19 februari 2008
pachtkamer
zaaknummer 104.003.386
rolnummer (oud) 2007/351 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
1. [appellant],
wonende te [woonplaats],
2. [appellante],
wonende te [woonplaats],
3. [appellante],
wonende te [woonplaats],
4. [appellante],
wonende te [woonplaats],
5. [appellante],
wonende te [woonplaats],
6. [appellant],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
1. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. F.J. Boom
2. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. W.D. Huizinga,
geïntimeerden.
.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 5 april 2006 en 17 januari 2007 die de pachtkamer van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht, tussen appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) als gedaagden en geïntimeerden (hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden]; en afzonderlijk als [geïntimeerde sub 1] respectievelijk [geïntimeerde sub 2]) als eisers heeft gewezen. Van genoemd vonnis van 17 januari 2007 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellanten] hebben bij exploot van 15 februari 2007 aangezegd van het vonnis van 17 januari 2007 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerden] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven hebben [appellanten] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, en hebben zij geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen, en opnieuw recht doende [geïntimeerde sub 1] niet-ontvankelijk zal verklaren in de door hem ingestelde vordering, althans hem de vordering tot indeplaatsstelling zal ontzeggen en bij de indeplaatsstelling van [geïntimeerde sub 2] zal bepalen dat deze uitsluitend betrekking heeft op de percelen kadastraal bekend gemeente [...] sectie [...], gemeente [...] sectie [...] en gemeente [...] sectie [...], met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde sub 1] de grieven bestreden, heeft hij bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht, en heeft hij geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, zonodig onder verbetering van de gronden, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, onder veroordeling van [appellanten] in (bedoeld zal zijn:) de kosten van de procedure in hoger beroep gevallen.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde sub 2] wat betreft de grieven I en II afgezien van een inhoudelijke reactie, heeft hij grief III bestreden en heeft hij een “voorwaardelijke incidentele vordering” ingesteld, in die zin dat, voor het geval dat het hof naar aanleiding van de grieven van [appellanten] tot het oordeel mocht komen dat [zoon van geïntimeerde sub 1] niet als pachter in de plaats kan worden gesteld van zijn vader [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] vordert dat alsdan zal worden bepaald dat (het hof begrijpt:) zijn zoon [zoon van geïntimeerde sub 2] als pachter van het gehele gepachte zal hebben te gelden. [geïntimeerde sub 2] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, zonodig onder verbetering van de gronden, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in (bedoeld zal zijn:) de kosten van de procedure in hoger beroep.
2.5 Daarna hebben [appellanten] bij memorie op de “voorwaardelijke incidentele vordering” van [geïntimeerde sub 2] gereageerd en geconcludeerd dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad [geïntimeerde sub 2] in die vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem deze zal ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde sub 2] in de proceskosten.
2.6 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 Beoordeling van het geschil in hoger beroep
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende. Tussen enerzijds [appellanten] als verpachters en anderzijds [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als pachters heeft een pachtovereenkomst bestaan met betrekking tot diverse percelen gras- en bouwland en diverse bedrijfsgebouwen. Bij het bestreden vonnis heeft de pachtkamer in eerste aanleg op vordering van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] [zoon van geïntimeerde sub 1], zoon van [geïntimeerde sub 1], in de plaats gesteld van [geïntimeerde sub 1] en [zoon van geïntimeerde sub 2], zoon van [geïntimeerde sub 2], in de plaats gesteld van [geïntimeerde sub 2]. In dit hoger beroep komt [appellanten] op tegen de indeplaatsstelling van [zoon van geïntimeerde sub 1]. Tegen de indeplaatsstelling van [zoon van geïntimeerde sub 2] hebben zij op zichzelf geen bezwaar, zij het ook dat zij het hof vragen te bepalen dat diens indeplaatsstelling uitsluitend betrekking heeft op een bepaald gedeelte van het gepachte.
3.2 Per 1 september 2007 is met de artikelen 7:311 e.v. Burgerlijk Wetboek een nieuwe wettelijke regeling van de pacht in werking getreden en is de Pachtwet vervallen. Op grond van artikel 68a Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek heeft het nieuwe recht te dezen onmiddellijke werking. Het hof zal derhalve nieuw recht toepassen. Overigens is de regeling van indeplaatsstelling van art. 7:363 Burgerlijk Wetboek grotendeels gelijk aan die van artikel 49 Pachtwet.
3.3 Het hof zal een comparitie van partijen ten overstaan van deze kamer bepalen, strekkende tot het inwinnen van inlichtingen. Het hof draagt aan [geïntimeerde sub 1] op om ervoor zorg te dragen dat [zoon van geïntimeerde sub 1] ter zitting aanwezig zal zijn. Gelijktijdig met de comparitie zal de mondelinge behandeling plaatsvinden in de rekestzaak met nummer 104.006.679 (voorheen 183/2007 P).
3.4 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen tezamen met hun raadslieden zullen verschijnen voor deze kamer, die daartoe zitting zal houden op 17 maart 2008 om 11.30 uur in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem, zulks tot het geven van inlichtingen als hiervoor aangegeven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Valk, Van der Beek en Van Daalen en de raden ing. De Lorijn en ir. Rogaar, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2008.