betreffende grief 7, wordt aangehouden.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen (Basell vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en hetzij bevoegd hetzij speciaal schriftelijk gemachtigd is tot het aangaan van een schikking en [geïntimeerde] in persoon) tezamen met hun raadslieden zullen verschijnen voor het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H. van Loo, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader te bepalen datum en tijdstip in de periode van november 2007 tot en met januari 2008, zulks tot het geven van inlichtingen als onder rechtsoverweging 5.6 aangegeven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
verwijst deze zaak naar de rol van 6 november 2007 voor het opgeven van verhinderdata door partijen, waarna de raadsheer-commissaris datum en tijdstip van de zitting zal bepalen;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van der Poel, Van Loo en Groefsema en is op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2007 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.