ECLI:NL:GHARN:2008:BC6177

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
600554
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Kuiper
  • R. Rowel-Van der Linde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele aansprakelijkheid na bijtincident tussen tweelingzussen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, gaat het om een hoger beroep naar aanleiding van een bijtincident dat plaatsvond op 15 februari 2004 tussen twee tweelingzussen, [appellant] en [geïntimeerde]. De zaak betreft de vraag of er voldoende causaal verband bestaat tussen het bijtincident en de medische behandelingen die [geïntimeerde] heeft ondergaan. Het hof oordeelt dat de onderbouwing van het causaal verband onvoldoende is, vooral gezien het feit dat de relatie tussen de zussen al voor het incident verstoord was. De psycholoog die door [geïntimeerde] is ingeschakeld, kon niet eenduidig vaststellen of de problematiek door het bijtincident is veroorzaakt.

Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de vechtpartij en de verwondingen die [geïntimeerde] heeft opgelopen door de hond van [appellant]. Het hof heeft vastgesteld dat er geen getuigen waren van het incident, waardoor de ware toedracht niet kon worden vastgesteld. De grieven van [appellant] in het principaal appel zijn onder andere gericht tegen de aansprakelijkheid en de schadevergoeding die aan [geïntimeerde] is toegewezen. Het hof heeft de schadevergoeding voor materiële schade vastgesteld op € 283,60, te vermeerderen met wettelijke rente.

De beslissing van de kantonrechter is gedeeltelijk vernietigd en aangepast, maar het hof heeft de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de bijzondere relatie tussen de partijen. Het hof heeft het arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitspraak onmiddellijk moet worden nageleefd, ongeacht eventuele verdere rechtsmiddelen.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 maart 2008
Rolnummer 0600554
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. J.M. Bosnak,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr. F.J. Boom.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 2 augustus 2006 door de sector kanton, locatie Lelystad van de rechtbank Zwolle-Lelystad, verder aan te duiden als: de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 25 oktober 2006 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 7 november 2006.
Bij de memorie van grieven zijn producties overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt:
"te vernietigen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 2 augustus 2006 en opnieuw rechtdoende te bepalen dat, de vordering van geïntimeerde wordt afgewezen en de vordering van appellante wordt toegewezen, zulks met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure."
Bij memorie van antwoord zijn eveneens producties overgelegd en is door [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"I. in appel
[geïntimeerde] de eer heeft uw Hof te verzoeken het tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiseres gewezen vonnis door Rechtbank Zwolle-Lelystad (sector Kanton, locatie Lelystad) onder nummer 299734 CV 05-15079, zonodig onder aanvulling dan wel verbetering van de gronden te bekrachtigen, en voor zover nodig de vorderingen in reconventie van [appellant] af te wijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van procedure in hoger beroep;
II. in incidenteel appèl
het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en te bepalen dat:
- [appellant] alsnog aan [geïntimeerde] dient te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting het bedrag van € 389,10 ter zake van geleden materiële schade;
- [appellant] alsnog wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
III. in appèl en in incidenteel appèl
uw te geven arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren indien en voorzover wettelijk toegestaan."
Door [appellant] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"te vernietigen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 2 augustus 2006 en opnieuw rechtdoende te bepalen dat, de vordering van geïntimeerde wordt afgewezen en de vordering van appellante wordt toegewezen, zulks met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure."
Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
De grieven
[appellant] heeft in het principaal appel zes grieven opgeworpen.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 1 van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan. Op grond van die feiten en hetgeen overigens in dit geding als gesteld en niet betwist als vaststaand kan worden aangemerkt gaat het om het volgende:
- Partijen zijn (tweeling)zussen en hebben reeds vele jaren ruzie;
- Op 15 februari 2004 heeft tussen partijen een vechtpartij plaatsgevonden, waarvan over en weer aangifte is gedaan. De lezingen die partijen geven met betrekking tot het ontstaan en het verloop van de vechtpartij zijn grotendeels tegengesteld.
- Tijdens de vechtpartij is [geïntimeerde] in haar linkerarm en rechterbeen gebeten door [de hond], de hond van [appellant] die in de buurt was en los liep.
- [geïntimeerde] heeft zich na de vechtpartij laten behandelen bij de afdeling spoedeisende hulp van het Zuiderzeeziekenhuis te Lelystad. Zij heeft daarna nog regelmatig de polikliniek van bedoeld ziekenhuis bezocht in verband met het bijtletsel. Daarnaast heeft zij op 21 januari 2005, op 24 maart 2005 en op 25 juli 2005 bezoeken gebracht aan [de plastisch chirurg], plastisch chirug in de Isala Klinieken te Zwolle. Tijdens het bezoek aan deze arts op 24 maart 2005 zijn littekencorrecties uitgevoerd. Naar aanleiding van het bezoek op 25 juli 2005 heeft deze arts aangegeven dat er sprake was van "Goede littekens."
2. Het hof constateert dat gesteld noch gebleken is dat derden getuige zijn geweest van de vechtpartij, zodat de ware toedracht daarvan niet is komen vast te staan.
[appellant] heeft weliswaar in hoger beroep aangeboden een negental getuigen te doen horen, maar nu niet is aangegeven waar dat bewijsaanbod specifiek betrekking op heeft, zal het hof dat als te algemeen passeren. [geïntimeerde] heeft in beroep in het geheel geen bewijs aangeboden.
Met betrekking tot de principale grieven 1 en 4:
3. Grief 1 richt zich tegen hetgeen de kantonrechter onder 4 van het beroepen vonnis heeft overwogen omtrent de (risico)aansprakelijkheid van [appellant] ten aanzien van het door haar hond veroorzaakte letsel en de daaruit voortvloeiende schade. Grief 4 richt zich tegen hetgeen de kantonrechter in bedoeld vonnis onder 7 heeft overwogen met betrekking tot het beroep van [appellant] op eigen schuld van [geïntimeerde] als bedoeld in artikel 6: 101 BW.
4. Het hof leest in deze beide grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de kantonrechter gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de kantonrechter ter zake onder 4 en 7 van het beroepen vonnis heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof tekent daarbij nog aan dat hetgeen [appellant] ter ondersteuning van het gestelde in grief 1 heeft aangevoerd berust op haar lezing van (het ontstaan en verloop) van de vechtpartij, waarvan de juistheid, zoals hiervoor is overwogen, allerminst is komen vast te staan.
Met betrekking tot grief 2 in het principaal appel:
5. Blijkens de toelichting op de grief betwist [appellant] in hoger beroep alsnog gemotiveerd de door [geïntimeerde] beweerdelijk geleden materiële schade, zoals die door de kantonrechter is toegewezen. Nu het hoger beroep er ook toe dient om hetgeen men in eerste aanleg heeft nagelaten te herstellen, zal het hof een en ander alsnog dienen te beoordelen.
6. De overgelegde foto's (productie 6 bij de dagvaarding in eerste aanleg) laten duidelijk zien hoe ernstig [geïntimeerde] door de hond in de linkerarm en het rechterbeen is gebeten. In dat licht bezien komt het het hof alleszins aannemelijk voor dat [geïntimeerde] onherstelbare schade aan haar jas en broek heeft geleden, zodat vervanging daarvan in de rede ligt. Ter onderbouwing van haar claim op dit punt heeft [geïntimeerde] een tweetal nota's uit 2001 (productie 14 bij de inleidende dagvaarding) overgelegd, welke - naar het hof begrijpt en niet door [appellant] is weersproken - betrekking hebben op de aanschaf van de betrokken jas en broek. Mede gelet op het tijdsverloop (nieuw voor oud) zal het hof de schade aan jas en broek ex aequo et bono bepalen op € 200,--.
7. Dat er sprake is van voldoende causaal verband tussen het bijtincident op 15 februari 2004 en de behandeling die [geïntimeerde] in 2005 bij Meerkanten heeft ondergaan is onvoldoende onderbouwd. Het hof oordeelt de inhoud van de overgelegde brief van de psycholoog [de psycholoog] (productie 16 bij de inleidende dagvaarding) daartoe onvoldoende, nu daaruit volgt dat de relatie tussen [geïntimeerde] en haar tweelingzuster [appellant] reeds lang voor het bijtincident was verstoord en ook de psycholoog aangeeft dat niet eenduidig valt vast te stellen of de beschreven problematiek door het bijtincident is veroorzaakt. Dat er sprake is van voldoende causaal verband tussen het bijtincident en het bezoek van [geïntimeerde] aan de orthomanuele arts op 14-5-2004, is onvoldoende gesteld, laat staan gebleken.
8. Met het overleggen van de afsprakenkaart (productie 7 bij de inleidende dagvaarding) heeft [geïntimeerde] voldoende aangetoond dat zij in verband met het incident op 15-02-2004 en vervolgens nog tien keer het ziekenhuis in Lelystad heeft bezocht. Het hof is op grond daarvan van oordeel dat 378 km voor vergoeding komen. Daarenboven komen de gereisde kilometers in verband met de bezoeken aan de plastische chirurg voor vergoeding in aanmerking, zij het dat [geïntimeerde] slechts aanspraak heeft gemaakt op de kosten in verband met de bezoeken op 21-01-2005 en op 24-03-2005, zijnde in totaal 140 km.
Resumerend komen derhalve 418 autokilometers voor vergoeding in aanmerking, oftewel - conform het door [geïntimeerde] zelf gehanteerde tarief à € 0,20 - een bedrag groot € 83,60.
9. De eigen bijdrage c.a. (in verband met de aan [geïntimeerde] verstrekte toevoeging) wordt bestreken door het regime van artikel 237 e.v. Rv en komt derhalve niet apart voor vergoeding in aanmerking.
10. Aan materiële kosten komt derhalve een bedrag groot € 283,60 voor vergoeding in aanmerking, zodat de grief in zoverre doel treft.
Met betrekking tot grief 3 in het principaal appel:
11. Voor de vaststelling van de hoogte van de immateriële schade is enerzijds van belang dat [geïntimeerde] op 15 februari 2004 ernstige bijtwonden heeft opgelopen en zich van in verband daarmee van 15 februari 2004 tot 25 juli 2005 (laatste bezoek aan de plastisch chirurg) frequent onder medische behandeling heeft moeten stellen en anderzijds dat zij geen blijvende littekens aan het incident lijkt te hebben overgehouden. Het hof is - met de kantonrechter - van oordeel dat de omstandigheden van het geval een immateriële schadevergoeding van € 1.600,-- alleszins rechtvaardigen.
12. De grief treft geen doel.
Met betrekking tot de eerste incidentele grief:
13. [geïntimeerde] is van mening dat de door haar opgevoerde schadepost van € 389,10 , wegens het mislopen van een baan als dierenassistente, ten onrechte is afgewezen.
14. [geïntimeerde] heeft zich ter onderbouwing van de schadepost beroepen op een door haar als productie 15 bij de inleidende dagvaarding overgelegde brief van de dierenarts [de dierenarts]. In bedoelde brief wordt gesproken over een 0-urencontract.
15. De kantonrechter heeft op dit punt overwogen dat het ter zake opgevoerde bedrag elke verdere onderbouwing ontbeert, zodat niet duidelijk wordt hoe het bedrag is berekend. Nu ook in hoger beroep geen verdere toelichting ten aanzien van (de berekening van) deze schadepost is gegeven, is ook het hof van oordeel dat de post niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Met betrekking tot grief 5 in het principaal appel:
16. De grief is gericht tegen de afwijzing van de vordering in reconventie.
17. [appellant] legt aan haar vordering ten grondslag dat [geïntimeerde] op 15 februari 2004 jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door haar te slaan en te schoppen.
Nu echter de toedracht van de vechtpartij niet is komen vast te staan, kan evenmin worden vastgesteld in hoeverre er over en weer sprake is geweest van agressie dan wel van verdediging. Wat er zij van de door [appellant] beweerdelijk geleden schade, de vordering is, nu de grondslag niet is komen vast te staan, terecht afgewezen.
Met betrekking tot de tweede grief in het incidenteel appel:
18. De grief richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter inzake de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie.
19. De kantonrechter heeft gebruik gemaakt van de hem in artikel 237 Rv gegeven discretionaire bevoegdheid om de kosten tussen zussen te compenseren. Het hof sluit zich - gegeven de omstandigheden van het geval - bij dit oordeel aan.
20. De grief is vruchteloos voorgesteld.
De slotsom.
21. Het vonnis waarvan beroep dient voor wat betreft het eerste onderdeel van het dictum in conventie te worden vernietigd en aangepast en voor het overige, zowel in conventie als in reconventie, te worden bekrachtigd. Ook het hof vindt in de omstandigheid dat partijen (tweeling)zussen zijn en gelet op de overige omstandigheden van het geval, aanleiding de kosten van de procedure in hoger beroep, te compenseren.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, zowel in conventie als in reconventie, behoudens ten aanzien van de eerste veroordeling in conventie:
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 283,60 ter zake van de geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 december 2005 tot de dag der algehele voldoening;
belast ieder der partijen met de kosten in hoger beroep, zowel in het principaal als in het incidenteel appel;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en Rowel-Van der Linde, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 maart 2008 in bijzijn van de griffier.