ECLI:NL:GHARN:2008:BC6706

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001661-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M.J. Denie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bloedproef en kosten in mindering op bekeuring: rechtsgeldigheid van ademanalyse

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 4 maart 2008, stond de verdachte terecht in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak. De verdachte had verzocht om een bloedproef, waarvan hij stelde dat de kosten daarvan in mindering moesten worden gebracht op de opgelegde bekeuring. De politie had echter geen gevolg gegeven aan dit verzoek, wat leidde tot de vraag of de ademanalyse rechtsgeldig was. De verdachte was van mening dat de politie had gefaald in hun verplichting om het verzoek om een bloedonderzoek te honoreren, omdat hij geen vertrouwen had in de resultaten van de ademanalyse.

Het hof oordeelde dat de politie naar behoren had gehandeld. De verdachte had na het vernemen van de resultaten van de ademanalyse gevraagd om een bloedonderzoek, maar kon de kosten daarvan niet contant betalen. De wetgeving, met name artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken, stelt dat de kosten voor een bloedonderzoek voor rekening van de verdachte komen. Het hof concludeerde dat de politie niet verplicht was om de kosten voor het bloedonderzoek voor te schieten, en dat de mogelijkheid om de kosten in mindering te brengen op de boete niet tot de taken van de politie behoort.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat de ademanalyse rechtsgeldig was en dat de verdachte niet had voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor een tegenonderzoek. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €300,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van zes dagen bij niet-betaling. Tevens werd de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar voor de bijkomende straf.

Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem
Parketnummer:
Uitspraak van de enkelvoudige strafkamer, van 4 maart 2008 in de zaak tegen de verdachte
naam:
voornamen:
geboren:
wonende te:
raadsman:
tegenspraak
Vernietigt het vonnis waarvan beroep.
KWALIFICATIE EN TOEGEPASTE WETSARTIKELEN
Overtreding van artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994.
Gepleegd op of omstreeks 10 september 2006 te Zevenaar
Toegepaste wetsartikelen: de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994
BEWIJSOVERWEGING
Door de raadsman is aangevoerd, dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat de politie geen gevolg had gegeven aan het verzoek om een bloedonderzoek, gedaan door verdachte, die verklaarde geen vertrouwen te hebben in het resultaat van de ademanalyse.
Het hof vat het verweer aldus op, dat betoogd is, dat niet gesproken kan worden van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, lid 2 onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten verzoeke van de verdediging is ter zitting van het hof gehoord de verbalisant die – voor zover in dit verband van belang – heeft verklaard dat verdachte inderdaad na het resultaat van de ademanalyse te hebben vernomen vroeg om een bloedonderzoek, dat aan verdachte toen is meegedeeld, dat de daarvoor vereiste bloedafname door een arts kon plaatsvinden, dat verdachte dan wel de kosten van de bloedafname moest voldoen, dat verdachte niet voldoende contant geld bij zich had, en ook niet over een pinpas beschikte, en dat verdachte voorstelde, dat de kosten dan maar op de boete in mindering gebracht moesten worden.
Het hof stelt vast, dat in artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken is bepaald, dat de verdachte na kennisname van het resultaat van de ademanalyse de wens kenbaar kan maken, dat een bloedonderzoek plaatsvindt, dat dan krachtens lid 3 van die bepaling geschiedt voor rekening van verdachte.
In de Regeling bloed- en urineonderzoek van 5 september 2005, artikel 11, zijn de kosten vastgelegd, en is voorts bepaald, dat de arts pas wordt benaderd voor een bloedafname nadat die kosten (een vergoeding voor monsterbuisjes, sluitzegel en verpakking, en € 81 voor de medische verrichtingen) aan de politie zijn betaald.
Het hof is van oordeel, dat door de politie naar behoren medewerking is verleend aan verdachtes verzoek om een bloedonderzoek, en dat, toen vastgesteld was, dat verdachte die kosten niet contant kon voldoen, en dat ook een geldopname middels een pinpas (waartoe verdachte dan aan een politieambtenaar zijn pasje zou moeten afgeven en zijn PIN-code zou moeten toevertrouwen) niet tot de mogelijkheden behoorde, de alternatieven terecht als uitgeput zijn beschouwd. De mogelijkheid om de kosten in mindering te brengen op de op te leggen boete (als het bloedonderzoek zou resulteren in minder dan 220 ug/l zou van een boete natuurlijk geen sprake zijn), zou neerkomen op kredietverschaffing, en dat behoort niet tot de taken van de politie.
Het is niet aannemelijk geworden, dat verdachte een andere bespreekbare wijze van betaling van de kosten (men zou nog kunnen denken aan internetbankieren) heeft gesuggereerd. Daarmee komt vast te staan, dat verdachte niet heeft voldaan aan de krachtens wettelijke voorschriften geldende voorwaarden voor een tegenonderzoek in de vorm van een bloedonderzoek, en dan heeft het resultaat van de ademanalyse te gelden als op wettige wijze verkregen.
Het ademonderzoek wordt dus door het hof aangemerkt als een rechtsgeldig onderzoek in de zin van artikel 8 lid 2 onder a van de Wegenverkeerswet, en verdachte zal ter zake van het tenlastegelegde worden veroordeeld.
STRAF EN/OF MAATREGEL
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
mr J.M.J. Denie