29 januari 2008
Familiekamer
Rekestnummer 1036/2007
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
verzoekster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr. P.A.C. de Vries,
verweerder, verder te noemen “de man”,
procureur mr. P.M. Wilmink.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Almelo van 16 mei 2007, uitgesproken onder zaaknummer 81614 / FA RK 06-736.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 augustus 2007, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de door de man -per 14 december 2006- beëindigde alimentatieverplichting jegens de vrouw te verlengen tot en met 21 februari 2011 dan wel te verlengen met een door het hof te bepalen termijn, alsmede te bepalen dat de verzochte dan wel nader door het hof te bepalen termijn wederom verlengbaar is met toepassing van artikel 1:157 BW, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 oktober 2007, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
* primair de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen, en
* subsidiair de alimentatieverplichting te verlengen, doch echter niet eerder dan met ingang van de datum van de door het hof te geven beschikking en uiterlijk tot 9 december 2008, waarbij de alimentatieverplichting gefaseerd afgebouwd dient te worden, met de uitdrukkelijke bepaling dat deze termijn niet verlengd kan worden.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 18 december 2007 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr. P.F. Wolbers, advocaat te Delden, en de man bijgestaan door mr. A.J.A. Assink, advocaat te Enschede.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder de brieven van 7 november 2007 en 19 november 2007, beide met bijlagen, van de procureur van de vrouw.
3.1 Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 13 juli 1994 heeft de rechtbank Almelo echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 14 september 1994 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 1974;
- [kind 2] op [geboortedatum] 1975, en
- [kind 3] op [geboortedatum] 1976.
3.3 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank Almelo bepaald dat de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te betalen. Bij beschikking van 20 november 2002 van de rechtbank Almelo is deze bijdrage laatstelijk gewijzigd en vastgesteld op € 1.265,- per maand. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2007 ingevolge de wettelijke indexering € 1.322,69 per maand.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Almelo op 19 oktober 2006, heeft de vrouw verzocht de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw te verlengen tot 21 februari 2011, dan wel te verlengen met een door een rechtbank te bepalen termijn, en te bepalen dat de verzochte dan wel nader te door de rechtbank te bepalen termijn van verlenging na afloop van die termijn wederom verlengbaar is, met toepassing van artikel 1:157 BW.
3.5 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen.
3.6 De vrouw is geboren op 21 februari 1946. De vrouw is tijdens het huwelijk met de man begonnen met haar werk bij Scala Welzijnswerk als peuterleidster voor drie dagdelen per week (dat is 39,72%). Haar inkomen bedraagt thans € 915,15 bruto per maand. Zij heeft vóór haar huwelijk twee jaar als kleuterleidster op een kleuterschool gewerkt. De vrouw zal vanaf 21 februari 2011, wanneer zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, een ouderdomspensioen via PGGM ontvangen.
3.7 De man is geboren op 9 december 1943. Hij ontvangt sinds 9 december 2005 een prepensioenuitkering. Met ingang van 9 december 2008 zal hij ouderdomspensioen ontvangen.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Bij de echtscheidingsbeschikking van 13 juli 1994 heeft de rechtbank voor het eerst bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud dient te betalen. Het voorgaande betekent dat de wet houdende “Wijziging van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek in verband met de regeling van de limitering van alimentatie na scheiding” (WLA), in werking getreden op 1 juli 1994, van toepassing is. Met deze wet is artikel 1:157 BW gewijzigd.
4.2 Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. In dit geval is de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege geëindigd op 14 september 2006. Ingevolge artikel 1:157 lid 5, eerste volzin, BW kan de rechter, indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, op diens verzoek alsnog een termijn stellen.
4.3 Het hof overweegt dat blijkens de wetsgeschiedenis (TK 1985/1986, 19 295, nr. 3 en 6) uitgangspunt van de wetgever is dat de alimentatieverplichting na 12 jaar in beginsel definitief eindigt. Volgens de wetgever houdt de verantwoordelijkheid die men door het huwelijk op zich heeft genomen weliswaar een verplichting in om bij te dragen in het levensonderhoud van de andere partij, maar deze rechtvaardigt niet dat deze verplichting na beëindiging van de huwelijksband ongelimiteerd blijft bestaan. De termijn van 12 jaar stelt de alimentatiegerechtigde in staat de zorg voor de kinderen op zich te nemen en na verloop van tijd, wanneer de kinderen naar zelfstandigheid toegroeien, zich erop voor te bereiden in eigen levensonderhoud te voorzien. In geval wordt verzocht om verlenging, dient de vrouw aan te tonen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie. Daarbij kan volgens de parlementaire geschiedenis onder meer worden gedacht aan de volgende factoren, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien:
- de mogelijkheden van de alimentatiegerechtigde, diens leeftijd, gezondheid, arbeidsverleden en achtergrond in aanmerking genomen, om zich in 12 jaar tijd eigen inkomsten te verwerven en of dit kan worden gevergd;
- de zorg voor de kinderen en de mogelijkheden die de zorg liet, het aantal en de leeftijd van de kinderen mede in aanmerking genomen, om zich een bestaan op te bouwen dat onafhankelijkheid van de gewezen echtgenoot zou verschaffen.
4.4 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat de inkomensachteruitgang ten gevolge van het eindigen van de termijn van 12 jaar, substantieel en (naar het hof begrijpt:) ingrijpend is. Nu tegen dit oordeel geen grief is gericht, zal het hof hiervan uitgaan.
4.5 Vervolgens dient het hof te bezien of de vrouw bijzondere omstandigheden aantoont, waardoor ongewijzigde handhaving van de termijn van 12 jaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. In dit verband is van belang dat de vrouw -zo blijkt uit rechtsoverweging 3.6- vóór het huwelijk met de man als kleuterleidster heeft gewerkt, dat zij tijdens het huwelijk met de man is begonnen met haar werk als peuterleidster en dat zij dit werk na de echtscheiding heeft voortgezet voor drie dagdelen per week (dat is 39,72%). De vrouw heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende aangetoond dat het voor haar -in de 12 jaar na de echtscheiding- niet mogelijk was haar arbeidsvermogen volledig te benutten. Weliswaar heeft de vrouw de brief van 27 augustus 2007 van haar werkgever overgelegd, waaruit blijkt dat er geen mogelijkheid bestond haar uren uit te breiden. Daarmee heeft de vrouw echter niet aangetoond dat buiten Scala Welzijnswerk geen mogelijkheden tot het verkrijgen van een groter dienstverband bestonden. De vrouw heeft verklaard dat zij wegens persoonlijke omstandigheden niet heeft gesolliciteerd of geprobeerd ander werk te krijgen om zo meer uren te kunnen werken. De persoonlijke omstandigheden die zij heeft aangevoerd zijn: de mantelzorg voor haar vader en moeder, de opvang van haar meerderjarige kinderen die in moeilijkheden een beroep op haar deden en haar gezondheidsproblemen. Het hof acht deze omstandigheden echter niet zo bijzonder of uitzonderlijk dat ongewijzigde handhaving van de termijn van 12 jaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. Daarbij komt dat de door de vrouw gestelde gezondheidsproblemen onvoldoende zijn gedocumenteerd. De door haar overgelegde verklaring van de huisarts met bijlagen geven slechts aan dat de hiervoor genoemde familieomstandigheden zich hebben voorgedaan en leiden niet tot de conclusie dat zij als gevolg van concrete medische klachten haar verdiencapaciteit niet volledig zou kunnen benutten. Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat geen aanleiding bestaat de termijn van 12 jaar te verlengen.
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 16 mei 2007;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Ter Veer, Rijken en Van den Dungen, bijgestaan door mr. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en op 29 januari 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.