ECLI:NL:GHARN:2008:BC3313
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- M. Lensing
- A. Makkinga
- R. Rutgers van der Loeff
- Rechtspraak.nl
Beëindiging terbeschikkingstelling na beoordeling van delictgevaar en recidive
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 mei 2007, die de terbeschikkingstelling van de betrokkene met een jaar had verlengd. Het hof oordeelt dat de aard en ernst van het indexdelict, samen met de forensische voorgeschiedenis van de betrokkene, niet wijzen op een zodanig delictgevaar dat verlenging van de terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Het recidivegevaar wordt als gering ingeschat, en hoewel dit bij beëindiging van de terbeschikkingstelling hoger kan zijn, zijn er voldoende factoren aanwezig die dit gevaar kunnen beheersen. Het hof verwacht dat de betrokkene onder psychiatrische controle zal blijven en dat er een rechterlijke machtiging op grond van de wet BOPZ zal worden aangevraagd indien er negatieve veranderingen optreden, zoals het niet meer medicatietrouw zijn.
Het hof heeft in zijn overwegingen ook gekeken naar de advisering door de kliniek en de getuige-deskundige die ter zitting is gehoord. De beslissing om de terbeschikkingstelling te beëindigen is mede gebaseerd op het feit dat de betrokkene geen misbruik maakt van de vrijheden die hij heeft en dat zijn naaste familie in staat is om de nodige opvang te bieden. Het hof vernietigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst de vordering van de officier van justitie af, waarmee de terbeschikkingstelling van de betrokkene wordt beëindigd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van delictgevaar en de mogelijkheden tot adequate opvang na beëindiging van de terbeschikkingstelling.