ECLI:NL:GHARN:2008:BC3260

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-1860
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Lamens
  • A.W.M. van der Waerden
  • Röben
  • De Kroon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aftrek van alimentatie door de Belastingdienst na echtscheiding en verdeling van de boedel

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een belastingaanslag door de Inspecteur van de Belastingdienst, waarbij belanghebbende, een man die in gemeenschap van goederen was gehuwd met mevrouw Y, een bedrag van € 72.151 als afkoopsom van alimentatie in aftrek wilde brengen. De echtscheiding tussen belanghebbende en mevrouw Y werd uitgesproken op 2 oktober 1997, en de alimentatieverplichting was vastgesteld op € 351,68 per maand. Belanghebbende heeft in 2001 een bedrag van € 159.000 aan mevrouw Y betaald, maar dit bedrag werd door de Belastingdienst niet als aftrekbaar aangemerkt, omdat het niet aannemelijk was gemaakt dat dit bedrag daadwerkelijk door belanghebbende aan mevrouw Y was betaald als alimentatie. De Inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag ongegrond, wat leidde tot het beroep bij het Gerechtshof Arnhem.

Tijdens de zitting op 14 november 2007 werd het standpunt van belanghebbende besproken, waarbij hij stelde dat het bedrag dat aan mevrouw Y was betaald, een voorschot was op de definitieve afrekening van de boedelverdeling. Het Hof oordeelde dat het bedrag dat door de notaris uit de boedel was voldaan, niet als persoonlijke alimentatiebetaling van belanghebbende kon worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat belanghebbende geen bewijs had geleverd dat hij het bedrag van € 72.151 aan kosten van levensonderhoud aan mevrouw Y had betaald. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd. De kostenveroordeling werd afgewezen, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 04/1860
eerste meervoudige belastingkamer
op het beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur) van 4 oktober 2004.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd die is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.048 met inachtneming van een heffingskorting van € 1.576. Aan heffingsrente is € 453 bere-kend. Aanvankelijk was het betrokken belastbare inkomen voorlopig op belanghebbendes verzoek vastgesteld op nihil, resulterend in een voorlopige teruggaaf van € 7.870, inclusief een bedrag van € 222 aan heffingsrente.
1.2. Bij uitspraak van de Inspecteur is het door belanghebbende tegen de aanslag ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift met de daarin genoemde bijlagen, de op 21 november 2006 ingekomen nadere stukken van belanghebbende, de op 30 december 2006 ingekomen, door belanghebbende verstrekte inlichtingen met bijlagen, de op 10 januari 2007 inge-komen reactie van de Inspecteur en de op 1 februari 2007 ingekomen nadere stukken van belang-hebbende.
Bij het onderzoek ter zitting op 14 november 2007 te Arnhem waren aanwezig belanghebbende en namens de Inspecteur drs. P.J. van Wijk.
1.4. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
Afkoopsom alimentatie
2.1. Belanghebbende was in gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw Y (hierna: de vrouw). Op 2 oktober 1997 is de echtscheiding tussen de echtgenoten uitgesproken. De echt-scheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Q op 17 december 1997. Op belanghebbende heeft met ingang van 12 december 1996 de verplichting gerust om aan de vrouw ter zake van haar levensonderhoud ƒ 325 per maand alimentatie te beta-len. Bij vonnis van 13 november 1997 is die bijdrage met ingang van 17 december 1997 ver-hoogd naar € 351,68 (ƒ 775). Vanaf 1 februari 2003 is de alimentatie voor de vrouw op nihil gesteld. Belanghebbende heeft over de periode 1 januari 2002 tot en met 31 januari 2003 maan-delijks een bedrag van € 351,68 aan alimentatie betaald. Er zijn geen betalingsbewijzen overge-legd die betrekking hebben op het jaar 2001.
2.2. Tot de boedel behoren onroerende zaken, waaronder de eigen woning, a-straat 1 te Q. De waarde daarvan is aanvankelijk bepaald op ƒ 300.000. Na de echtscheiding is een nieuw taxatie-rapport gemaakt “omdat de grond van het achterperceel door de gemeente was aangekocht”. De waarde van een en ander is toen vastgesteld op ƒ 650.000.
2.3. In het kader van de verdeling van de boedel is de eigen woning na een daartoe strekkend kort geding in het openbaar verkocht door een notariskantoor te Q. Het op basis van de oorspron-kelijk bepaalde waarde aan de vrouw toekomende deel van ƒ 150.000 (1/2 x ƒ 300.000) is in februari 2001 door het notariskantoor aan de vrouw betaald. Het surplus is (deels) aangewend voor de aflossing van gezamenlijke schulden.
2.4. Op 19 juni 2003 heeft de advocate van belanghebbende, mevrouw A, telefonisch aan de heer B (de eerdere zaaksbehandelaar bij de Belastingdienst/ Rivierenland/kantoor Nijmegen) meegedeeld dat het bedrag van ƒ 159.000 (€ 72.151) aan de vrouw is betaald als voorschot op de definitieve afrekening van de opbrengst van de verdeelde boedel. Zij heeft deze opvatting op 29 januari 2004 nogmaals tegenover de heer B bevestigd.
2.5. Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2001, voorzover hier van belang, een bedrag van € 72.151 in aftrek gebracht als afkoopsom alimentatie. Een bewijsstuk van de betaling be-vindt zich niet onder de gedingstukken. Voor de specificatie van het bedrag van € 72.151 verwijst belanghebbende naar de afrekening van de notaris.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld, of de Inspecteur belanghebbende terecht aftrek van dit bedrag heeft geweigerd.
3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
3.3. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4. Belanghebbende verzoekt in beroep de onderwerpelijke aanslag te verminderen tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil met vaststelling van een verlies uit werk en woning voor dat jaar.
3.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
Afkoopsom alimentatie
4.1. Volgens artikel 6.3, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn onder andere als onderhoudsverplichting aftrekbaar periodieke uitkeringen en afkoopsommen van periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting gedaan aan de gewezen echtgenoot.
4.2. Belanghebbende verwijst de Inspecteur voor de specificatie met betrekking tot het ge-noemde bedrag van ƒ 159.000 (€ 72.151) naar de brief van de notaris van 9 oktober 2000, waarin het door de vrouw geëiste bedrag van ƒ 150.000 is genoemd, tot de voldoening van welk bedrag belanghebbende in kort geding is veroordeeld. Belanghebbende heeft ter zitting de bewering van zijn advocate bevestigd, dat dit bedrag moest worden betaald als voorschot op de uiteindelijke boedelverdeling.
4.3. Het door belanghebbende als alimentatie in aftrek gebrachte bedrag van ƒ 159.000 (€ 72.151) ziet derhalve niet op een door hem zelf betaald bedrag, maar op het bedrag dat door de notaris uit de boedel is voldaan ter voorlopige verdeling van de boedel. Belanghebbende heeft, na daarom herhaaldelijk te zijn gevraagd geen bewijs overgelegd waaruit blijken kan dat hij, zoals hij kennelijk meent, persoonlijk of via derden een bedrag van ƒ 159.000 (€ 72.151) aan kosten van levensonderhoud aan zijn vermogen heeft onttrokken ten behoeve van de vrouw, welk bedrag vervolgens ook aan haar ten goede is gekomen.
4.4. Belanghebbende claimt daarom voor dit bedrag ten onrechte aftrek op grond van de hier-voor onder 4.1. genoemde wettelijke bepaling. Immers, niet aannemelijk is gemaakt of geworden dat het genoemde bedrag door of namens belanghebbende aan de vrouw is betaald. Tenslotte strekt het bedrag niet tot nakoming van tegenover de vrouw bestaande alimentatieverplichtingen, doch tot verdeling van de tussen de voormalige echtgenoten bestaande gemeenschappelijke boedel.
Vertrouwensbeginsel
4.5. Belanghebbende beroept zich blijkens de gedingstukken erop dat de medewerkers C en D van de Belastingdienst te Nijmegen hem op 27 maart 2003, mogelijk bij het doen van de aangifte IB/PVV 2002, hulp hebben geboden en hem hebben geadviseerd voor het jaar 2001 alsnog een bezwaarschrift en een verzoek om terugwenteling van het verlies in te dienen . Belanghebbende meent dat dit advies eraan in de weg staat dat wordt teruggekomen op de voorlopige teruggaaf van € 7.870 door het opleggen van een aanslag tot een bedrag van € 7.512 (inclusief heffingsren-te).
4.6. Uit het gegeven advies en hetgeen belanghebbende over de gang van zaken heeft aange-voerd blijkt niet dat belanghebbende de medewerkers van de Belastingdienst meer heeft gezegd dan dat hij over het jaar 2001 een verlies had geleden. Dat zij, vóórdat het advies is gegeven, over meer relevante informatie beschikten, is ook niet aannemelijk geworden. Daarvan uitgaande is dan ook niet aannemelijk geworden dat door dat advies bij belanghebbende dienaangaande een in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt.
5. Conclusie
Het beroep is ongegrond.
6. Kosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan te Arnhem op 24 januari 2008 door mr. Lamens, voorzitter, mr. Röben en mr. De Kroon.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mevrouw Van der Waerden als griffier.
De griffier, De voorzitter,
(A.W.M. van der Waerden) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 januari 2008
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.