ECLI:NL:GHARN:2008:BC7376

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-00184
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.B.H. Röben
  • W.J.N.M. Snoijink
  • M. Zwemmer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op winst uit aan- en verkoop van grond door particulier

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 10 maart 2008, staat de belastingheffing over de winst van een particulier bij de aan- en verkoop van grond centraal. De belanghebbende had voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd gekregen, berekend op een belastbaar inkomen van € 260.844. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de Inspecteur de aanslag, maar de rechtbank Arnhem verlaagde deze tot € 29.458. De Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 7 februari 2008 werd de zaak besproken. De kern van het geschil was of de boekwinst van € 231.428, behaald bij de verkoop van grond, belast moest worden als resultaat uit overige werkzaamheden. De Inspecteur stelde dat de winst belast was, terwijl de belanghebbende concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de belanghebbende de grond voor een prijs onder de waarde in het economische verkeer had gekocht. De Inspecteur had de bewijslast, maar kon niet aantonen dat de belanghebbende bijzondere kennis of ervaring had die hem in staat stelde de grond voor een hogere prijs te verkopen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Daarnaast werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 644. De beslissing kan binnen zes weken na de verzenddatum worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 06/00184
Tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 21 maart 2006, nummer 05/1299, in het geding tussen
X te Z
en
de Inspecteur
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksver-zekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 260 844.
1.2. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak van 11 maart 2005 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Op het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft de Rechtbank de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29 458.
1.4. Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft de Inspecteur bij brief van 27 april 2006 hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is aangevuld bij brief met bijlagen van 7 juli 2006, ter griffie van het Hof ontvangen op 10 juli 2006. Tot de stukken van het geding behoren voorts het verweer-schrift van belanghebbende met bijlagen.
1.5. Bij het onderzoek ter zitting van het Hof op 7 februari 2008 te Arnhem zijn gehoord belang-hebbende en zijn gemachtigde alsmede de Inspecteur.
1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
De feiten die door de Rechtbank als vaststaand zijn aangemerkt, staan ook in hoger beroep vast.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. In hoger beroep houdt partijen verdeeld, of de boekwinst van ƒ 510 000 (€ 231 428) die belanghebbende heeft behaald bij de verkoop van de grond aan de a-straat 1 te Q is belast als resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.90 juncto artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3.2. Elk der partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar af-komstige stukken.
3.3. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4. De Inspecteur verzoekt in hoger beroep – naar het Hof verstaat – de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen en het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur alsnog ongegrond te verklaren.
3.5. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Om het voordeel dat belanghebbende heeft behaald met de aankoop en daaropvolgende verkoop van de voormelde grond (hierna: de transactie) aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden, is onder meer vereist dat dat voordeel voorzienbaar was toen belanghebbende de transactie aanging. Hiertoe moet worden getoetst of belanghebbende de grond heeft gekocht voor een prijs beneden de waarde in het economische verkeer. Dat is door de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt.
4.2. Tussen belanghebbende en de verkoper van de grond is eind maart of begin april 2001 over de aankoop van de grond door belanghebbende overeenstemming bereikt. Reeds in het eerste concept van een koopovereenkomst van 27 maart 2001 wordt melding gemaakt van een koopprijs van ƒ 160 000 per ha. Deze prijs is gelijk aan de koopprijs vermeld in de op 15 juni 2001 onder-tekende koopovereenkomst, zodat het Hof ervan uitgaat dat in maart 2001 wilsovereenstemming bestond over de koopprijs van de grond. Tussen partijen staat vast dat deze prijs aanmerkelijk hoger lag dan de agrarische waarde. De Inspecteur voert geen feiten aan waaruit zou volgen dat belanghebbende reeds ten tijde van het bereiken van wilsovereenstemming tot aankoop eind-maart/begin-april 2001 was benaderd over een mogelijke doorverkoop van de grond voor een hogere prijs.
4.3. Ook overigens is niet komen vast te staan dat belanghebbende de grond voor een prijs beneden de waarde in het economische verkeer heeft gekocht. Dat de prijzen van grond in het desbetreffende gebied in die periode snel stegen, bestempelt de daarmee behaalde voordelen nog niet tot resultaat uit overige werkzaamheden (zie het arrest van de Hoge Raad van 22 september 1982, nr. 21 152, BNB 1982/324*).
4.4. In de stellingen van de Inspecteur ligt niet besloten dat belanghebbende bijzondere kennis of ervaring had die hem in staat stelde de grond voor een hogere prijs te verkopen. Daartoe is op zichzelf niet voldoende dat belanghebbende in het verleden vaker transacties met onroerende zaken heeft verricht.
5. Slotsom
Met betrekking tot de vraag of het behaalde voordeel als resultaat uit overige werkzaamheden is belast, heeft de Rechtbank een juiste beslissing gegeven. Het hoger beroep is ongegrond.
6. Kosten
In de omstandigheid dat het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van een verweerschrift en 1 punt -voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
7. Beslissing
Het Gerechtshof, recht doende in hoger beroep,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, te vergoeden door de Staat.
Aldus gedaan te Arnhem op 10 maart 2008 door mr. Zwemmer, voorzitter, mr. Röben en mr. Spek. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier. Bij ontstentenis van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. Röben.
(W.J.N.M. Snoijink) (J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 maart 2008
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.