Billijkheidscorrectie
4.11 De grieven 2, 3 en 4 komen op tegen het oordeel van de rechtbank in de rechtsoverwegingen 4.13, 4.15 en 4.16 betreffende de afwegingen in het kader van de billijkheidscorrectie. Niet is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.14 over de mate waarin [geïntimeerde] door het ongeval is getroffen en de conclusie dat de gevolgen voor [geïntimeerde], die ten tijde van het ongeval 26 jaar oud was, bijzonder ernstig en blijvend zijn; het hof schaart zich achter deze overweging en maakt die tot de zijne. Deze omstandigheden (ernst van de letselschade en leeftijd van het slachtoffer) zijn factoren die binnen dit kader meewegen ten gunste van [geïntimeerde].
Zoals al weergegeven in rechtsoverweging 4.5 tellen in het kader van de billijkheidscorrectie niet alleen de persoonlijke en maatschappelijke belangen mee, doch dient er ook rekening te worden gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten.
[geïntimeerde] kan verweten worden dat hij niet geheel rechts heeft gehouden en slingerend reed, al dan niet doordat hij zijn handen niet aan het stuur had en plots nog meer naar links stuurde zonder richting aan te geven.
[A.] kan verweten worden dat hij niet, althans niet in voldoende mate, geanticipeerd heeft op het verkeersgedrag van [geïntimeerde]. Hij zag immers vanaf zo’n 150 meter al dat [geïntimeerde] midden op de rechterweghelft slingerend reed en zijn handen niet aan het stuur had. [A.] had toen kunnen claxonneren voordat hij ging inhalen, om [geïntimeerde] te waarschuwen dat hij achter hem reed; [A.] zág hem immers en [geïntimeerde] nam de nadering van [A.] kennelijk niet waar. Verder had [A.] meer gas kunnen terugnemen waardoor er meer tijd was geweest voor [geïntimeerde] om zich te realiseren dat er een auto achter hem zat. [A.] had dan met méér ruimte dan hij heeft gedaan [geïntimeerde] kunnen inhalen (onbetwist staat vast dat er nog genoeg ruimte was aan de linkerzijde van de weg en dat er geen tegemoetkomend verkeer was); uit de toedracht van het ongeval blijkt immers dat [A.] slechts met zijn rechterbuitenspiegel [geïntimeerde] geraakt heeft zodat hij, met meer tussenruimte, [geïntimeerde] niet geraakt zou hebben, alhoewel deze plots naar links afweek.
[B.] kan eveneens verweten worden dat hij niet, althans niet in voldoende mate, geanticipeerd heeft op het verkeersgedrag van [geïntimeerde]. Ook hij zag immers al van geruime afstand [geïntimeerde] slingerend, zonder zijn handen aan het stuur midden op de rechterweghelft fietsen. [B.] kan daarnaast verweten worden dat hij niet voldoende afstand heeft bewaard tot zijn voorganger [A.]. Niet betwist is de conclusie in het rapport van Bosscha (p. 13) dat voor een veilige remweg, de “stopweg”, de afstand met de Citroën van [A.] ongeveer 50 meter had moeten bedragen. [B.] heeft dus veel te dicht op zijn voorganger gezeten, waardoor hij niet meer tijdig tot stilstand kon komen of kon uitwijken toen plots vóór hem [geïntimeerde] op het wegdek terecht kwam. Door het aanhouden van een te geringe afstand tot zijn voorganger heeft [B.] zich vrijwel iedere mogelijkheid ontnomen om adequaat te (kunnen) reageren wanneer zich met betrekking tot zijn voorganger en/of andere weggebruikers iets onverwachts zou voordoen. Indien [B.] die afstand wél had aangehouden, dan was hij vermoedelijk niet over [geïntimeerde] heen gereden doordat hij tijdig tot stilstand had kunnen komen of had kunnen uitwijken.
Gezien de hiervoor geschetste gedragingen en verwijten van alle drie de verkeersdeelnemers, de aard en ernst van het letsel en de leeftijd van het slachtoffer [geïntimeerde], komt het hof tot de conclusie dat de billijkheid een andere verdeling eist dan 50/50 en wel zo dat Fortis en N-N gehouden zijn om niet de volle 100 doch 80% van de schade van [geïntimeerde] te vergoeden. De grieven 2 en 4 slagen.